Methoden van pedagogisch onderzoek
Reversal design
= ABAB-design. A symboliseert de controleconditie, B de experimentele conditie.
RCT
= Randomized Controlled Trial. Een gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep. Dit zou de storende factoren uit moeten schakelen.
Booleaanse operatoren
AND, OR, NOT, NEXT en NEAR. Deze worden gebruikt om te zoeken naar literatuur in databases.
Response rate
Aantal deelnemers aan de steekproef.
Rijping
Alle biologische en psychologische processen die bij onderzoekselementen tot verandering leiden.
History
Alle gebeurtenissen die zich gedurende het experiment voordoen en die van invloed kunnen zijn op het resultaat, terwijl zij niets met de treatment te maken hebben.
Congruente validiteit
Als criterium wordt een reeds bestaand meetinstrument gebruikt, waarvan vaststaat dat het een soortgelijke eigenschap die gemeten moet worden op geldige wijze meet.
Meertrapssteekproef
Als een onderzoeker eerst aselect uit de primaire eenheden trekt, dan aselect uit de secundaire eenheden en dan weer aselect uit de tertiaire eenheden, ...
Samengesteld meten
Als er meer vragen gesteld worden en men de antwoorden op die vragen samenvoegt om te komen tot een score op de variabele.
Backward Snowballing Technique
Als je relevante artikels hebt gevonden, kijk dan ook eens in hun referentielijst.
criterium validiteit
Als men ter validering een criterium in het heden of toekomst kiest.
Hypothetisch-deductief model
Beschrijft hoe een wetenschappelijk onderzoek zich stap voor stap, te beginnen bij het formuleren van een theorie, ontwikkelt.
Longitudinaal onderzoek
Bij __ onderzoek worden de waarnemingen of metingen bij ieder individu op een aantal achtereenvolgende tijdstippen herhaald.
One group pretest posttest design
Bij een aantal onderzoekselementen die samen de onderzoeksgroep vormen worden aan het begin van het onderzoek een voormeting afgenomen, vervolgens krijgt de groep de behandeling, het programma of de methode waarvan men effecten wil vaststellen.
Buitenexperimentele factoren
Bij elk experiment kan de oorzaak gelegen zijn in andere factoren dan de factor waarvan we het effect willen vaststellen.
Blindering
Blind zijn voor de interventie/manipulatie. De opzet van het onderzoek mag niet duidelijk zijn.
Databank
Centrale opslagplaats voor informatie.
Predictieve validiteit
Criterium in de toekomst (test moet in staat zijn om toekomstig gedrag te voorspellen).
Factorieel design
De categorieën van de ene variabele worden gecombineerd met de categorieën van een andere variabele of van ander variabelen om te komen tot groepen die elk een specifieke benadering krijgen.
Probleemstelling
De eerste stap van het onderzoeksproces.
Cross-sectioneel onderzoek
De gegevens worden verzameld op één meetmoment. De samenhang tussen (twee) variabelen wordt achterhaald.
Externe validiteit
De generaliseerbaarheid van de gegevens.
Externe betrouwbaarheid
De generaliseerbaarheid van het onderzoek.
Theoretisch kader
De kennis die je al bezit. De tweede stap van het onderzoeksproces.
Betrouwbaarheid
De mate van nauwkeurigheid waarmee gegevens geregistreerd worden.
Inter-beoordelaarbetrouwbaarheid
De mate waarin verschillende beoordelaars overeenstemmen in de waarnemingen die ze rapporteren.
Interne betrouwbaarheid
De nauwkeurigheid van de gemeten resultaten.
Halo-effect
De neiging bij de beoordeling van een bepaald kenmerk van een persoon beïnvloed te worden door een ander kenmerk of totaal kenmerk van die persoon. Als het stellen van en het antwoord op de ene vraag of vragengroep invloed heeft op de wijze waarop latere vragen worden opgevat en beantwoord.
Response-set
De neiging dat de respondent na een aantal keer hetzelfde antwoord gegeven te hebben , zonder verder nog naar de vraag te luisteren/nadenken datzelfde antwoord blijft geven.
Inhoudsanalyse
De objectieve, systematische, zowel kwalitatieve als kwantitatieve beschrijving van de inhoud. __ is een vorm van bureauonderzoek en is niveauonafhankelijk (zie voorbeelden pg 156-161).
Intra-beoordelaarbetrouwbaarheid
De observator gaat verschillende keren dezelfde situatie observeren. Hoe beter de overeenstemming tussen de verscheidene observaties, des te betrouwbaarder de meting is.
Proportioneel gestratificeerde steekproef
De populatie wordt verdeeld in strata (=deeelgroepen). Vervolgens wordt er een enkelvoudige aselecte steekproef getrokken uit elk stratum. Hier zijn de populatie-eenheden evenredig met het aantal steekproeven per stratum.
Niet-proportioneel gestratificeerde steekproef
De populatie wordt verdeeld in strata (=deeelgroepen). Vervolgens wordt er een enkelvoudige aselecte steekproef getrokken uit elk stratum. Hier zijn de populatie-eenheden niet evenredig met het aantal steekproeven per stratum.
Generaliseren
De resultaten die men bij een steekproef vindt, van toepassing verklaren voor de populatie.
Positivisme
De resultaten kunnen via natuurwetenschappelijk onderzoek worden geanalyseerd. Het zijn feiten.(<->Interpretivisme).
Informatiegeletterdheid
De vaardigheden om doelgericht informatie te zoeken, verwerken en in het wetenschappelijk onderzoek te integreren.
Enkelvoudig meten
De waarde van een variabele wordt met behulp van slechts één vraag vastgesteld.
Steekproef
Deel van de populatie.
Quasi-experimenteel design
Designs waarin niet aan alle voorwaarden voor experimenteel onderzoek voldaan is. In het tijdserie design is niet voldaan aan de eis dat er een controlegroep moet zijn.
Manipulatie-check
Dit meet of dat wat gemeten moest worden ook daadwerkelijk gemeten is. Worden de variabelen daadwerkelijk gemanipuleerd?
Event-sampling
Doet zich een gedragsvorm voor waarin men geïnteresseerd is, dan wordt dit geregistreerd.
Truncatie
Een * (=asterisk) gebruiken (bv. Parent* zal parental, parent, parents ... weergeven.
Thesaurus
Een alfabetische lijst van kenwoorden waaronder ze zoektermen klasseren.
N=1 experiment
Een experiment waarbij slecht één onderzoekselement wordt in betrokken.
Tijdserie design
Een groot aantal momenten metingen onderrichten en at rondom tussen twee metingen een interventie uitvoeren.
Variabele
Een kenmerk dat onderzoekselementen al of niet, of in verschillende mate kunnen bezitten.
Even-oneven betrouwbaarheid
Een maat voor de interne consistentie van items.
Cronbach alfa
Een maat voor de interne consistentie van items. Het kan een waarde van min oneindig tot 1 aannemen.
Inhoudsvaliditeit
Een meetinstrument is inhoudsvalide als de indicatoren en de vragen een goede afspiegeling zijn van de te meten variabele.
Coverte observatie
Een observatie waarbij de geobserveerden er geen weet van hebben.
Overte observatie
Een observatie waarbij degene die geobserveerd worden, er weet van hebben.
CONSORT
Een soort checklist. Dit wordt gebruikt om een experimenteel onderzoek te gaan rapporteren.
Hypothese
Een uitspraak van de onderzoeker over hoe twee of meer variabelen met elkaar samenhangen.
Storende variabele
Een variabele die een mogelijke invloed heeft op het verband tussen de OV en de AV.
Mediator
Een variabele die in hetzelfde onderzoek zowel afhankelijk als onafhankelijk is (interveniërende variabele).
Onderzoeksvraag
Een werkhypothese of onderzoeksvraag wordt afgeleid uit een wetenschappelijke theorie. Een hypothese wordt zodanig verwoord, dat ze in een geschikte onderzoeksopzet falsifieerbaar is.
Specimen description
Een zo uitgebreid mogelijk verslag van de gebeurtenissen die zich tijdens de observatieperiode voordoen = protocolleren.
Waarnemingseenheid
Eenheden van wie/waarvan in feite gegevens verzameld worden.
Populatie
Elementen die voor het onderzoek in aanmerking komen.
Onderzoeksproces
Elk onderzoek begint met een probleem en het doel is met behulp van empirische gegevens inzicht in dat probleem te krijgen. (Zie pagina 28)
Binnen-subject-design
Elk onderzoekselement krijgt elke conditie minimaal twee keer. Tijdens of na elke confrontatie met een conditie vindt een meting plaats (ABBA-design).
Tussen-subject-design
Elk onderzoekselement krijgt elke conditie slecht één keer.
Enkelvoudig aselecte steekproef
Elke elementaire eenheid uit de populatie heeft een gelijke kans om in de steekproef getrokken te worden.
Contrabalanceren
Elke keer met een andere treatment confronteren en tijdens of na elke confrontatie vindt er een meting plaats.
Gestratificeerde steekproef
Elke populatie is opgebouwd uit strata, deelpopulaties. Men kan aselect uit de strata trekken.
Systematische steekproef
Er is een genummerde lijst van N eenheden in de populatie. Vervolgens worden er n eenheden getrokken door telkens hetzelfde aantal eenheden weg te laten vallen.
Frequentiesysteem
Er is een tevoren opgestelde reeks categorieën die uitsluitend is. Elke keer als zich tijdens de observatieperiode een gedrag uit die reeks voordoet, wordt dit genoteerd.
Rationiveau
Er is een verschil van meer of minder tussen de categorieën en het verschil is uit te drukken in een getal. Er is een absoluut nulpunt.
Split-half betrouwbaarheid
Er is één meetinstrument dat bestaat uit een groot aantal vragen. Men splits deze vragen, zodat er twee delen ontstaan die vergelijkbaar met elkaar zijn. Hoe beter de overeenstemming in scores tussen de twee helften, des te hoger de betrouwbaarheid van het meetinstrument.
Derde variabele probleem
Er kan een effect zijn van een derde variabele in het onderzoek. De samenhang kan blijven, maar de samenhang kan ook verdwijnen. Men spreekt hier over een schijnsamenhang of er kan ook interpretatie optreden door mediator. Ten slotte kan de samenhang veranderen en dan spreekt men van interactie door moderator.
Solomon 4 group design
Er worden door middel van matchen en/of randomiseren 4 groepen gevormd. Bij de 1ste en de 2de groep vindt een voor-en nameting plaats. De 1ste groep krijgt een treatment, de tweede niet. Bij groep 3 en 4 is er enkel een nameting. 3de groep krijgt treatment, de 4de niet.
Pre-experimenteel design
Er worden in de praktijk onderzoeken uitgevoerd die niet intern valide zijn. 3 designs zijn pre-experimenteel; one shot case study; one group pretest posttest design en statistische groepsvergelijking.
Tweetrapssteekproef
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire eenheden. Slechts een deel van de elementen worden in de steekproef opgenomen.
Ex post facto onderzoek
Er wordt getracht de groepen die men wil vergelijken, achteraf na de data verzameling, gelijkwaardig te maken door deze groepen zo samen te stellen dat ze in bepaalde kenmerken niet meer van elkaar verschillen.
Operationele definitie
Er wordt precies vastgelegd welke onderzoekselementen voor het onderzoek in aanmerking komen. Definitie moet aansluiten bij de theoretische definitie.
Pretest-posttest control group design
Er wordt zowel een voor-als nameting gedaan. De ene groep krijgt wel een behandeling, de andere niet. Er is een experimentele en controle groep.
Storende factor
Factoren die een storende invloed hebben op het onderzoek en deze kunnen belemmeren.
Empirische cyclus
Formuleren van hypothesen door een deductief of inductief model.
Steekproeffractie
Geeft aan wat de relatieve grootte is van een steekproef ten opzichte van de populatie (n/N).
Validiteit
Geldigheid. Alleen kenmerken die de onderzoeker wil meten/kennen.
Theoretical sampling
Gerichte keuze van de onderzoeker van de gebeurtenissen die hij gaat observeren.
Systematische observatie
Gestructureerde, niet-participerende observatie.
Regressie naar het gemiddelde
Groepen die extreem goed of slecht gaan scoren op een variabele er uit halen. Evaluatie naar het gemiddelde.
PICO
Helpt bij de vraagstelling. Staat voor Populatie, Interventie/Interesse, Comparison en Outcome.
Doelstelling
Het doel dat je wil realiseren.
Experimentator effect
Het experimentator effect trekt alles wat we als vanzelfsprekend beschouwen, in twijfel.
Onderzoekselement
Het gaat om de vraag over wie heeft de onderzoeker het in zijn algemeenheid in het conceptueel model. Diegenen op wie de kenmerken betrekking hebben.
Literatuur
Het geheel van verzamelde kennis rond een bepaald onderwerp in een bepaald domein van de wetenschappen.
Verticale analyse
Het integraal en interpretatief lezen van elke individuele publicatie.
Test
Het is een vorm van normatieve data, want het is al eens afgenomen, dus er zijn resultaten beschikbaar. Vervolgens is het ook een gestandaardiseerd instrument, want de afnameprocedure en de scoring gebeurt op dezelfde manier. Een test heeft als doel cognitieve variabelen te meten.
Gestructureerde observatie
Het ligt precies van tevoren vast wat en hoe waargenomen moet worden.
Parallel betrouwbaarheid
Het meten van één variabele met twee meetinstrumenten. Beide instrumenten worden tegelijkertijd voorgelegd aan dezelfde respondenten. Het is betrouwbaar als beide meetinstrumenten gelijke resultaten opleveren.
Systematische review
Het op een systematische wijze identificeren, evalueren en synthetiseren van alle relevante studies met betrekking tot uw vraag/onderwerp, gebaseerd op een zeer expliciete en voor gedefinieerde methode/stappenplan.
Intervalniveau
Het op één na hoogste meetniveau. Er is een verschil van meer of minder tussen de categorieën en het verschil is uit te drukken in een getal. Heeft geen absoluut nulpunt!
Placebo-effect
Het positieve effect van een middel, dat optreedt omdat de patiënt verwacht dat het middel een heilzame werking heeft.
Randomiseren
Het toeval bepaalt welke onderzoekselementen in welke groep komen.
Uitval
Het verschijnsel dat niet van alle onderzoekselementen die voor het experiment in aanmerking komen, gegevens verzameld kunnen worden.
Testing
Het verschijnsel dat onderzoekselementen bij een 2de meting hoger of positiever scoren dan bij de 1ste meting, als zij bij die 2de meting met hetzelfde meetinstrument geconfronteerd worden als bij de 1ste
Hawthorne effect
Het verschijnsel dat onderzoekselementen zich in een onderzoek anders gaan gedragen, omdat ze weten dat ze aan een experiment deelnemen. = Reactive arrangements.
Aselecte trekking
Iedereen heeft evenveel kans getrokken te worden.
Posttest-only control group design
In dit design worden 2 groepen door middel van matchen en/of randomiseren samengesteld. De ene groep krijgt een treatment, de andere niet, of de ene krijgt de ene treatment en de andere groep een andere. Bij beide groepen vindt een nameting plaats.
Gemakssteekproef
In een __ worden de elementen die in de steekproef worden opgenomen, gekozen uit een voor de hand liggend, gemakkelijk toegankelijk deel van de populatie
Sneeuwbalsteekproef
In gevallen waarin de elementen van de populatie moeilijk bereikbaar zijn, wordt wel een volgend element in de steekproef aangewezen of bepaald door een vorig element, waardoor een soort sneeuwbaleffect ontstaat (=kettingsteekproef).
Statische groepsvergelijking
In het onderzoek worden 2 of meer bestaande groepen met elkaar vergeleken. Elke groep heeft een ander treatment gehad of de ene groep krijgt wel een treatment en de andere niet.
Conceptueel model
In zo'n model ontwikkelt de onderzoeker een aantal ideeën over het te onderzoeken probleem. Hij formuleert daarbij verwachtingen over hoe bepaalde verschijnselen met elkaar samenhangen.
Case study
Intensieve, explorerende studies naar de cultuur en structuur van een bepaalde groep of collectiviteit.
Onderzoeksontwerp
Is nodig om van theorie naar empirie te gaan. Er moeten een reeks vragen beantwoord worden om dit ontwerp te maken.
Zoekstrategie
Je gaat doelgericht te werk. Je vergoot zo de kans op het vinden van relevante informatie. Door gericht te zoeken krijg je gericht resultaat terug en ben je minder tijd kwijt.
Narratieve synthese
Je kunt dit op twee niveaus doen. Eerste niveau is preliminair niveau. Dit gebeurt door: samenvatting o.b.v doorlopende tekst, kenmerken in tabelvorm en groeperen. Tweede niveau is een meer geavanceerd niveau. Men vormt een synthese door middel van Web of ideas en concept mapping.
Rank-orde effect
Komt voor bij meerkeuzevragen. De eerste alternatieven worden het eerst gekozen.
Sensibilisatie-effect
Komt voor, wanneer er een significant verschil is tussen de gemiddelden van twee condities.
Nominaal meetniveau
Laagste meetniveau, een variabele wordt op dit niveau gemeten, als de categorieën van de variabele van elkaar verschillen, maar er geen verschil van meer of minder is tussen de categorieën.
Standaardisatie
Lineaire transformatie toepassen, waardoor de uitkomsten van variabelen beter vergelijkbaar worden.
Rating schalen
Meestal de vorm van vijf-of zevenpuntsschaal: een gelijkmatig verdeelde continue lijn met aan de uiteinden twee uiterste waarden.
Gezichtsvaliditeit
Meet de test op het eerste zicht wat hij doelt te meten?
Interne validiteit
Men gaat na of het effect in de afhankelijke variabele kan worden toegeschreven aan het manipuleren met de onafhankelijke variabele.
Inductief model
Men gaat uit van de werkelijkheid om een theorie te maken. Dit gebeurd door middel van exploratief onderzoek. Men begint met een observatie. Vervolgens wordt er een onderzoeksstrategie toegepast. Hierna wordt er aan dataverzameling en -analyse gedaan. Ten slotte maakt men een theorie.
Interne consistentie
Men gebruikt één meetinstrument dat bestaat uit een groot aantal vragen. Men vergelijkt de antwoorden op elke vraag met die op elke andere vraag. Hoe hoger de overeenstemming, des te hoger is de betrouwbaarheid van het meetinstrument.
Q-sort method
Men laat de respondent een aantal categorieën rangschikken in een beperkt aantal stapeltjes en wel zo, dat er op elke stapel evenveel categorieën gelegd moeten worden.
Test-hertestbetrouwbaarheid
Men legt op 2 verschillende tijdstippen aan dezelfde respondenten hetzelfde meetinstrument voor. Men mag deze methode om de betrouwbaarheid te bepalen alleen gebruiken als de 1ste meting geen invloed heeft op de 2de meting en als de respondenten niet veranderd zijn tussen de 2 metingen wat de onderzochte variabele betreft.
Duurmethode
Men stelt elke keer, als zich een gedragsvorm voordoet waarin men geïnteresseerd is, vast hoe lang ze duurt.
Unobtrusive measures
Men tracht de waarden van variabelen vast te stellen voor onderzoekselementen zonder dat dezen weten dat dit gebeurt.
Deductief model
Men verondersteld een duidelijke theorie om dit dan te kunnen evalueren met de werkelijkheid. Ten eerste begint men met een observatie. Vervolgens gebeurt er inductie (theoretisch kader a.d.h.v. de kennis maken). Hierna is er deductie (voorspellingen worden omgezet in een hypothese). Nadien wordt dit getoetst. Ten slotte wordt dit geëvalueerd (klopt de hypothese?).
Proxy
Mensen die dichtbij de onderzoekselementen staan (bv. Ouders bij jonge studenten).
Grijze literatuur
Niet gepubliceerde literatuur.
Causaal model
OV beïnvloedt AV.
Participerende observatie
Observator neemt deel aan de activiteiten van de onderzochte groep door daarin een bepaalde rol te vervullen en is ongestructureerd. Meestal in kwalitatief onderzoek.
Causaal vergelijkende studie
Om te controleren voor de invloed van storende factoren wordt bij een vergelijkend onderzoek een groep met de te onderzoeken factor vergeleken met een overeenkomstige controlegroep zonder die factor.
Retrospectief onderzoek
Onderzoek dat gaat over het verleden.
Prospectief onderzoek
Onderzoek over de toekomst.
N=1 steekproef
Onderzoek wordt gedaan waarbij slecht één onderzoekselement in het onderzoek betrokken wordt (= Single-subject research).
Time-sampling
Onderzoeker bepaalt van te voren vastgestelde tijdstippen van welk gedrag er op dat tijdstip sprake is of er in het interval sprake is geweest.
Controle-effect
Onderzoeker beïnvloedt onbedoeld het groepsproces.
Criteriumvaliditeit
Onderzoeker moet beschikken over criterium in het heden of in de toekomst of over een soortgelijk meetinstrument waarvan hij verwacht dat de scores er op zullen samenhangen met die op het door hem ontwikkelde instrument.
Kritisch-emancipatorische traditie
Onderzoeker zal er niet snel toe overgaan onderzoek te doen dat vooral gevestigde maatschappelijke belangen ten goede komt.
Horizontale analyse
Over de individuele publicaties heen lezen.
Cochrane/Campbell bibliotheek
Plaats waar je systematic reviews kunt vinden.
Clustersteekproef
Populatie verdelen in primaire eenheden. Vervolgens een steekproef trekken uit deze primaire eenheden.
Matchen
Procedure die ertoe leidt dat er tegenover een onderzoekselement in de ene groep een ander onderzoekselement in een andere groep komt dat vergelijkbaar is met het eerste element.
Demand characteristics
Proefpersonen vormen zich vooraf al een beeld van het onderzoek, onder andere op basis van de informatie die er over het onderzoek circuleert. Hier gaan zij de interventie op een bepaalde manier interpreteren en die heeft een onbedoeld effect op de construct validiteit.
Quota-steekproef
Selecte keuze van eenheden per stratum.
Biased-viewpoint effect
Selectieve perceptie en interpretatie van de onderzoeker.
Moderator
Specifieert de condities waaronder AV en OV samenhangen.
Meta-analyse
Statistisch poolen van gegeven (masterniveau).
Ongestructureerde observatie
Tevoren ligt nog niet precies vast wat en hoe waargenomen moet worden. Onderzoeker begint niet met een probleemstelling, maar met een topic/ aandachtsveld.
Literatuurstudie
Theoretische werken inlezen waar hetzelfde probleem betrokken wordt. En gegevens op die manier verzamelen.
Afhankelijke variabele
Variabele waarvan men wil verklaren waarom die een bepaalde waarde heeft bij bepaalde onderzoekselementen.
Meetniveau
Variabelen kunnen op verschillende meetniveaus gemeten worden. Hoe hoger het meetniveau, des te meer en geavanceerder analysetechnieken er mogelijk zijn. Laagste: nominale niveau, ordinale meetniveau, intervalniveau en rationiveau.
Onafhankelijke variabele
Variabelen waarvan men in het conceptueel model verwacht dat ze een verklaring geven voor de verschillende waarden van de afhankelijke variabele.
Meten
Vaststellen van de waarde van een variabele voor een onderzoekselement.
Causaliteit
Verband tussen twee variabelen. De ene variabele is het gevolg v/d andere variabele. Variatie in OV produceert variatie in AV.
Selectie
Verschijnsel dat de groepen die men met elkaar wil vergelijken, niet alleen verschillen in de behandeling die zij ondergaan, maar ook in andere kenmerken.
Indiceren
Vertaling van theoretische eigenschappen in empirisch constateerbare verschijnselen = Operationaliseren.
Operationaliseren
Vertaling van theoretische eigenschappen in empirisch constateerbare verschijnselen. De onderzoeker moet precies vastleggen hoe de treatment of de methode wordt uitgevoerd.
Indicatoren
Vertalingen van de theoretische variabelen uit het conceptueel model.
Differentiële overdracht
Volgorde-effect is verschillend voor de condities (bij binnen-subject design).
Forward Snowballing Technique
Vul de gegevens van een publicatie in op een citatiedatabank en zoek vooruit.
Ordinaal meetniveau
Wanneer de categorieën van een variabele in een rangorde staan. Er is een verschil van meer of minder tussen de categorieën. Dit verschil is niet in een getal uit te drukken.
Intervalsysteem
Wanneer de onderzoeker de te observeren tijdsperiode opdeelt in kleine intervallen en steeds voor elk interval noteer welk gedrag zich dan voordoet.
Interveniërende variabele
Wanneer een variabele in hetzelfde onderzoek zowel afhankelijk als onafhankelijk te noemen is.
Instrumentatie
Wanneer het meetinstrument bij de nameting anders gehanteerd wordt dan bij de voormeting of als het in de ene groep anders wordt toegepast dan in een andere groep.
Multiple baseline design
Wanneer men 2 of meer probleemgedragingen bij 1 onderzoekselement wil behandelen en men daarvoor dezelfde behandelingsmethode kan toepassen.
Panel onderzoek
Wanneer men bij dezelfde onderzoeksgroep op verschillende momenten metingen verricht. Zo kan men conclusies trekken over de tijdvolgorde van die variabelen.
Tijdvolgorde probleem
Wanneer men niet weet welke variabele aan welke andere vooraf gaat. Oorzaak gaat in tijd vooraf aan het gevolg.
Niet-equivalente controlegroep design
Wanneer onderzoeker over 2 of meer groepen beschikt, die niet door middel van randomiseren of matchen zijn samengesteld. Bij beide groepen vindt zowel een voor-als nameting plaats.
Onderzoeksprotocol
Wetenschappelijk onderzoek wordt hierin beschreven. Draaiboek over hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Test variabele
Worden in correlationeel onderzoek betrokken om te kunnen vaststellen, of een samenhang tussen 2 andere variabelen als een causale samenhang beschouwd mag worden.
One shot case study
X (=OV) wordt gemanipuleerd en vervolgens gaat men na wat er met O (=AV) gebeurt.
Controle variabele
Ze worden in een onderzoek betrokken om een garantie te hebben dat de groepen die de onderzoeker wil vergelijken, in elk geval niet verschillen in de controle-variabele.
Interpretivisme
Zelf de verbanden interpreteren. Dit wordt veel gebruikt in sociologie.
Dubbel-blind procedure
Zowel onderzoekers als deelnemers weten niet wat de opzet van het onderzoek is.
Latente variabele
een constructvariabele en dus per definitie niet direct observeerbaar (intelligentie).
Manifeste variabele
een indicator- of observatievariabele en dus operationeel gedefinieerd en dus duidelijk waarneembaar.
Secundaire bronnen
is een historische bron die voortbouwt op informatie die eerder is opgeslagen in een primaire bron.