Spreken inburgering - oefenexamen 1

Pataasin ang iyong marka sa homework at exams ngayon gamit ang Quizwiz!

1-23 Bij de woningbouw-vereniging/huisbaas: "De klusjesman komt zo langs."

"Dat is fijn/goed.

1-24. Lerares: "Ik kijk jouw test volgende week na. Goed?"

"Kan je het eerder doen?" "Lukt het niet eerder?"

1-18. Op het werk: Kun jij het laatste uur even alleen werken?

Dat is geen probleem. Dat is goed. <> Sorry, maar dat gaat even niet. Dat lukt niet.

1-12 Wat voor werk doet u nu? Wat voor werk deed u vroeger?

Ik ben nu leraar, en vroeger postbode.

1-6 Waarom bent u weleens (soms) te laat? Zeg ook wat u dan doet.

Ik ben te laat als ik te lang slaap. Dan zeg ik sorry/

1-3 Wat voor fruit eet u vaak? Vertel ook hoe vaak u dit eet.

Ik eet vaak bananen. Ik eet elke dag/elke week één banaan/...

1-5 Hoe vaak gebruikt u uw telefoon? Vertel ook waarvoor u uw telefoon gebruuikt.

Ik gebruik mijn telefoon zelden/soms/vaak altijd. Ik gebruik hem om te bellen/om te bellen, spelen, chatten...

1-15 Waar heb je die tafel gekocht?

Ik heb die gekocht in Rotterdam/Roermond/het centrum/de IKEA/België...

1-14: Op het politiebureau: "Hoe zag de dief eruit?"

Ik heb hem niet goed gezien. Hij was lang en mager/klein en dik. Hij had zwarte/blauwe... kleren.

1-8 Wat krijgt u het liefst cadeau? Vertel ook waarom.

Ik krijg het liefst bloemen/kleren cadeau, want ze zijn mooi. Ik krijg het liefst bonbons cadeau, want ze zijn lekker. Ik krijg het liefst boeken cadeau, want ze zijn interessant.

1-7 Wat leest u graag? Zeg ook hoe vaak u leest.

Ik lees nooit/soms/vaak. Ik lees dan romans/de krant/van alles/... Dan lees ik strips/...

1-9 Wat voor eten maakt u het liefst? Vertel ook hoe u dat maakt.

Ik maak het liefst pasta met saus. Je kookt de pasta en doet de saus in de pasta.

1-1 Reist u vaak met de bus? Vertel ook waarom.

Ik reis nooit/soms met de bus, want ik heb een fiets. Ik reis vaak/altijd met de bus, want het is handig/leuk...

1-4 In Nederland regent het vaak. Wat vindt u daarvan? Vertel ook hoe het weer is in uw eigen land.

Ik vind regen niet fijn/wel fijn. Het weer in mijn land is droog/ook nat/warm...

1-2 Wat vindt u een leuk programma op tv? Vertel ook wat u niet leuk vindt.

Ik vind sport/het nieuws/films/.. leuk. Ik vind series/... niet leuk

1-10 Ik wil graag leren schilderen. Wat wilt u graag leren? Vertel ook waar u dat wilt leren.

Ik wil (graag) gitaar leren spelen. Ik wil (graag) leren dansen. Ik wil het op de muziekschool/in Spanje leren.

1-19. Hoelang wil je vakantie (hebben)?

Ik wil (graag) twee weken/... weg. Kan ik twee dagen/... weg?

1-11 Wat doet u het liefst als het mooi weer is? Zeg ook waar u dat doet.

Ik zwem/wandel dan/als het mooi weer. Ik doet dat in de natuur/in het park/in het zwembad.

1-16 Zal ik eens (voor een baan/voor een paar schoenen/...) kijken?

Ja, graag. Ja, dat is goed. / Nee, liever niet.

1-17. In de wachtkamer: "Kunt u even op mijn spullen letten?"

Ja, natuurlijk. Ja hoor. Ja, dat is goed. / Nee, ik moet zo weg. Nee, ik ben zo aan de beurt.

1-13 Ik heb morgen een afspraak met de baas. Heb jij ook een afspraak? Reactie:

Ja, ook morgen. Ja, vandaag. Ja, gisteren. / Nee, gisteren. Nee, ik heb geen afspraak.

1-20 In de wachtkamer: Hoe komt u hier met die (kapotte) voet?

Mijn zus/De taxi... heeft me gebracht.

1-21 Wil je een stukje (verjaardags)taart? Nee,

dank je, ik hoef niet. / ik volg een dieet. / ...

1-22 We hebben veel huiswerk. Ben jij ook zo druk? Ja,

ik heb weinig tijd. ik heb veel te doen.


Kaugnay na mga set ng pag-aaral

Lewis Chapter 58 Chronic Neurologic Problems Questions

View Set

Midterm Review Questions- Chapter 4- AP Government

View Set

Apple Carplay Nissan Certification

View Set

Edith Wharton: Ethan Frome Part 3 End-of-Lesson Test

View Set

Los desencadenantes del subjuntivo

View Set