V2 spelling werkwoordspelling (pvtt, pvvt, vd, od)
Bouwend
(bouwen) aan het zwemparadijs, laat Ronald de hamer uit zijn handen vallen.
Racend
(racen) maakte Olivier broem-broemgeluiden op zijn looptractor.
Reis
(reizen) jij wel eens alleen?
Reizend
(reizen) trokken de toeristen met hun rugzak door het gebergte.
Smash
(smashen) zo hard als je kunt!
Vind
(vinden) je auto's nou ook geen leuk speelgoed?
Zweefvliegend
(zweefvliegen) keek Ronald over Nijmegen.
wordt
De bal (worden) over het net gegooid.
zweefvliegen
Ga je mee (zweefvliegen)?
racete
Gisteren (racen) Olivier op zijn looptractor de hele kamer door.
vond
Gisteren (vinden) Olivier auto's nog leuk; vandaag zijn knuffelberen populair.
werd
Gisteren (worden) de bal over het net gegooid.
gezweefvliegd
Heb jij wel eens (zweefvliegen)?
vinden
Jullie (vinden) de Intertoys in de grootste winkelstraat van de stad.
worden
Mensen (worden) afgeleid door de straatmuzikanten.
racet
Olivier (racen) op zijn looptractor door de kamer.
reist
Olivier (reizen) volgende week naar Midden-Amerika.
vindt
Olivier (vinden) auto's het leukste speelgoed ooit!
geracet
Olivier heeft vandaag de hele dag op zijn looptractor door de kamer (racen).
bouwt
Ronald (bouwen) in de tuin een gigantisch zwemparadijs.
smasht
Ronald (smashen) de bal net over de lijn.
smashte
Ronald (smashen) gisteren zo hard dat iedereen er van opkeek.
zweefvliegt
Ronald (zweefvliegen) elke week wel drie keer.
gebouwd
Ronald heeft vorig jaar een zwemparadijs (bouwen).
reisde
Vorige week (reizen) het gezelschap naar hun nieuwe bestemming.