Wetenschapsfilosofie

Réussis tes devoirs et examens dès maintenant avec Quizwiz!

Bersselaar Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1 Inleiding Welk probleem met het beschreven armoedeonderzoek stelt de auteur hier aan de orde? (11-12) Binnen empirisch onderzoek wordt de werkelijkheid opgevat als een verzameling feiten, waartussen overeenkomsten en verbanden worden ontdekt die aan de hand van theorieën kunnen worden verklaard. De belevingswereld van de mens en de betekenissen die zij aan hun wereld geven vallen niet zomaar onder die wereld van feiten. Sciëntisme Omschrijf in eigen woorden wat scientisme is (13) De reductie van de sociale wetenschappen tot hun empirische component (eenzijdige benadering). Hoe deelt het angelsaksische model de wetenschap op? (14) Science (exacte wetenschap) en arts (humanities). Wat zijn alfa-, beta- en gammawetenschappen? Karakteriseer ze in eigen woorden (14) Alfa staat voor de geestges- en cultuurwetenschappen (geschiedenis, recht; interpretatieve onderzoek), Beta staat voor de natuurwetenschappen (biologie, natuurkunde; empirische onderzoek) en Gamma staat voor de gedrags- en maatschappijwetenschappen (psychologie; die interpretatief en empirisch onderzoek combineren). Wetenschapsfilosofie: begripsbepaling Hoezo gaat het bij wetenschappelijk onderzoek 'meer dan om de feiten alleen'? (16) Welke onderzoeksdomeinen onderscheidt de auteur ? karakteriseer ze in eigen woorden (16) Er zijn verschillende onderzoeksdomeinen: de domeinen van de feiten, de beleving, de regels, de betekenissen, de begrippen en de belangen. Waarom geeft de auteur de voorkeur aan zijn 'onderzoeksdomeinen' boven een alfa/beta/gamma indeling van wetenschapsgebieden? (16) Omdat 'onderzoeksdomeinen' laten zien dat wetenschappelijke onderzoekers te maken hebben met problemen in verschillende onderzoeksdomeinen tegelijk. 5e paragraaf: 'een gelukkige keuze' moet waarschijnlijk zijn: 'geen gelukkige keuze' (16) De kernvragen van de wetenschapsfilosofie Probeer in eigen woorden het onderscheid te formuleren tussen: ontologisch; epistemologisch; methodologisch (17) Sociaal-filosofische en ethische vraag: waar komen onderzoeksproblemen vandaan en wat is het belang van de oplossing hiervan? Ontologische vraag: wat is de aard van het object van onderzoek? (is het zintuiglijk waarneembaar, is het een algemeen verschijnsel of unieke gebeurtenis?) Kentheoretische of epistemologische vraag: onder welke voorwaarden kunnen onderzoekers (subject) gegeven de aard van het object er kennis over krijgen? (zich opstellen als waarnemer of deelnemer, object met rust laten of ingrijpen?) Methodologische vraag: wat betekent dit voor hun manier van werken? Pluralisme in onderzoek en de samenhang tussen de onderzoeksdomeinen Wat is methodenpluralisme? (18-19) Er zijn zes zelfstandige basisdomeinen van onderzoek met zes specifieke standaardonderzoeksprocedures. Elke onderzoeksprocedure is specifiek op onderzoek binnen een bepaald domein gericht. Als men dit als uitgangspunt neemt, dan mag men daarnaast met elke onderzoeksprocedure ook de andere domeinen betreden. Dit is methodenpluralisme. Waarom vindt de auteur zulk pluralisme vooral in de sociale wetenschappen wenselijk? (18-19) Een driehoek waarvan de hoekpunten het domein van de feiten (zuivere natuurwetenschappen), de betekenissen (zuivere interpretatieve wetenschappen) en de begrippen (kritische (dialectische) wetenschappen) voorstellen. De sociale wetenschappen opereren afhankelijk van het specifieke onderzoeksobject op verschillende punten binnen het veld van de driehoek. Kun je aan elk onderzoeksdomein een wetenschappelijke discipline koppelen? (20) De driehoek kan worden uitgebreid tot een zeshoek: feit, belang, begrip, regel (reconstructieve wetenschap; systeemtheorie), betekenis, beleving (fenomenologie). Waarom zijn de onderzoeksdomeinen niet scherp van elkaar af te bakenen? (20) Waarom vindt de auteur dat wetenschapsfilosofie belangrijk is voor WO-studenten? (21) Reflectie op onderzoek is voor WO-studenten onontbeerlijk. Welke (enge en ruime) inhoud van het begrip 'feit' komt hier aan de orde? (22) In de praktijk wordt het begrip feit in de sociale wetenschappen ruimer genomen, zodat minimaal tenminste ook de betekenis van menselijke uitingen als feit geregistreerd kan worden.

Bersselaar Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 Het domein van de feiten Waarom gebruiken gedragswetenschappen de redenen die mensen geven voor hun gedrag niet als data? Gelooft men de ondervraagde personen niet? (26) De redenen die mensen opgeven voor hun gedrag behoren niet tot zintuiglijk waarneembare feiten. In het geval dat mensen object zijn van empirisch onderzoek komt ook de betekenis die zij hechten aan gebeurtenissen aan de orde, maar slechts als feit of voor zover ze tot feiten kan worden herleid. Welk onderscheid maakt de auteur tussen feiten en ervaringen? (27) Een ervaring is subjectief, ze wordt pas objectief als ze wordt bevestigd door een herhaalde waarneming of door de waarnemingen van anderen. Waarom kunnen waarnemingen volgens de auteur 'niet door de feiten weerlegd worden'? Kunnen beweringen dat volgens de auteur wel? (27) Een feit is wat naar aanleiding van een waarneming beweerd wordt, als die bewering waar is. Waarnemingen kunnen niet door de feiten weerlegd worden. Waarnemingen of ervaringen zijn niet waar of onwaar of juist of onjuist: ze zijn objectief of subjectief. Beweert de auteur hier bovenaan dat of een bewering (bijv. 'roken verhoogt de kans op longkanker') waar is of niet afhangt van de instemming van de betrokkenen? (28) Het is van de instemming van anderen afhankelijk of een bewering (claim met betrekking tot de waarheid van een uitspraak) echt voor waar kan doorgaan. Iets kan alleen maar voor waar of voor een feit doorgaan als alle betrokkenen het daarover eens zijn. Waarom vindt de auteur het te beperkt als de wetenschap zich alleen met het 'zintuiglijk waarneembare' bezighoudt? (28) Kun je volgens de auteur waarnemen of het een feit is dat iemand een gelukkig huwelijk heeft? (28) De empirische onderzoeker moet precieze eenduidige begrippen hanteren die de controleerbaarheid van uitspraken garanderen. Anderzijds moet hij aansluiting zoeken bij de meestal intuïtieve, alledaagse begrippen waarmee de leden van een onderzoekspopulatie de feiten articuleren. De empirische methode Wat is de 'inductieve methode'? (zie p. 34-36) (29) Inductie is een redeneervorm waarbij algemene uitspraken worden afgeleid uit bijzondere uitspraken over afzonderlijke waarnemingen. Een inductieve redenering beantwoord aan het volgende schema: Appel 1 is allergeen Appel 2 is allergeen Appel 3 is allergeen Appel n is allergeen Conclusie: alle appels zijn allergeen Het begin: een probleem Wat maakt de auteur allereerst duidelijk aan de hand van de botanicus? (29-30) Volgens dit voorbeeld begint het verwerven van kennis met kijken (waarnemen) en het verzamelen van feiten. Wat wil het zeggen dat waarneming 'theoriegeladen' is? (30) Het beeld van de onderzoeker veronderstelt dat de feiten voor zich spreken en dat er zoiets als onbevangen of onbevooroordeelde waarneming mogelijk zou zijn. Maar dat is niet zo: alle waarneming is theoriegeladen. Zonder theorie, kunnen we überhaupt niets waarnemen. Wat heeft poppers metafoor van een 'zoeklicht' hiermee te maken? (29-30) De theorie die onze waarneming bepaalt strijkt als een zoeklicht over de omgeving. Alleen de dingen die oplichten komen in aanmerking om als feit te worden herkend. Wat een feit is hangt dus af van de zoeklichttheorieën die onze waarneming bepalen. Waarom is volgens de auteur de waarneming niet het beginpunt van ons zoeken naar kennis? (30) Er is altijd een bijzondere aanleiding om naar kennis te streven. Kennis begint met problemen. Wat is een 'kennisbelang'? (31) Een toestand vormt een probleem voor ons als we belang hebben bij de verandering ervan. Een probleem is pas een kennisprobleem als er nieuwe kennis nodig is om het probleem op te lossen. Trial and Error Klopt het dat de auteur een theorie of hypothese beschouwt als de oplossing van een kennisprobleem? (31) De werkwijze van de onderzoeker bestaat erin oplossingen (theorieën of hypothesen) te bedenken en uit te proberen. ```````` Wat is een theorie? (32-33) Een verzameling begrippen en uitspraken, die in hun onderling verband een modelvoor de beschrijving en de verklaring van een deel van de werkelijkheid geven. En een hypothese? (32-33) Theorieën zijn in het algemeen te abstract om onmiddellijk uit te proberen. Daartoe moeten er meer concrete uitspraken worden afgeleid. Zo'n concrete uitspraak wordt een hypothese genoemd: een enkelvoudige uitspraak over een toedracht in de werkelijkheid. Omdat hypothesen enkelvoudige uitspraken zijn, kunnen ze onmiddellijk uitgeprobeerd worden. Wat heeft een hypothese met een theorie te maken? (32-33) Het testbaar maken van een theorie gebeurt door er toetsbare hypothesen uit af te leiden. Dit heet operationaliseren van de theorie. Wat zijn testimplicaties? (32-33) Hypothesen kunnen verder geoperationaliseerd worden door er testimplicaties uit af te leiden. Een testimplicatie is een gevolgtrekking uit een hypothese met het oog op een concrete test. Deze hebben de vorm van concrete uitspraken: als ..., dan ... Waarom is een theorie des te sterker als er meerdere testimplicaties uit kunnen worden afgeleid? (33) Verificatie Wat houdt 'verificatie' en 'verifieerbaarheid' in? (33) De 'verifieerbaarheid' van uitspraken en theorieën. 'Verificatie' is het vaststellen van de juistheid of de waarheid van een uitspraak. Waarom is 'deze appel is groen' volgens de auteur niet verifieerbaar? (33-34) 'Deze appel is groen' is een bijzondere uitspraak, om deze te kunnen verifiëren moet er een ondubbelzinnig verband gelegd kunnen worden tussen een uitspraak en de stand van zaken die zij weergeeft. Deze uitspraak bevat echter veronderstellingen over wat een appel is en wat groen is. Deze veronderstellingen hebben de vorm van algemene, theoretische uitspraken: er zijn geen zuivere waarnemingsuitspraken; iedere bijzondere waarnemingsuitspraak bevat altijd ook algemene theoretische veronderstellingen. Algemene uitspraken (theorieën, hypothesen) kunnen alleen getest worden via de bijzondere uitspraken (testimplicaties) die er uit afgeleid kunnen worden. Leg zelf het verband tussen theoriegeladenheid van de waarneming en verifieerbaarheid zoals de auteur dat ziet (34) Wat is deductie? (34) Waarom zijn door inductie verkregen algemene beweringen niet verifieerbaar? (34-36) Omdat een algemene uitspraak (bijv. appels zijn allergeen) is alleen daadwerkelijk te verifiëren als we haar kunnen afleiden uit alle waarnemingsuitspraken (omtrent appels en allergieën). Drogreden (ongeldige redeneringen) van de bevestiging van de consequens: een redenering is geldig, wanneer de conclusie noodzakelijk uit de premissen volgt, met het gevolg dat, als de premissen waar zijn, ook de conclusie wel waar moet zijn. Waarom zijn de drie redeneringen op deze pagina ongeldig? (35) Appel 1 is allergeen Appel 2 is allergeen Appel 3 is allergeen Appel n is allergeen Conclusie: alle appels zijn allergeen Omdat een algemene uitspraak (appels zijn allergeen) alleen daadwerkelijk te verifiëren is als we haar kunnen afleiden uit alle waarnemingsuitspraken omtrent appels en allergieën. Als H waar is, dan is ook I waar I is waar Dus: H is waar Drogredenering van de bevestiging van de consequens. Als het regent, dan worden de straten nat. De straten worden nat. Dus: het regent Er zijn alternatieve oplossingen. Ook kan een andere, nog onbekende oorzaak in het spel zijn. Waarom heet dat de 'drogreden van de bevestigde consequens'? (35) Omdat de redenering ongeldig is, omdat de conclusie niet noodzakelijk uit de premissen volgt: ook als de premissen waar zijn, hoeft de conclusie nog niet waar te zijn. Wat wil 'geldigheid' zeggen bij een redenering? (35) Wat is het verschil tussen verificatie en confirmatie? (36) Theorieën kunnen dan wel niet geverifieerd worden, maar wel bevestigd of geconfirmeerd. Als we telkens alleen maar voorbeelden vinden die de theorie staven zou dat een reden zijn om aan te nemen dat de theorie waarschijnlijk is. We kunnen niet zeggen, dat deze feiten aantonen dat de theorie bewezen is, maar wel, dat ze de theorie tot op zekere hoogte bevestigen of confirmeren. Falsificatie Waarom zegt de auteur telkens dat zijn hypothese 'niet bewezen' is? (36-37) Het is onmogelijk om wetenschappelijke uitspraken te verifiëren. Wat is het antwoord van popper op het inzicht dat je theorieen/hypothesen niet kunt bewijzen? (37) Het principe van de verificatie is onvruchtbaar als uitgangspunt voor wetenschappelijk onderzoek. Het leidt tot het onterecht vasthouden aan niet weerlegde hypothesen, omdat het niet stimuleert tot het zoeken naar alternatieve wegen van testen. Popper: wetenschappelijk onderzoek moet niet geleid worden door het verificatieprincipe, maar door het principe van de weerlegging of falsificatie van theorieën. Het falsificatiegezichtspunt stimuleert tot het formuleren van telkens nieuwe hypothesen en tot zoeken naar nieuwe manieren om een hypothese te testen. Wat is modus tollens? (38) Als H waar is, dan is ook I waar (als het regent, dan worden de straten nat) Echter: I is niet waar (de straten worden niet nat) Dus: H is niet waar (dus: het regent niet) Dit heet de 'opheffende wijs'. De redenering is geldig, omdat de premissen noodzakelijk tot de conclusie leiden. Wat is 'corroboratie' van een theorie? (38) Een bekrachtiging of coroboratie van theorieën betreft een theorie die talloze weerleggingspogingen heft doorstaan. Ze mag dan niet bewezen zijn, ze is blijkbaar wel behoorlijk sterk. Als verificatie niet mogelijk is, hoe kan het dan dat falsificatie wel mogelijk is? (38-39) Hoe meer we ons best doen zoveel mogelijk theorieën te weerleggen, hoe groter de kans is dat de zwakkere theorieën uitvallen en we alleen de sterkste theorieën (nog steeds niet geverifieerd, maar blijkbaar ook moeilijk te falsifiëren) overhouden. De bekrachtiging van theorieën is mogelijk omdat ze niet op een opzettelijke strategie berust (zoals verificatie en confirmatie), maar het gevolg is van mislukte falsificatiepogingen. Welk nut kan het hebben om altijd alleen maar je ongelijk aangetoond te zien? Zie ook derksen p. 19) (38-39) Hoe kun je als popperiaan geloven in wetenschappelijke vooruitgang? (39-40) Het falsificationisme is erop uit wetenschappelijke theorieën zo snel mogelijk te verwerpen. Het gaat daarbij echter niet om het verwerpen zelf, maar het gaat er om ruimte te creëren voor betere, bevredigender theorieën. En daar ligt de kern van de groei van de kennis en van de wetenschappelijke vooruitgang. Welk criterium voor goede theorieen stelt de auteur hier voor? (40) Die theorie die een grotere hoeveelheid empirische informatie verschaft is de beste. Die theorie die logisch sterker is (een theorie is logisch sterker wanneer er meer beweringen uit af te leiden zijn) is de beste. Wat is een experiment? (40) Er is sprake van een experiment wanneer de onderzoeker de omstandigheden waaronder de test moet plaatsvinden zelf manipuleert. Een kunstmatig georganiseerde testsituatie waarin alle omstandigheden of variabelen die van invloed zijn of die men wil onderzoeken onder controle worden gehouden. Doel experiment: een zo zuiver mogelijke waarneming van empirische verschijnselen mogelijk te maken. Functie experiment: te zorgen voor de controleerbaarheid van de waarnemingen. Waarom moeten in een experiment alle variabelen min een constant gehouden worden? Waarom mogen er geen twee of drie varieren? (40) In het algemeen moet er naar gestreeft worden alle variabelen behalve een constant te houden, zo nodig in een bepaalde onderlinge verhouding. Vervolgens kan dan onderzocht worden hoe de wisseluitwerking is tussen de constanten en de overgebleven variabele. Wat wil 'herhaalbaarheid' zeggen? (41) De controleerbaarheid van de experimentele waarneming is afhankelijk van drie factoren: de herhaalbaarheid van de waarneming, binnen een geisoleerd veld, voor een verwisselbaar subject. Omdat er altijd fouten gemaakt kunnen zijn bij de opzet van het experiment, moet de test kunnen worden overgedaan. En 'in een geisoleerd veld'? (41) De herhaalbaarheid van een waarneming is alleen gegarandeerd, als bij een nieuwe testpoging precies dezelfde omstandigheden kunnen worden geschapen als bij de eerdere pogingen. En 'voor een verwisselbaar subject'? (41) De laatste voorwaarde is dat de waarnemer een willekeurig persoon moet kunnen zijn. De experimentele waarneming moet even goed door een toevallige voorbijgangen gedaan kunnen worden. Waarom zal er volgens de auteur altijd een kloof blijven bestaan tussen theorie en werkelijkheid? (tip: beantwoord deze vraag met behulp van de term 'theoriegeladen begrippen') (42-43) Theorieën behoren tot een andere orde dan de zintuigelijk ervaren werkelijkheid: namelijk tot de orde van de taal. Kan dit probleem worden opgelost door het gebruik van 'basiszinnen'? (42-43) Als appels allergeen zijn, dan krijg ik uitslag als ik een appel eet Echter: ik heb een appel gegeten en ik krijg geen uitslag Dus: appels zijn niet allergeen De tweede zin verwijst naar een empirische basis. Die tweede zin is echter zelf geen empirisch gegeven, maar een zin, een beschrijving van een empirisch gegeven. Zo'n zin heet de basiszin. Waarom is het voor wetenschappers zo belangrijk het erover eens te worden wat ze precies hebben waargenomen, d.w.z. welke beschrijving toepasselijk is? (43) Pas nadat ze het erover eens zijn geworden welke voorstelling van zaken zij als de geldige zullen aanvaarden, kunnen ze vaststellen of de aldus geinterpreteerde ervaring de te testen theorie of hypothese bevestigt of weerlegt. Hoe wordt 'verklaren' hier door de auteur opgevat? (44) Doel empirische wetenschap: het vinden van wetten of wetmatigheden die de gebeurtenissen in de werkelijkheid om ons heen beheersen Functie empirische wetenschap: het verklaren en voorspellen en daardoor beheersen van empirische verschijnselen. Wat heeft verklaren in deze zin met voorspellen te maken? (44) Verklaren: een verschijnsel of gebeurtenis herleiden tot zijn oorzaak of de omstandigheden waaronder het zich voordoet. Als ik de oorzaak van een verschijnsel ken, heb ik het verklaard. Voorspellen: als ik in staat ben te verklaren waarom een verschijnsel zich voordoet, dan kan ik ook voorspellen dat het zich in de toekomst opnieuw zal voordoen als de omstandigheden zich herhalen. En wat hebben deze twee zaken met beheersen te maken? (44) Uit de overeenkomstige structuur van het verklaren en voorspellen valt de derde functie van empirische wetenschap (beheersenvan verschijnselen) gemakkelijk af te leiden. De beheersingsfunctie van wetenschap blijkt met name uit het experiment. In een experiment testen we een hypothese, dit is feitelijk een voorstel voor de verklaring van een verschijnsel. Om zo'n verklaring te kunnen testen doen we niets anders dan zodanig manipuleren met de omstandigheden dat we het verschijnsel zelf kunnen oproepen. Daarmee beheersen we het verschijnsel. Moet je voor succesvolle wetenschap altijd kunnen verklaren, voorspellen en beheersen? (45) Is voorspellen alleen maar mogelijk op basis van causale verklaringen? (45) Het is lang niet altijd mogelijk causale verklaringen te vinden voor verschijnselen. Ook als de variabelen die een situatie determineren wel bekend zijn, maar we ze niet onder controle hebben, kunnen we toch voorspellingen doen. Deze voorspellingen zijn mogelijk op basis van statistische generalisaties. Wat is het verschil tussen veroorzaking en correlatie? (45) Correlaties geven de samenhang aan tussen verschillende aspecten van een verschijnsel. Waarin verschilde darwins evolutietheorie van die van Lamarck? (46-47) Het verschil met Lamarch is dat de veranderingen in eigenschappen niet achteraf ontstaan, door de manier waarop soorten of exemplaren zich specialiseren. Ze ontstaan vooraf, zonder plan, willekeurig en door louter toeval. Als de natuur maar kwistig genoeg is met het leveren van afwijkingen, is er altijd wel een keer een bij waardoor een soort efectief betere overlevingskansen krijgt. Of een eigenschap tot betere overlevingskansen leidt moet blijken in de strijd om het bestaan (struggle of existence). De soorten die in die strijd overblijven (natural selection) hebben blijkbaar geluk gehad en toevallig effectieve eigenschappen megekregen (survival of the fittest). Waarom komt darwins theorie 'meer tegemoet aan onze behoefte aan causale verklaring'? (46-47) Lamarck moest bij de soorten een drang of gevoel veronderstellen waardoor ze werden aangezet tot het ontwikkelen van nieuwe, erfelijke eigenschappen. Vanuit een strikt oorzakelijk verklaringsmodel gezien echter zijn drang en gevoel nu juist de verschijnselen die verklaard moeten worden. Waarom vindt de auteur dat bij levende wezens met een 'instinct' de causale verklaringswijze niet meer toereikend is? (48) Een oorzakelijk verklaringsmodel schiet tekort ter verklaring van de werking van het instinct. Een instinct is immers al een hogere vorm van een informatieverwerkend systeem. Welk type verklaringswijze moet die lacune opvullen? (49) Het instinct en de zintuigen maken de weg vrij voor een ander type verklaring dan de oorzakelijke, namelijk de functionele. Functionele verklaringen plaatsen levende wezens in een context, een omgeving of een systeem. Ze schrijven er bovendien een elementair doel aan toe: zich te handhaven binnen zo'n omgeving. Om zich te kunnen handhaven moeten ze op een elementair niveau informatie kunnen opnemen en verwerken (herkenning). Zintuigen en instinct stellen ze daartoe in staat. En welk type als het om wezens gaat die kunnen 'interpreteren en reflecteren'? (49) Een intelligent bewust zijn moet meer kunnen dan her herkennen van signalen uit de omgeving op basis van enkelvoudig cognitieve schema's. Ze moet zich doelen kunnen stellen en in staat zijn zelf betekenis te geven aan die signalen en aan de eigen reacties erop. Dit is interpreteren en reflecteren. Gaat het dan nog steeds om verklaringen op empirische basis? (49) Ja. Empirische Sociale Wetenschappen Waarom kunnen we in de sociale wetenschappen maar beperkt gebruik maken van experimenten? (50-51) Veel sociale experimenten zijn niet ethisch verantwoord. Welk probleem is er met macht, als sociaal-onderzoekers die over een situatie hebben? (51) Om een experimentele situatie te kunnen inrichten moet je als onderzoeker over de macht beschikken dwingende omstandigheden aan mensen op te leggen. Deze uitoefening van macht is echter zelf een onderdeel van de sociale omstandigheden en is dus zelf een sociale variabele. Wat is gecontroleerde waarneming in engere en in bredere zin? (51) Een gecontroleerde waarneming is mogelijk wanneer we de omstandigheden niet naar onze hand kunnen zetten. We kunnen dan alleen afwachten tot de gewenste omstandigheden zich voordoen. Wat is het verschil tussen een laboratorium- en een veldexperiment? (52) Laboratoriumexperiment: een veel gebruikte vorm is het werken met doelgroepen en controlegroepen. Zo kan met talloze experimenten uitvoeren. Deze zijn echter wel maar in een beperkt domein van de sociale werkelijkheid mogelijk. Veldexperiment: een 'natuurlijke' situatie binnen een bestaande sociale gemeenschap van beperkte omvang, waarbinnen de omstandigheden tot op zekere hoogte gemanipuleerd kunnen worden. Bij een veldexperiment is het moeilijker greep te houden op de relevante variabelen dan in een laboratoriumexperiment. Hoe heb je bij het analyseren van data 'controle' over je variabelen? (52-53) Gegevens worden geanalyseerd door middel van tellingen en het opsporen van onderlinge verbanden. Het doel van deze onderzoekingen is het achterhalen of en in welke mate er verbanden zijn tussen sociale feiten of gebeurtenissen en de sociale kenmerken van een gemeenschap of verandering binnen die gemeenschap. Op basis van een analyse van factoren, feiten en omstandigheden die een rol spelen in de situatie die we willen onderzoeken, kunnen we nu een model construeren waarin we een scheiding kunnen aanbrengen tussen de omstandigheden die niet veranderlijk zijn (constant), en de omstandigheden die wel veranderlijk zijn (variabelen). Vervolgens kunnen we de relaties onderzoeken tussen de veranderlijke factoren en het verschijnsel dat we willen onderzoeken. We kunnen daarbij de gegevens die we hebben verzameld manipuleren (op verschillende manieren groeperen) en vervolgens op basis van die groeperingen in wisselende configuraties met elkaar in verband brengen. Waarom hoeven correlaties nog niet te wijzen op een causaal verband? (opmerking: zie het college voor het probleem van de 'richting' van veroorzaking en van de 'derde variabele') (53) Het vinden van een correlatie tussen twee soorten verschijnselen is niet hetzelfde als het vinden van een oorzakelijk verband tussen die verschijnselen. Hier maakt men zich algauw schuldig aan de bekende drogredenering post hoc propter hoc (wat na iets komt is er het gevolg van). Waarom zijn 'identificatie'en 'definitie' van variabelen een probleem als je aan data-analyse doet? (53) Een bekend voorbeeld is het probleem van de definitie van allochtoon ten behoeve van allerlei persoonsregistratiesystemen (leerlingen, studenten, personeelsadministraties). Waarom gelooft de auteur dat we

Bersselaar Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 Het domein van de beleving (Fenomenologie) Geef in eigen woorden weer waarin fenomenologisch onderzoek zich onderscheidt van empirisch onderzoek (65) Op het punt van het leven en de levenswereld is er methodisch gezien een benaderingswijze die de beleefde en geleefde wereld door middel van belevingsbeschrijvingen veel beter benadert dan empirisch onderzoek, namelijk het fenomenologisch onderzoek. Fenomenologisch onderzoek: onderzoek naar de werkelijkheid zoals die aan ons verschijnt. Het gaat over een geleefde en beleefde werkelijkheid. Beleving en levenswereld Wat is het verschil tussen het meten van tijd/ruimte en het beleven ervan? (66) Beleven: iets onder vinden, iets meemaken of iets ondergaan (kan met alle zintuigen) Beleving van de ruimte: de ruimte als berekenbaar volume, berekenbare afstand, berekenbare posities (meten) vs de ruimte als plaats van beweging, als tastbare omgeving (beleven) Beleving van de tijd: de tijd als meetbare grootheid (meten) vs de tijd als duur (beleven) Kan beleving (vaardigheden, behoeften, affecten, stemmingen en lichamelijkheid) ook het onderwerp van empirisch onderzoek zijn? (67 - 69) Zo ja, wat is dan het verschil tussen fenomenologisch en empirisch onderzoek? (67 - 69) De empirische methodologie houdt zich ook bezig met belevingsonderzoek, maar zij sluit de beleving uit als bron van kennis over de werkelijkheid. De beleving kan wel object van empirisch onderzoek worden, maar alleen binnen de door de onderzoeker vastgesteld begrippelijke preciseringen. Wat is het verschil tussen het 'gewone' en het 'lichaamsbewustzijn'? (68) Het bewustzijn is niet alleen een eigenschap van de geest, maar ook van het lichaam. Met name de bewegingen van mensen kunnen niet als bewuste geestelijke activiteiten beschouwd worden. Dit wordt het lichaamsbewustzijn genoemd. Wat is het verschil tussen 'de wereld' en de 'levenswereld'? (68) Alle verschillende vormen van werkelijkheidsbeleving hebben uiteindelijk hun wortels in een gemeenschappelijke levenswereld. Dit is de wereld van het alledaagse leven en de alledaagse levenspraktijk in de meest brede zin van het woord. Het geheel van praktijken en overtuigingen bepaalt mede de wijze waarop de werkelijkheid aan ons verschijnt. Fenomenologie Kun je je iets voorstellen bij het verschil tussen 'echte' en 'verschijnende' werkelijkheid? Bedenk een voorbeeld waarin die uiteenlopen. (70) Verschijnselen zijn dingen of voorvallen, gebeurtenissen of toestanden zoals ze aan ons verschijnen. De fenomenologie gaat uit van het standpunt, dat er geen andere werkelijkheid is dan die welke aan ons verschijnt. Oftewel de werkelijkheid is verschijnende werkelijkheid en er is alleen maar verschijnende werkelijkheid. Wel verschijnt de werkelijkheid ons niet op één manier, maar op verschillende manieren (water als drinkwater, zwemwater, H2O). Vind je de redenering over ogen en zichtbaarheid overtuigend? (70 - 71) Als er geen ogen waren was er ook geen kleur en geen zichtbaarheid. Wat is 'gekanaliseerde' waarneming? (74) 'Ervaring' in de empirische wetenschappen is het product van 'gekanaliseerde' waarneming. In het empirisch onderzoek geldt alleen die waarneming - en dus alleen die ervaring - als relevant die gedaan wordt in een geïsoleerd veld en herhaalbaar is door een willekeurige, verwisselbare waarnemer (oftewel een experimentele context). Waarom is binnen de fenomenologische methode het stellen van vragen verdacht? (76) Het is tot op zekere hoogte de vraag of fenomenologisch onderzoek wel kan en moet uitgaan van vragen. Het stellen van een vraag brengt altijd meteen de verwachting van een bepaald type antwoord met zich mee. Denk je zelf dat een beleving mogelijk is zonder er begrippen aan te verbinden - zonder te vragen 'wat is dit?' (76) Gewaarwordingen moeten in beschrijvingen worden vastgelegd, zogenaamde belevingsbeschrijvingen. Wat is het probleem met empirisch onderzoek naar beleving, m.b.v. vragenlijsten? (78) In dergelijk onderzoek wordt de operationalisering van de onderzoeksvraag tot de taak van de onderzoeker gerekend. De onderzoeker bepaalt dus de definitie van de werkelijkheid. Hoe kan fenomenologisch onderzoek daaraan aanknopen? (78) Fenomenologisch onderzoek kan beginnen met de problematisering van de resultaten van dergelijk onderzoek en een toetsing ervan aan belevenisbeschrijvingen. Fenomenologisch onderzoek begint als het ware van voren af aan en vanuit een ander perspectief. Een belangrijk wetenschappelijk principe is herhaalbaarheid (zie p. 41). Hoe zit dat met fenomenologisch onderzoek, streeft men daarbij ook naar herhaalbaarheid? (78) De toetsing van bestaande theorieën bestaan niet uit de herhaling van het voorafgaande onderzoek. Belevingsbeschrijvingen Waarom zouden de beschrijvingen hier, ook al zijn het geen belevingsbeschrijvingen, niet goed genoeg zijn? wat voegt een echte belevingsbeschrijving toe? (79) Een belevingsbeschrijving bestaat uit het beschrijven van de situatie vanuit de eigen gemoedstoestand. Er worden geen verklaringen gegeven, geen theorie. Ook moet gelet worden op te veel afstand. Criteria: Beschrijving van een eigen ervaring (zoveel mogelijk in belevingstermen) Beschrijving van enkelvoudige ervaring (niet generaliserend) Beschrijving mag geen interpretaties, theorieën, verklaringen of andere rationalisaties bevatten Beschrijving mag niet te feitelijk zijn Is het wel mogelijk om aan de beschreven criteria te voldoen - zijn we niet altijd bezig met het duiden van onze ervaringen? (80 - 81) Enkele discussiepunten Hoe verschilt empirische van fenomenologische begripsbepaling? (94) Een definitie of een precisering kan wel het resultaat zijn van een fenomenologische analyse, maar het punt van fenomenologisch onderzoek is nu juist dat men, als men meteen begint met definiëren, zich afsluit voor de eigen beleving van een gebeurtenis. Vanuit het oogpunt van de begripsbepaling is het verschil tussen de empirische en de fenomenologische onderzoeker dat de eerste zijn begrippen aan het begin van een onderzoek gedefinieerd moet hebben, terwijl de pas aan het einde van zijn onderzoek tot begripsvorming komt. Wat is de 'heuristiche fase' van empirisch onderzoek? (94) De fase van de probleemdefinitie, de begripsafbakening en de hypothesevorming. 'Er is geen reden de fenomenologie niet als een zelfstandige methode te beschouwen.' Daar zullen veel empirisch-analytisch ingestelde onderzoekers anders over denken. Wat zouden hun tegenwerpingen kunnen zijn? (95) Omschrijf in eigen woorden welk belang een fenomenologische invalshoek kan hebben bij besluitvorming, zoals over de IJ-veren of over scholen en zorginstellingen (99) Het gebruik van fenomenologisch onderzoek bij een empirisch onderzoek kan fouten zoals de IJ-veren helpen voorkomen, omdat de benadering dan meer allesomvattend was geweest.

Bersselaar Hoofstuk 4

Hoofdstuk 4 Het domein van de betekenissen Leg het verband: interpretatieve wetenschappen - hermeneutiek - betekenis Wat is het verschil tussen de feiten die een natuurwetenschapper bestudeert, en de feiten die een interpretatief-wetenschapper bestudeert? (102) Wat hebben teksten, handelingen en gebruiksvoorwerpen met elkaar gemeen? (102) Onthoud het begrippencluster: intentie/bedoeling/reden/motief (102) Onthoud het begrippencluster: duiden/verstaan/begrijpen/interpreteren/geesteswetenschappen (103) Waarom kun je de vragen die de auteur rond de hoofddoekjes opwerpt niet beantwoorden door te luisteren naar wat de betrokkenen over de kwestie zeggen? (106) Wat maakt een probleem tot een hermeneutisch probleem? (106) Hoezo is interpretatie 'nooit vrijblijvend'? (107) Wat wordt bedoeld met 'anticiperend begrip'? (108) Waarom verwerpen hermeneutici vooroordelen niet? (108) Waarom is interpretatie een 'circulair' proces? (112 - 113) Opm: 'enjoy' in het citaat onderaan moet waarschijnlijk 'enjoin' (voorschrijven) zijn (114) Wat is er voor probleem met het idee dat je zaken moet begrijpen 'vanuit het geheel'? (115 - 116) Overslaan: sectie 4.5 (118 - 122) Hoezo is het begrijpen van anderen 'gesitueerd'? Gebruik in je antwoord het begrip 'horizon' Waarom kunnen we een ander (of een tekst, voorwerp, etc.) nooit helemaal begrijpen? (123) Betekent dit dat we op een bepaald moment kunnen stoppen met onze pogingen tot interpretatie? (123 - 124) Wat heeft 'horizonversmelting' daarmee te maken? (127) Welke drie vormen van geldigheid zijn er? (129) Wat heeft begrijpen te maken met geldigheidsaanspraken? (130) Moet je, om een nader te kunnen begrijpen, zijn/haar geldigheidsaanspraken accepteren (delen)? (130) Waarom stelt de auteur begrijpen niet gelijk aan invoelen? (130) Wat is cultuurrelativisme? (131) Waarom geeft de stelling 'begrijpen is het erkennen van geldigheidsaanspraken' aanleiding tot cultuurrelativisme? (131) Formuleer de argumenten van de auteur tegen het cultuurrelativisme in eigen woorden Als we cultuurrelatisme moeten verwerpen, betekent dit dan dat we, als we anderen kritiseren, we hen onze eigen geldigheidsaanspraken opleggen? Of betekent het dat onze kritiek geldig is, ook al worden onze geldigheidsaaspraken door anderen verworpen? (135 - 136) Wat zou een cultuurrelativist zeggen over het punt van 'fundamentele waarden' (zie 136 onderaan)? (136 - 137) Waarom pleit de auteur voor 'dissensus'? (136 - 137) Wat houdt het probleem van de 'dubbele hermeneutiek' in voor de sociale en gedragswetenschappen? (138) Bedenk een situatie waarin je als pedagoog met dit probleem te maken hebt (138) Hoe zegt de auteur dat we met dit probleem moeten omgaan? (139) Kan dit probleem worden opgelost? (139) Hoe worden begrijpen en verklaren hier met elkaar geconfronteerd? (144)

Bersselaar Hoofstuk 5

Hoofdstuk 5 Het domein van de regels Wat is 'rationele reconstructie'? omschrijf in eigen woorden (146) Hoe toets je de reconstructie van een regel? (146) Welk probleem signaleert de auteur bij het ontwikkelen van modellen, protocollen, etc. in de beroepspraktijk? (146) Over welke misvatting heeft de auteur het hier? (147) Waarom is de primitieve taaltheorie van namen-geven-aan-dingen niet toereikend voor echte taal? (148) Wat is het verschil tussen regels en instructies? (149 - 150) Welke onjuiste manier van denken over professioneel handelen stelt de auteur hier aan de kaak? Leg het verband met de 'primitieve' taaltheorie (149 - 150) Welke twee basistypen regels zijn er? wat is het verschil? (152) Opm.: Dit kan verwarrend zijn. In de cursus FOO van 2007-2008 werden regulatieve regels omschreven als regels betreffende gedrag dat ook buiten regelsystemen om kan plaatsvinden, zoals eten of autorijden. (152) Zijn natuurlijke regelsystemen onafhankelijk van onze gewoonten en leerprocessen? (153) Leg het verschil tussen know-how en know-that uit aan de hand van omgangsvormen. (153) Kun je het verschil ook uitleggen aan de hand van schaken? (153) Wat is er typerend aan reconstructieve wetenschappen? (153) Wordt hier beweerd dat vanuit het oogpunt van de reconstructieve wetenschappen elk menselijk handelen onderworpen is aan regels, aan 'handelingsgrammatica'? (154) Welk verschijnsel moet de algemene taalwetenschap inzichtelijk maken? (154) Overslaan: sectie 5.4 (154 - 161) Welk verschil tussen natuurwetenschap en een reconstructieve wetenschap als taalwetenschap beschrijft de auteur hier? (162 - 163) Gaat het in beide gevallen om empirische wetenschap? (162 - 163) Wat is het verschil tussen een natuurwet en een regel? (164) Kunnen natuurwetten overtreden worden? (164) Waarom verwerpt een taalkundige zijn hypothesen over grammaticale regels niet wanneer hij iemand een grammaticaal incorrecte uitspraak hoort doen? (165) Overslaan: sectie 5.5 vanaf 5.5.3 (165 - 167) Wat is de semantiek van een taal? (167 - 168) En de pragmatiek? (167 - 168) Hoe denkt de auteur over de slogan 'Geen woorden maar daden'? (169) Is het schrijven van een boek een taalhandeling? hoezo (niet)? (169) Opm: merk op dat een uitspraak als 'De kat zit op de mat' een onuitgesproken performatief deel heeft (het is een bewering) (170) Merk ook op dat het luiden van een bel een taalhandeling kan zijn, afhankelijk van wat dat luiden betekent (170) Wat is een institutioneel feit? (171) Breng met elkaar in het juiste verband: taalhandelingen - pragmatiek - institutionele feiten - constitutieve rtegels 'Ik beloof je dat ik je voor de rechter zal slepen!' is dit een tegenvoorbeeld bij Searles regel? (172) Waarom vallen ook niet-talige handelingen binnen het bereik van reconstructief onderzoek zoals dat naar taalhandelingen? (173) Overslaan vanaf: 'Formele regelsystemen: reconstructie of constructie?' (174) Op welke manier kan reconstructief onderzoek volgens de auteur praktische gevolgen hebben? Gebruik in je antwoord de termen know-how en know-that (175)

Bersselaar Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6 Het domein van de begrippen Wat verstaat de auteur onder kritiek? Ergens je ongenoegen over uiten? (177) Wat wordt bedoeld met: interne consistentie; situatiedefinitie; object-subject van onderzoek? (177) Wat is ideologiekritiek? (178 - 179) Wat wordt er zo problematisch gevonden aan de 'kritische wetenschappen'? (178 - 179) Kun je volgens de auteur iets waarnemen zonder er een begrip aan te verbinden? (180) Wanneer gaat onderzoek zich op de vorming van begrippen zelf richten? (180) Wat zijn waardegeladen begrippen? (180) Hoe proberen onderzoekers die waardegeladenheid onschadelijk te maken? (180) Waarom kan dat niet altijd? (180 - 181) Wat is de relatie tussen relativisme en kritiek? (181) Wat zou de auteur zeggen tegen een relativist die kritiek afwijst 'omdat er in onze cultuur nu eenmaal andere maatstaven gelden'? (Ga nog even terug naarb pag. 139 en gebruik het begrip 'dubbele hermeneutiek.' Wat is het verband met Mernissi?) (181) Licht toe hoe de situatiedefinitie van een persoon of groep inconsistent kan worden (182) Probeer een voorbeeld binnen de pedagogiek te vinden van het inconsistent worden van een situatiedefinitie (182) Wat heeft kritiek en kritische wetenschap met belangen te maken? (183) Wat is een vereiste wil er van dialectiek sprake zijn? (184) Wat is een socratisch gesprek? (186) Probeer zelf een gesprek te ontwerpen als hier beschreven: gesloten vragen, gevolgtrekkeningen, toewerken naar een conclusie die de ander niet wil, maar wel moet accepteren (186) Is zo'n gesprek dialectisch van karakter? (186 - 187) 'Het eindresultaat van de socratische gesprekken is meestal, dat de standpunten uit het begin van een dialoog achterhaald blijken te zijn zonder dat er nieuwe standpunten voor in de plaats gekomen zijn.' Kun je daar voorbeelden bij bedenken? (187) Overslaan: rest van het hoofdstuk, vanaf 6.3.2 (187 - 220)

Bersselaar Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 7 het domein van de belangen Wat zegt de anekdote over de apen over de invloed van cultuur op het handelen van mensen? Kun je de anekdote overdragen op bijvoorbeeld een school die experimenteert met projectonderwijs? (222) Wat is het verschil tussen interne en externe belangen in de wetenschap? (222 - 223) Waarom werd de theorie van de tentamenonderzoeker niet als weerlegd beschouwd, al gaven zijn data daar aanleiding toe? (227) Wat houdt de Quine-Duhemstelling in, zoals hij hier gepresenteerd wordt? (227) Wat is 'normale wetenschap' volgens Kuhn? (228) Wat is het verschil tussen pogingen doen tot falsificatie en het oplossen van puzzels? (228) Wat is een paradigma in engere zin? (229 - 230) Wat is het belang van een paradigma? Kan de wetenschap ook zonder? Waarom (niet)? (230) Wat is een paradigma in bredere zin? wat heeft de sociologie van wetenschap daarmee te maken? (231 - 232) Wat is een demarcatiecriterium? welke zaken houdt zo'n criterium in? (232) Hoe is de relatie tussen paradigma's in engere en in bredere zin? (232) Klopt het dat jouw vakgebied nog in een 'paradigmaloos' stadium verkeert? Hoe kun je dat nagaan? (234 - 235) Waarom is er in een paradigmaloos tijdperk geen vruchtbare wetenschappelijke discussie tussen de verschillende scholen en richtingen? (235) Hoe komt er aan zo'n situatie een eind? (235) Waarom kun je volgens de auteur de multiple-choice-toets een paradigma noemen? (235 - 236) Waarom benadrukt de auteur het aspect van maatschappelijke erkenning en financiering? Hecht hij dan geen waarde aan kennis puur en op zichzelf? (zie ook pag. 243-244) (237) Wat zijn anomalieen? (238) Formuleer in eigen woorden wat een 'crisis' is. gebruik daarbij de term 'anomalie' (238) Waarom is het belangrijk dat een in discrediet geraakt paradigma tot op het laatst wordt verdedigd? (238) Vallen een wetenschappelijke crisis en een revolutie met elkaar samen? (239) Hoe verhouden ze zich precies tot elkaar? (239) Wat is een Gestalt-switch? Wat heeft een Gestalt-switch te maken met een wetenschappelijke crisis en revolutie? (241) Vergelijk de Gestalt-switch die de auteur hier beschrijft in de onderwijskunde met die in Derksen op p. 66-72 (241) Waarom zegt de auteur dat het 'cruciale experiment' niet bestaat? (242) Waarom geef je geen multiple-choice-tentamen als je met productgestuurd onderwijs werkt? (242) Waarom werken veel onderwijsinstellingen nog met multiple-choice-tentamens als productgestuurd onderwijs zo goed bevalt? (242) Waarom is een discussie over de waarde van multiple-choice-vragen zo moeilijk als die gevoerd wordt tussen aanhangers van productgestuurd onderwijs enerzijds en aanhangers van het 'meerkeuzeparadigma' anderzijds? (242) Als een nieuw paradigma zelf zoveel vragen oproept, waarom wordt het dan toch geaccepteerd? (244) Waarom betekent een nieuw paradigma niet automatisch wetenschappelijke vooruitgang? (245 - 246) Waarom waren Kuhns inzichten zo alarmerend voor traditionele empirisch-analytisch ingestelde wetenschapsfilosofen? Gebruik in je antwoorde de begrippen 'intern' en 'extern' (246) Wat wordt hier bedoeld met 'logica' en 'dynamiek'? (246) Wat is het verband tussen de context of discovery en de context of justification? (247) Hoe wilde Lakatos met zijn 'methodologisch criterium' een misvatting in Kuhns theorie corrigeren? (248) Hoe wordt volgens Lakatos een theorie weerlegd, en hoe verschilt dat van de weerlegging van een theorie volgens Popper? (248) Klopt het dat volgens Lakatos theorieen en paradigma's met een groter bereik beter zijn dan die met een klein bereik? (248) Welke wending geeft Latour aan de inzichten van Kuhn? Gebruik in je antwoord het onderscheid tussen interne en externe factoren (249 - 250) Hoezo is het volgens Latour onjuist om te denken dat er objectieve feietn zijn die door de wetenschap ontdekt worden? (251) Welke rol spelen hier sociale processen? (251) Wat wil het zeggen dat 'externe omstandigheden' en 'organisatorische en coordinerende activiteiten' niet slechts 'voorwaardenschappend' of 'richtingbepalend' zijn voor de wetenschap, maar ook 'epistemologisch relevant'? (252) Als paradigmawisselingen in belangrijke mate worden gestuurd door belangen, kunnen ze dan volgens de auteur rationeel zijn? Hoezo (niet)? (253 - 255) Wat is er volgens de auteur mis met het ideaal van 'zuivere kennis'? (253 - 255) Zou dit veranderen wanneer sociologen, economen, etc. het erover eens zouden raken dat maatschappelijke processen zich voltrekken zonder enige logica of begrijpelijkheid (waneer hun dus niets rest dan het bijltje erbij neer te gooien)? (253 - 255) Vat de auteur rationaliteit op als het rationeel onderbouwen van overtuigingen? (255) Welk verschil ziet de auteur tussen paradigma's in de natuurwetenschappen en in de sociale wetenschappen? (256 - 257) Welke cirkelredenering (een betere term zou zijn: paradox) lijkt onontkoombaar voor de historisch-sociologische benadering van wetenschap? (258) Geloof je zelf in wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang? Zo ja, zet dit hoofdstuk je aan het twijfelen? (258) Vergelijk de opvatting van de auteur hierover met die van Derksen (258) Wat is een 'scientistische benadering van sociale technologie'? (261) Welke valkuil ziet de auteur hier? (zie ook p. 12-13) (261)

Bersselaar Hoofdstuk 2.2

Waarom gelooft de auteur dat we in de sociale wetenschappen hoogstwaarschijnlijk alleen maar statistische wetmatigheden zullen vinden en geen universele / algemeen geldige? (54) De meeste generalisaties in de sociale wetenschappen hebben een beperkte geldigheid: ze gaan op voor een beperkt deel van de gegevens of een beperkte periode in de tijd. Ziet de auteur dat als een probleem dat opgelost moet worden? (54) Het lijkt erop dat we in de empirische sociale wetenschappen alleen statistische wetten zullen vinden (een statistische wetmatigheid gaat bijvoorbeeld niet over alle Nederlanders, maar over de meeste, waarbij we meeste statistisch kunnen preciseren met behulp van een waarschijnlijkheidscoëfficiënt). Dit hangt voor een deel samen met de complexiteit van sociale verschijnselen en voor een ander deel met het feit dat ze geladen zijn met betekenis die op haar beurt multi-interpretabel is. Wat is het verschil tussen 'nomothetische' en 'ideografische' wetenschappen? (54) Nomothetische wetenschappen: wetenschappen die georiënteerd zijn op het vinden van algemene wetten ter verklaring van herhaalbare gebeurtenissen (natuurwetenschappen, empirische sociale wetenschappen) Ideografische wetenschappen: zijn uit op het achterhalen, beschrijven en begrijpen van unieke en onherhaalbare gebeurtenissen (geschiedeniswetenschap) Wat is een probabilistische verklaring? (58) Een conclusie die niet meer in absolute zin waar kan zijn zal moeten worden genuanceerd. Dat kunnen we doen door er de modale term 'waarschijnlijk' aan toe. Men spreekt dan van een probabilistische verklaring in de geschiedeniswetenschap. Welk probleem ziet de auteur met het onderzoeksinstrument van de enquete? (60) Het vertrouwen dat mensen hebben dat kennis, waarover dan ook en op welke wijze ook vergaard, goed is en in hun voordeel. Daarnaast zijn enquêtes op zoek naar de grootste gemene deler van de opvattingen, oordelen, wensen en gedragingen waarnaar gevraagd wordt. Het is dan ook niet mogelijk om de juiste nuances aan te kunnen brengen of naar voren te brengen wat de invuller zelf belangrijk vindt. Welk probleem ziet de auteur met het overdragen van de empirische onderzoeksmethode van de natuurwetenschappen op onderzoek in het sociale domein? (61-62) Binnen de empirische wetenschappen zijn de begripsbepaling en de operationalisering ervan geheel voor rekening van de onderzoeker. Binnen de sociale werkelijkheid ligt dat gecompliceerder omdat mensen in veel gevallen hun eigen werkelijkheid al hebben gedefinieerd. Alles moet herleid worden tot empirisch toetsbare begrippen, waardoor de relevantie voor het individu verdwijnt, Beperkingen van de empirische methode De empirische onderzoeker neemt alledaagse begrippen over zonder de betekenis ervan over te (kunnen) nemen, zonder ze als bron van kennis te kunnen gebruiken Deze meestal kwalitatieve begrippen worden daarom geoperationaliseerd in kwantitatieve termen, met voorbijgaan aan de oorspronkelijke betekenissen Ervaringen die niet in kwantitatieve termen te beschrijven zijn, zijn ontoegankelijk voor empirisch onderzoek


Ensembles d'études connexes

World Culture: set 19B; Aswan Dam

View Set

Freud and the Psychodynamic Perspective

View Set

OBGYN final comprehensive review

View Set

Rules of orbital diagrams and electrons

View Set

3.3.3 Economies and diseconomies of scale

View Set

7th grade Saxon Math 8/7, Lessons 1-10

View Set

Chapter 38 - Assessment and Management of Patients with Rheumatic Disorders

View Set