Duolingo II

Réussis tes devoirs et examens dès maintenant avec Quizwiz!

Arabisch / Arabische

Arabic

Kunnen automobilisten dat verkeersbord zien?

Are motorists / drivers able to see that traffic sign?

Gaan onze gasten eindelijk vertrekken?

Are our guests finally going to leave?

Mogen de burgers kiezen wie hun burgemeester wordt?

Are the citizens allowed to choose who becomes their mayor?

Zijn de internationale kinderen interessant?

Are the international kids interesting?

Worden de bekende actrices gevolgd?

Are the known actresses being followed?

Zijn er vandaag veel files op de snelweg?

Are there many traffic jams on the highway today?

Wordt er veel naar jullie gezocht?

Are you being looked for a lot?

Ben je op dieet?

Are you on a diet?

Ben je bang dat we zullen verliezen?

Are you scared that we will lose?

Als voetganger mag je gratis met de veerboot

As a pedestrian, you may take the ferry for free

Als voorgerecht neem ik een salade

As a starter, I am getting a salad

Zodra hij tijd had, opende hij de brief* *Zodra = Indicates verb goes at the end *Opende = Verb leads subordinate phrase

As soon as he had time, he opened the letter

Bij hoeveel graden kookt het water?

At how many degrees does the water boil?

Er is veel gebeurd in het verleden van het land

At lot has happened in the history of the country

Op de basisschool leren kinderen om te lezen en schrijven

At primary school children learn to read and write

Wees voorzichtig wanneer je belangrijke informatie verzendt

Be careful when you send important information

Wees lief voor jezelf!

Be kind to yourself!

Wees stil, want de muren zijn dun

Be quiet, because the walls are thin

Omdat ik niet meer met je kan praten

Because I can't talk to you anymore

Omdat papa dat onderdeel niet kan vervangen, doet mama het

Because dad cannot replace that part, mom will do it

Vanwege een ongeluk kunnen er vertragingen zijn

Because of an accident, there can be delays

Vanwege de mist kunnen we alleen de vorm van het gebouw zien

Because of the fog, we can only see the shape of the building

No hebben; Use suffix -de(n) or -te(n) -te(n): if the verb's stem end on a ch, f, k, p, s or t (soft ketchup) *Leren--Leer--Leerde(n) *Werken--Werk--Werkte(n) *Fietsten--Fiets--Fietste(n) *Willen--Wil--Wilde(n) *Praten--Prat--Praatte(n)--extra t or d if word ends in it Irregular *Zijn--Ik was--Zij/Jullie waren *Hebben--Ik had--Zij/Jullie hadden *Doen--Ik deed--Zij/jullie deden

Past simple / Past continuous

Misschien ben je vergeten om de rekeningen te betalen?

Perhaps you forgot to pay the bills?

Het plastic / Plastic *Het water zit in een plastic fles.

Plastic

Speelde / Speelden *Ik speelde met de kat.

Played

Pools / Poolse

Polish

Portugees / Portugese

Portugese

De oefening / Oefeningen *De studenten hebben meer oefening nodig. = The students need more practice.

Practice; Training; Exercise (to improve skill)

Stopte / Stopten *De klok stopte.

Put

Regende *Het regende toen ik daar was. *Gisteren regende niet.

Rained

Rauw / Rauwe *Ik denk dat niemand graag rauw vlees eet.

Raw

Lees de handleiding, in plaats van alles van mij te vragen

Read the manual, instead of asking me everything

For sentence order, treat the reflexive as a direct object Myself--Me--Mezelf Yourself--Je--Jezelf Yourself (formal)--Zich--Uzelf Himself/Herself/Itself--Zich--Zichzelf Ourselves--Ons--Onszelf Yourselves--Je--Jezelf Themselves--Zich--Zichzelf

Reflexives ("I wash myself")

Die: refers to De- word *De man die zijn hond uitlaat = The man who is walking his dog Dat: refers to Het- word *Het boek dat op tafel ligt = That book that is lying on the table Preposition + Wie: refers back to a person *De man van wie ik houd = The man whom I love Waar + Preposition: refers back to an object *Het boek waarvan ik houd = The book that I love Wat: refers to a whole sentence, to an indefinite pronoun ("alles", "iets", "niets", etc.) or to an adjective that is used as a noun *Hij wil zwemmen, wat ik een goed idee vindt = He wants to swim, which I think is a good idea *Alles wat je kan zien = Everything that you can see *Het mooiste wat ik ooit heb gezien = The prettiest thing I have ever seen Van wie (Wiens, archaic) = Whose

Relative Pronouns

Rijke mensen moeten hun geld delen met arme mensen

Rich people should share their money with poor people

Hebben + Gepakt (Paken) *Heeft de kat echt de muis gepakt? = Did the cat really catch the mouse?

Caught; Grab; Take; Pack

Hebben + Veranderd (Veranderen) *Ik heb mijn naam veranderd.

Changed

Vrolijke mensen leven het langst

Cheerful people live the longest

Chinees / Chinese

Chinese

De Chinees / Chinese

Chinese

Het Chinees is een taal

Chinese is a language

De klei / Kleien *Dit bord heb ik gemaakt van klei.

Clay

Klimaatverandering

Climate change

Bewolkt / Bewolkte

Cloudy

Communicatie *Ik geloof dat alles met communicatie begint. = I believe that everything begins with communication.

Communication

Gaar *Hoe gaar is het vlees? = How well cooked is the meat? *Ja, de aardappels zijn gaar. = Yes, the potatoes are done.

Done; Well done; Well cooked

Teken een kromme lijn naast het vierkant

Draw a curved line next to the square

Voorrang *Wie heeft er voorrang?

Right of way; Priority

Tijdens de spits zijn er vaak meer files

During rush hour there are usually more traffic jams

Tijdens het festival heeft het de hele tijd geregend

During the festival, it rained the whole time

Tijdens de operatie heeft de dokter naar de baksteen gezocht

During the operation the doctor searched for the brick

De Nederlands / Nederlandse De Nederlanders *Zijn moeder is een Nederlandse. *De Nederlanders dragen oranje kleren.

Dutch / Dutch people

Elke vinger heeft een andere kleur nagellak

Each finger has a different color of nail polish

Elkaar *Wij zien elkaar. *Zij zien elkaar op het station.

Each other; One another

Bejaard / Bejaarde *Bejaarde patiënten krijgen een speciale behandeling.

Elderly

Zelfs een baby kan dat woord spellen

Even a baby can spell that word

Zelfs het beste paard was langzaam

Even the best horse was slow

Zelfs de kleinste persoon kan de loop van de toekomst veranderen

Even the smallest person can change the course of the future

Ooit *Zal hij ooit veranderen?

Ever; Once

Precies *Dat is precies hetzelfde! = That is exactly the same!

Exactly

Uitstekende!

Excellent!

De stof / Stoffen

Fabric; Material

De herfst is begonnen

Fall has begun

Angst leidt tot woede en woede leidt tot haat

Fear leads to anger and anger leads to hate

Weinig mensen leven langer dan honderd jaar

Few people live longer than a hundred years

Minst / Minste *Dit is het strand met de minste toeristen. Meest / Meeste *Zij gebruiken het meeste broed.

Fewest; Least / Most

Hebben + Gevolgd (Volgen) *Ik heb de borden naar Amsterdam gevolgd. = I followed the signs to Amsterdam.

Followed

Voor de buitenkant van het schip wordt een speciale verf gebruikt

For the outside of the ship, a special paint is being used

Waarvoor werden deze dingen gebruikt?

For what were these things used?

Zijn + Vergeten (Vergeten) *Het spijt me, ik ben jouw verjaardag helemaal vergeten.

Forgot

Gelukkig verbeterde zijn toestand heel snel

Fortunately his condition improved very quickly

Gelukkig geloofde de politieagent ons

Fortunately the police officer believed us

Hebben + Teruggevonden (Terugvinden / Vinden...terug) *Ik heb eindelijk mijn bril teruggevonden.

Found again; Recovered

Frans / Franse

French

Franstalig / Franstalige *We hebben Franstalige landen bezocht. = We have visited French-speaking countries.

French-language; French-speaking

Vriendschap is sterker dan haat, toch?

Friendship is stronger than hate, right?

Fries lijkt op Engels en Nederlands

Friesian resembles English and Dutch

Hiervandaan kan je de overkant van het water zien

From here, you can see the other side of the water

Van wie heeft u dit geld gekregen

From whom did you get this money?

GAAN + Infinitive = To go "do something" <Ga, Gaat, Gaan> *When expressing an intended action *When something will happen, without expressing probability ZULLEN + Infinitive = Will / Shall "do something" <Zal, Zullen> <Zal & Zult for Jij> *When saying something will likely take place (but uncertain) *When emphasizing that something will definitely happen *To promise or propose something

Future Tense

Duits / Duitse

German

Duitstalig / Duitstalige

German-language; French-speaking

Komt van dat dak af!* *Komen...af = Afkomen, which can also mean "get rid of"

Get off that roof!

Geef me hoop in het donker dat ik het licht zal zien

Give me hope in the dark that I will see the light

Geef ons al je snoep!

Give us all of your candy!

Het glas / Glazen *Mijn oom heeft de glazen fles verkocht.

Glass

Ga in de cirkel staan en zeg zijn naam drie keer

Go stand in the circle and say his name three times

Het goud / Gouden *Ik wil een gouden spiegel.

Gold / Golden

Zijn + Opgestaan (Opstaan / Staan...op) *Ik ben vanochtend heel vroeg opgestaan. = I got up really early this morning.

Got up; Stood up

Oma en opa kwamen bij ons op bezoek

Grandma and grandpa came to visit us

Had / Hadden *Ze hadden het niet *Hadden jullie de boter?

Had (Hebben)

Gebeurd (simple: Gebeurt) *Hoe is dat gebeurd? = How did that happen?

Happened

Gebeurde *Dat gebeurde daar. *Het gebeurde in mijn huis.

Happened; Occurred

Geluk is soms moeilijk te vinden

Happiness / Luck is sometimes difficult to find

Goede reis!

Have a good trip!

Hebben jullie gekozen waar jullie heen gaan? / Hebben jullie gekozen waar jullie naartoe gaan?

Have you chosen where you are going?

Heb je al afgewassen?

Have you done the dishes already?

Heb je het aan jouw ouders getoond?

Have you shown it to your parents?

Hebben jullie begrepen wat ik gezegd heb?

Have you understood what I said?

Hij heeft me gevraagd (om) een boek te schrijven

He (has) asked me to write a book.

Hij heeft die tandenborstel elf jaar geleden gekocht

He bought that toothbrush eleven years ago

Hij kwam met de auto

He came by car

Hij kan een visum aanvragen bij de ambassade in Amsterdam

He can apply for a visa at the embassy in Amsterdam

Hij kan niet goed voor zichzelf zorgen* *To take care of = Voor zorgen

He can't take good care of himself

Hij kookt het eten totdat het gaar is

He cooks the food until it is done

Hij kookt de rijst met de deksel erop

He cooks the rice with the lid on (top)

Hij snijdt de citroen door de helft

He cuts the lemon in half ("He cuts the lemon through the half")

Hij wilde mijn naam niet eens weten

He didn't even want to know my name

Hij realiseerde zich niet dat ik er ook was* *Realiseerde zich = Past tense *Niet = Negates rest of phrase *Dat = Indicates inversion

He didn't realize that I was also there

Hij wil niet zwemmen, omdat hij net gegeten heeft (inversion) / Hij wil niet zwemmen, want hij heeft net gegeten (see "coordinating conjunctions" in Duolingo I)

He does not want to swim, because he just ate

Hij doet wat hij wil, want hij is het sterkst

He does what he wants, because he is the strongest

Hij droogt zich af met een roze handdoek

He dries himself with a pink towel

De spits begint al om half acht

Rush hour already starts at seven thirty

Russisch / Russische

Russian

Hebben + Gezongen (Zingen) *De vogels hebben gezongen.

Sang

Ernstig / Ernstige *Is het een ernstige ziekte?

Serious

Ze heeft overal aan gedacht* *Aan gedacht is the irregular of Aan denken = To think about *Ze heeft overal over nagedacht doesn't work here because it implies she is over-thinking

She (has) thought about everything

Ze werd nog bozer toen ik haar probeerde te helpen

She became even angrier when I tried to help her

Zij kon het bericht niet lezen, omdat het helemaal nat was

She could not read the message because it was completely wet

Zij beschrijft het voorwerp

She describes the object

Ze deed het zelf

She did it herself

Ze gaf me wat tandpasta

She gave me some toothpaste

Zij is naar Frankrijk gegaan

She has gone to France

Ze heeft geen hulp gehad

She has had no help

Ze heeft mijn hart gestolen

She has stolen my heart

Ze heeft meteen haar telefoonnummer veranderd

She immediately changed her phone number

Ze is boos op haar broertjes

She is angry at her little brothers

Zij is zo rood als een tomaat

She is as red as a tomato

Zij is precies zo mooi als haar moeder

She is exactly as beautiful as her mother

Zij gaat haar man vinden

She is going to find her husband

Zijn is mijn oudere zus

She is my older sister

Ze is niet zo oud als hij

She is not as old as him

Ze is niet zo verlegen als ik

She is not as shy as I am

Zij wordt door niemand gevolgd

She is not being followed by anyone

Zij is niet verantwoordelijk

She is not responsible

Ze is niet sterker dan hij

She is not stronger than him

Zij is onze enige hoop

She is our only hope

Zij is de beste journaliste

She is the best journalist

Zij is het meisje van wie de broer weg is

She is the girl whose brother is away

Zij schrijft over de geboortedag van het meisje

She is writing about the girl's birthday

Ze bleef werken

She kept working

Ze liegt zonder zich ervoor te schamen* *Zich schamen voor = To be ashamed of *The combination of "voor" + "het" then turns into the pronominal adverb "ervoor"

She lies without being ashamed of it.

Ze speelt graag nadat ze gewerkt heeft / Ze speelt graag nadat ze heeft gewerkt

She likes playing after she has worked

Ze keek door het raam

She looked out the window

Ze maakt geen fouten

She makes no mistakes

Ze biedt me een glaasje wijn aan

She offers me a glass of wine

Ze opende de koffer om naar haar paspoort te zoeken

She opened the suitcase to look for her passport

Zij draagt liever klompen / Ik eet liever kaas

She prefers wearing clogs / I prefer eating cheese

Ze zei meneer tegen me

She said sir to me

Zij stuurt de ansichtkaart met de post OR Zij verzendt...

She sends the postcard by mail

Ze zit op het toilet en denk na* *Denken...na / Nadenken

She sits on the toilet and thinks

Ze maakte een foto van elke bezienswaardigheid

She took a picture of every sight

Zij heeft het potlood gebruikt om een brief te schrijven

She used the pencil to write a letter

Zij gebruikt de zoekmachine om meer informatie te vinden

She uses the search engine to find more information

Ze liep op blote voeten door het natte gras

She walked on naked / bare feet through the wet grass

Ze wil weten of er ook gezongen wordt

She wants to know if there is also singing

Ze waarschuwt ons voor de gevaarlijke dieren

She warns us about the dangerous animals

Zij mocht hem niet zien

She was not allowed to see him

Zij gaat de deur breken

She will break the door

Schepen varen in deze gebieden...ik zie honderd schepen!

Ships sail in these areas...I see one hundred ships!

Hebben + Getoond (Tonen) *Ik heb haar mijn kamer getoond.

Showed

Ziek / Zieke *Ik ben ziek.

Sick

De zijde / Zijden *Zijde is een dure stof. = Silk is an expensive fabric.

Silk

Het zilver / Zilveren *Het bestek van mijn opa is van zilver.

Silver

Doordat het regent, is alles nat* *Want can't be used at front of sentence *Doordat subordinates verb regent to end

Since it's raining, everything is wet

Sinds het ongeluk kan ze niet meer lopen

Since the accident she can't walk anymore

Middelmatig

So-so; Mediocre

Hebben + Verkocht (Verkopen) *Ik heb mijn zeilboot verkocht. = I sold my sailboat.

Sold

Sommige gewoontes zijn een gevaar voor uw gezondheid

Some habits are a danger to your health

Sommige mensen houden van sport, andere niet

Some people like sports, others do not

Soms leen ik het gereedschap van mijn buurvrouw

Sometimes I borrow my neighbor's tools

Soms ga ik uit voor een biertje

Sometimes I go out for a beer

Soms praat mijn moeder tegen zichzelf

Sometimes my mother talks to herself

Het spijt me dat ik jullie niet geloofde

Sorry that i didn't believe you

Sorry dat was het verkeerde telefoonnummer

Sorry that was the wrong phone number

Sorry, ik heb niet goed geroerd

Sorry, I didn't stir it well

Sorry, maar ik betaalde hem niet

Sorry, but I didn't pay him

Sorry, dat wisten we niet!

Sorry, we did not know that!

Spaans / Spaanse

Spanish

De Spaans / Spaanse De Spanjaard / Spanjaarden *De Spaanse zegt dat het eten lekker is. = The Spaniard says that the food is tasty.

Spanish / Spaniard

Nederlands spreken heeft veel voordelen

Speaking dutch has many advantages / benefts

Hebben + Gesproken (Spreken) *Ik heb Nederlands gesproken.

Spoke

Zijn + Gebleven (Blijven) *Hoelang zijn jullie in Duitsland gebleven? = For how long did you stay in Germany?

Stayed

Het staal / Stalen *Hij heeft een stalen deur.

Steel

Hebben + Gestolen (Stelen) *Ik heb het niet gestolen, maar geleend. = I didn't steal it, but borrowed it

Stole

De steen / Stenen *Een houten huis is zwakker dan een huis van steen.

Stone

Ge- + -en *Gedronken (drinken) *Gedaan (doen) *Gezwommen (zwemmen) *Geschreven (schrijven) *Gelezen (lezen) *Begonnen (beginnen) Words that start with be-, er-, ge-, her-, ont- or ver- do not get the extra prefix ge- in the present perfect Irregular *Geweest (zijn) *Gehad (hebben) *Gekopt (kopen) *Gezocht (zoeken) *Gebracht (brengen) *Gedacht (denken)

Strong & Irregular Verbs (present perfect & simple past)

De metro / Metro's *Wanneer ik naar mijn werk ga, neem ik de metro.

Subway; Metro

Zonnige / Zonnige

Sunny

Zweeds / Zweedse

Swedish

Neem de trap naar de derde verdieping

Take the stairs to the third floor

Praatte / Praatten *Ze praatte de hele tijd.

Talked

Vertel me een verhaal!

Tell me a story!

Bedankt voor de moeite

Thanks for the effort / Thank you for your trouble

Dat bier heeft veel problemen veroorzaakt

That beer has caused a lot of problems

Die jas zou duurder zijn geweest

That coat would have been more expensive

Die uitgang is alleen voor noodgevallen

That exit is only for emergencies!

Dat meisje is een mooie vrouw geworden

That girl has become a beautiful woman

Dat is een prijs die ik me kan veroorloven

That is a price that I can afford

Hij hield een toespraak over het weer

He gave (held) a speech about the weather

Hij maakt elke ochtend een wandeling

He goes for a walk every morning

Hij had een neus die op een aardappel leek

He had a nose that looked like a potato

Hij heeft haar net een sms gestuurd

He has just sent her a text message

Hij heeft een kasteel van karton gemaakt

He has made a castle out of cardboard

Hij is nooit in het buitenland geweest

He has never been abroad

Hij heeft mij nog geen antwoord gegeven

He has not given me an answer yet

Hij heeft geen tijd gehad

He has not had time

Hij heeft de kommen nog niet neergezet

He has not put down the bowls yet

Hij heeft beloofd dat hij ernaar zal kijken

He has promised that he will look at it

Hij heeft beloofd dat hij zijn huiswerk zou doen

He has promised that he would do his homework

Dat is het gevaarlijkste kruispunt van de stad* *Gevaarlijkste must have 'e' at the end because its an adjective

That is the most dangerous intersection in the city

Dat is het enige wat ik wilde

That is the only thing I wanted

Die leren jas is duurder dan deze

That leather jacket is more expensive than this one

Dat ziet er lekker uit!

That looks tasty!

Die man heeft in dit water gezwommen

That man swam in this water

Dat potlood waarmee je aan het schrijven bent is van mij

That pencil with which you are writing is mine

Dat vliegtuig is een kwartier geleden vertrokken

That plane left fifteen minutes ago

Die tafel is van hout

That table is made of wood

Datgene *Zij doet datgene wat jij nooit doet. = She does that thing that you never do.

That thing

Dat ding mag nog niet worden gepresenteerd

That thing is not allowed to be presented yet

Die trein heeft drie kwartier vertraging

That train is delayed by forty-five minutes.

Dat was het allerbelangrijkste onderdeel

That was the most important component of all

Dat was toen we daar nog woonden

That was when we still lived there

Dat zal jou niet helpen

That will not help you

Dat zou de wereld veranderen

That would change the world

Dat zou het verschil maken tussen leven en dood

That would make the difference between life and death

De bezienswaardigheid / Bezienswaardigheden

The (tourist) attraction / Sight

Nederland is helemaal plat!

The Netherlands is completely flat!

De Spanjaarden praatten over hun reis naar Duitsland

The Spaniards talked about their trip to Germany

Het ongeluk / Ongelukken *Er gebeuren vaak ongelukken op deze plek. = Accidents often happen in this place.

The accident

De acteur is bang om te vliegen

The actor is afraid to fly

De volwassene / Volwassenen *Ik ben achttien jaar oud, dus ik ben een volwassene.

The adult

Het avontuur / Avonturen

The adventure / Adventure

Het vliegtuig / Vliegtuigen

The airplane

Het vliegtuig vliegt over de oceaan heen

The airplane flies across the ocean

Het vliegtuig is hier nog niet

The airplane is not here yet

Het pretpark / Pretparken *Het pretpark ligt in België. *Het gezin gaat twee keer per jaar naar een pretpark.

The amusement park

De boze buurman heeft mijn bal meegenomen.

The angry neighbor took my ball

Het voorgerecht / Voorgerechten *Het voorgerecht staat op het menu.

The appetizer; Starter

De afspraak / Afspraken *Hij heeft een afsprak bij de dokter gemaakt.

The appointment

De architect vindt dat een mooie vorm

The architect finds that to be a beautiful shape

De ruzie (singular & plural) *Zoek je ruzie? *Waarover hebben jullie deze keer ruzie? = What are you arguing about this time?

The argument; Fight

De aankomst / Aankomsten De vlucht / Vluchten *We moeten een vlucht boeken. *Is er een vlucht in de ochtend?

The arrival / The flight

De aankomst is op dezelfde dag

The arrival is on the same day

De kunstenares gebruikte dertig verschillende potloden

The artist used thirty different pencils

De kunstenaar gebruikt een liniaal om lijnen te tekenen

The artist uses a ruler to draw lines

De opdracht / Opdrachten / Huiswerkopdracht *Deze opdracht is te makkelijk voor hem.

The assignment; Task / Homework assignmnet

De zolder / Zolders *De zolder ruikt naar de voeten van mijn opa.

The attic

De bezienswaardigheden zijn voor toeristen, maar we bezoeken ze nog steeds

The attractions are for tourists, but we still visit them

De baby's zijn gewassen

The babies have been washed

De baby haalt de stekker uit het stopcontact

The baby is taking the plug out of the outlet

De rugzak / Rugzakken

The backpack

De rugzak zit in een kartonnen doos

The backpack is in a cardboard box

Het balkon / Balkons / Balkonnetje

The balcony

De band / Banden *Welke band speelt er? = Which band is playing?

The band

Het verban / Verbanden *Het verband moet erop blijven zitten. = The bandage must stay on it.

The bandage

De pleister / Pleisters *Waar liggen de pleisters?

The bandaid

De bank heeft een nieuw hoofdkantoor geopend

The bank (has) opened a new main office

De kelder / Kelders

The basement; Cellar

Het bad / Baden

The bath; Bathtub

De batterij is leeg!

The battery is empty!

De bier / Het biertje / De biertjes *Ik bestel een biertje.

The beer (size doesn't matter)

Het fietspad / Fietspaden *Fietspaden in de stad zijn meestal rood. = Bike lanes in the city are usually red.

The bike path

De fietser stopt voor het zebrapad

The biker stops in front of the crosswalk

De fietser / Fietsers

The bikers

De vogel heeft op dit dak geslapen

The bird (has) slept on this roof

De hap / Happen / Het hapje *Mag ik een hapje proeven? *Hij eet een hele banaan en twee grote happen. Hij eet een hele banaan in twee grote happen.

The bite; Nibble

De blauwe bes

The blueberry

De boot / Boten De veerboot / Veerboten De zeilboot / Zeilboten Het schip / Schepen *De veerboot vaart dag en nacht.

The boat The ferry The sailboat The ship

De kom / Kommen

The bowl

De doos / Het doosje / De doosjes

The box / Little box

De jongen gedraagt zich slecht omdat hij geen ontbijt heeft gehad / gehad heeft

The boy behaves poorly because he didn't have breakfast

De jongen drinkt uit een bekker

The boy drinks from a cup

De jongen is bedroefd omdat zijn vinger pijn doet

The boy is sad because his finger hurts

De jongen zit in de koelkast, want hij heeft het warm

The boy is sitting in the fridge, because he is feeling warm

De jongen zorgt voor zieke dieren

The boy takes care of sick animals

Het vriendje / De vriendjes

The boyfriend / Little friend(s)

De jongens met wie wij praten

The boys with whom we talk

De kapotte auto werd terug naar Nederland gebracht

The broken car was brought back to the Netherlands

De broer / Het broertje / De broertjes De zus / Het zusje / De zusjes *Je krijgt een klein broertje! = You are getting a small brother!

The brother / Little brother The sister / Little sister

Het bruine huis, dat jij hebt gekocht, is mooi

The brown house that you bought is beautiful

De borstel / Borstelen *Waarvoor heb je deze borstel nodig? = What do you need this brush for?

The brush

De emmer / Emmers

The bucket

Hij hield zijn boek ondersteboven vast

He held his book upside down

De bus / Bussen

The bus

Hij twijfelt even, voordat hij een antwoord kiest

He hesitates briefly before he chooses an answer

Hij stelt zich voor dat hij een kat is

He imagines that he is a cat

Hij is journalist

He is a journalist

Hij is een professionele acteur

He is a professional actor

Hij is een tolerante man

He is a tolerant man

Hij is even groot als ik / Jij bent net zo groot als ik

He is as big (tall) as me / You are as big (tall) as me

Hij schaamt zich voor zijn ouders

He is ashamed of his parents

Hij is zelf een boot aan het bouwen OR Hij bouwt zelf een boot

He is building a boat himself

Hij is gelukkig, want hij heeft bier gedronken

He is happy because he drank beer

Hij is niet langer dan ik

He is not taller than me

Hij is niet te verlegen om Russisch te spreken

He is not too shy to speak Russian

Hij is op de radio

He is on the radio

Hij is bang dat hij zijn been zal breken

He is scared that he will break his leg

Hij neemt me mee naar het museum

He is taking me along to the museum

Hij is het snelst / Dat vliegtuig is het snelst van alle vliegtuigen

He is the fastest / That airplane is the fastest of all airplanes

Hij is de man van wie de hond niet luistert

He is the man whose dog doesn't listen.

Hij is diegene die ik nodig heb*

He is the one I need *Difference between diegene and degene is that the former adds emphasis

Hij waarschuwt ons voor een groot gevaar

He is warning us about a great danger

Hij heeft net een auto zonder wielen gezien

He just saw a car without wheels

Hij drinkt liever bier

He likes drinking beer more

Hij gebruikt graag het openbaar vervoer

He likes to use the public transportation

Hij woont in het oosten van Duitsland

He lives in east Germany

Hij woont in de kelder en komt alleen 's nachts naar buiten.

He lives in the basement and only comes out at night

Het knopje zit aan de zijkant van het beeldscherm

The button is on the side of the street

Hij belooft vaak dingen die hij nooit zal doen

He often promises things that he will never do

Hij heeft mij een uur geleden betaald

He paid me an hour ago

Hij heeft met een neushoorn gespeeld en nu kan hij zich niet meer bewegen OR Hij speelde met een neushoorn en nu kan hij zich niet meer bewegen

He played with a rhinoceros and now he cannot move anymore

Hij doet peper op zijn gerecht

He puts pepper on his dish

Hij voedt de kinderen alleen op

He raises the children on his own

Hij las de krant

He read the newspaper

Hij zei dat hij onze vriendschap niet nodig heeft

He said that he does not need our friendship

Hij spreekt even goed Spaans als Chinees

He speaks Spanish as well as Chinese

Hij bleef twee dagen zonder eten

He stayed two days without food

Hij heeft een half uur lang onder de douche gestaan

He stood in the shower for half an hour.

Hij praat het minst

He talks the least

Hij vertelt de vrouw zijn verhaal, maar ze verveelt zich

He tells the woman his story but she is bored

Hij denkt dat het rode verkeersbord blauw is

He thinks the red traffic sign is blue

Hij dacht dat ik een architect was

He thought that I was an architect

Hij heeft zijn sokken uit de kast gepakt

He took his socks out of the closet

Het doek / Doeken *Elke schilder begint met een leeg doek.

The canvas

Hij probeerde tussen de twee vrachtwagens te parkeren

He tried to park between the two trucks

Hij gebruikte een lepel om de soep te eten

He used a spoon to eat the soup

Hij wil dat het geld verdwijnt

He wants the money to disappear

Hij lag al in bed toen ik hem een berichtje stuurde

He was already lying in bed when I sent him a message

Hij was verliefd op haar

He was in love with her

Hij zat in dezelfde klas als ik

He was in the same class as I

Hij was jaloers op haar succes

He was jealous of her success

Hij werd herkend, ondanks zijn nieuwe hoed

He was recognized thanks to his new hat

Hij was de grootste schrijver van de vorige eeuw

He was the greatest writer of the last century

Gezond / Gezonde *Mijn lichaam is gezond. = My body is healthy. *Dat zijn gezonde handen en ogen.

Healthy

Hoorde / Hoorden *We hoorden dat je ziek was.

Heard

Hebreeuws

Hebrew

Hallo, leef je nog? / Leeft het?

Hello are you still alive? Is it alive?

Haar avonturen zijn niks voor mij* *Niks voor mij = Not my kind (not my cup of tea)

Her adventures are not for me

Haar baby is vanochtend geboren

Her baby was born this morning

Haar toestand is beter na de operatie

Her condition is better after the operation

Haar moeder is een Spaanse, en haar vader is een Nederlander

Her mother is Spanish and her father is Dutch

Haar stiefmoeder wilde dat ze in de appel beet

Her stepmother wanted her to bite into the apple

Ik vraag een nieuw paspoort aan, voordat ik op vakantie ga

I am applying for a new passport, before I go on vacation

Ik word door iedereen gesteund

I am being supported by everyone

Ik ben zeker dat we zullen winnen* *Zullen because this is an expression that something will likely happen (but actually uncertain)

I am certain that we will win

Ik vervang het slot op de deur

I am changing the lock on the door

Ik rijd honderd kilometer per uur op de snelweg

I am driving a hundred kilometers per hour on the highway

Ik voel me helemaal één met de natuur

I am feeling completely one with nature

Ik geef (een) uitleg

I am giving an explanation

Ik geef elke leerling een cijfer tussen één en tien

I am giving every student a grade between one and ten

Ik ga zaterdag nieuwe schriften kopen

I am going to buy new notebooks on Saturday

Ik laat een portret van mezelf maken

I am having a portrait made of myself

Ik ben hier met vakantie

I am here on vacation

Ik kijk uit het raampje naar de andere auto's

I am looking out the window at the other cars

Ik heb het vaker koud dan warm

I am more often cold than warm

Ik trek de stekker er niet uit* *Er = Suggests the plug is pulled out from something

I am not pulling out the plug (from that)

Ik word vaak gebeld tijdens het avondeten Wordt jij vaak gebeld?

I am often called during dinner Are you often called?

Het spijt me dat ik het aanrecht niet heb schoongemaakt

I am sorry that I did not clean the countertop

Het spijt me, maar we kunnen u geen zitplaats aanbieden

I am sorry, but we cannot offer you a seat

Ik verbaas me over jouw vraag

I am surprised by your question

Ik neem het kleinste stukje van de taart

I am taking the smallest piece of the pie

Ik ben de oudste van de drie

I am the oldest of the three

Ik ben de slimste leerling van de hele school

I am the smartest student in the whole school

Ik ben op bezoek bij mijn oma / Ik bezoek min oma

I am visiting my grandmother / I visit my grandmother

Ik wacht op zijn telefoontje

I am waiting for his call

Ik wacht op jullie bij de uitgang

I am waiting for you at the exit

Ik vroeg of ik naar de wc mocht gaan

I asked if I'm allowed to go to the bathroom

Ik at vis soep!

I ate fish soup!

Ik begon te rennen

I began to run

Ik geloof in het belang van gratis onderweis

I believe in the importance of free education

Ik geloof in het belang van gratis onderwijs

I believe in the importance of free education

Gisteren heb ik een boek gekocht

I bought a book yesterday

Ik heb twee jaar geleden een schaap gekocht

I bought a sheep two years ago

Ik kwam naar jou om hulp te vragen

I came to you to ask for help

Ik kan door jouw raam naar binnen kijken, omdat je kamer op de begane grond is

I can look inside through your window, because your room is on the ground floor

Ik kan net zo goed zingen als zij

I can sing just as well as her

Dat kan ik met niet veroorloven

I can't afford that

Ik kan me de kaartjes voor het festival niet veroorloven

I can't afford the tickets to the festival

Ik kan mezelf niet eens horen praten!

I can't even hear myself speak!

Dat kan ik me niet voorstellen / Ik kan me dat niet voorstellen

I can't imagine that

Ik kan me mijn geboorte niet herinneren

I can't remember my birth

Ik kan niet tegen de kou / Zij draagt een jas tegen de kou

I can't stand the cold / She wears a coat against the cold

Ik kan niet leven zonder muziek / Zonder muziek kan ik niet leven

I cannot live without music

Ik verzamel allerlei apparaten uit de vorige eeuw

I collect all kinds of devices from the previous century

Ik kon het helemaal niet geloven!

I could not believe it at all!

Ik heb de dagen geteld

I counted the days

Ik huil mezelf elke avond in slaap

I cry myself to sleep every night

Ik heb het gedaan

I did it / I have done it

Ik had geen tijd om ervan te genieten

I did not have time to enjoy it

Ik wist niet hoe diep dat gat was

I did not know how deep that hole was

Ik kende de vrouw helemaal niet

I did not know that woman at all

Ik wist niet wat ik deed

I did not know what I was doing

Ik zag het stopcontact niet, want de kast stond ervoor

I did not see the power outlet, because the cabinet was in front of it

Ik heb het niet gekregen

I didn't get it

Ik ken geen gelukkigere persoon dan zij

I do not know a happier person than her

Ik weet niet wanneer zij zullen vertrekken

I do not know when they will leave

Ik hoef geen toetje, want ik zit vol

I do not need a dessert, because I am full

Ik wil niet meer in het midden zitten!

I do not want to sit in the middle anymore!

Ik was af, want jij hebt gekookt

I do the dishes, because you cooked

Ik durf niet over de smalle brug heen te rijden

I don't dare to drive across the narrow bridge.

Ik weet niet hoeveel sneeuw ze nodig hebben om hun sneewman te maken

I don't know how much snow they need to build their snowman

Ik weet niet wat mijn baas van mij verwacht

I don't know what my boss expects of me

Ik weet niet waar die informatie vandaan komt

I don't know where that information is from

Ik vind deze temperatuur niet fijn

I don't like this temperature

Ik gebruik niet graag de magnetron

I don't like using the microwave.

Ik verheug me niet op mijn dood

I don't look forward to my death

Ik heb geen pillen nodig om gezond te blijven

I don't need pills to stay healthy

Ik begrijp de betekenis daarvan niet

I don't understand the meaning of that

Ik wil geen huiswerk maken!

I don't want to do any homework!

Ik wil niet dat we hetzelfde eruitzien / Ik wil niet dat we er hetzelfde uitzien

I don't want us to look the same

Ik twijfel over alles

I doubt everything

Ik twijfel of ik slim genoeg ben

I doubt if I'm smart enough

Ik heb wat melk gedronken

I drank some milk / I have drunk some milk

Ik drink een glas water voor mijn aankomst

I drink a glass of water before my arrival

Ik voel me beter

I feel better

De Nederlandse geschiedenis vind ik interessant

I find Dutch history interesting

De kapitein vraagt zich af waar zijn schip is

The captain wonders where his ship is

Ik vind de kleur van deze bloem mooi

I find this flower's color beautiful / I like the color of this flower.

Ik bak het spek op het fornuis

I fry the bacon on the stove

Ik kleed me 's morgens aan

I get dressed in the morning

Ik kreeg een raar gevoel toen hij naar me keek

I got a strange feeling when he looked at me

Ik ben opgestaan toen ik de bel hoorde

I got up when I heard the bell

Ik had een hond toen ik jonger was / Die vrouw is ouder dan ik ben

I had a dog when I was younger / That woman is older than i am

Ik had een moeilijkere taak dan jij

I had a more difficult task than you

Ik heb een leuk gesprek met haar gehad

I had a nice conversation with her

Ik moest een nieuw toetsenbord kopen

I had to buy a new keyboard

Ik moest dat zeggen

I had to say that

Ik wacht al tien minuten op de lift

I have already been waiting ten minutes for the elevator

Ik heb daarover al een boze e-mail gestuurd

I have already sent an angry email about that

Ik heb de gasten gevraagd om niet te roken

I have asked the guests not to smoke

Ik ben gered!

I have been saved!

Ik heb mijn meubels in een Zweedse winkel gekocht

I have bought my furniture in a Swedish shop

Ik heb mijn tanden gepoetst

I have brushed my teeth

Ik heb gekozen wat ik nodig heb

I have chosen what I need

Ik ben mijn warme wollen sokken vergeten

I have forgotten my warm woolen socks

Ik ben iets vergeten, maar ik weet niet wat

I have forgotten something, but I do not know what

Ik heb gehoord dat het examen moeilijker wordt dan vorig jaar

I have heard that the exam will be harder than last year

Ik heb dit nog nooit gegeten

I have never eaten this before

Ik ben nog nooit eerder een Belg tegengekomen

I have never encountered a Belgian before

Ik heb die e-mail nooit ontvangen!

I have never received that email!

Ik heb dit nog nooit gezongen

I have never sung this before

Ik heb daar nog nooit over nagedacht* *Nagedacht is the irregular of the separable verb Nadenken *Daar...over = About that (separable adverb, like "Tussen...in" - see Duolingo I)

I have never thought about that before

Ik heb geen hoop meer!

I have no more hope!

Ik heb vandaag geen water gedronken

I have not drunk water today

Ik heb vier dagen niet geslapen

I have not slept for four days

Ik heb het bestand geopend

I have opened the file

Ik heb een stukje kaas voor mijn verjaardag gekregen

I have received a piece of cheese for my birthday

Ik heb het met mijn eigen ogen gezien!

I have seen it with my own eyes!

Ik heb jou mijn schildpad getoond

I have shown you my turtle

Ik heb met de muizen geslapen / Ik heb geslapen met de muizen

I have slept with the mice

De auto / Het autootje / De autootjes

The car / Little car

Het kasteel / Kastelen

The castle

Het kasteel ligt in de hoofdstad van België

The castle is in the capital of Belgium

Het kasteel staat aan de andere kant van de brug

The castle is on the other side of the bridge

Het kasteel is meer waard dan het kantoor

The castle is worth more than the office

De katten leren uit ervaring dat ze nooit iets leren uit ervaring

The cats learn from experience that they never learn anything from experience

De grot *Kom uit je grot. *Wat er in de grot? = What is happening in the cave?

The cave

Het plafond / Plafonds

The ceiling

Het plafond heeft dezelfde kleur als de lucht

The ceiling is the same color as the sky

Het plafond is te laag voor lange mensen zoals ik

The ceiling is too low for tall people like me

De mobiele telefoon

The cellphone

De ketting is lang

The chain is long

Het krijt / De krijtjes / De gum / Gummen

The chalk / The eraser

Het krijtje zal breken zodra ik ermee schrijf

The chalk will break as soon as I write with it

Het hoofdstuk / Hoofdstukken *Het examen gaat over hoofdstuk vier tot en met acht.

The chapter

De goedkope zeep werkt net zo goed als de duurdere / De goedkope zeep werkt even goed als de duurdere

The cheap soap works just as well as the more expensive one / The cheap soap work equally well as the more expensive one

De vrolijke man kleedt zich eindelijk weer aan

The cheerful man finally puts on clothes again

De kip is net naar Frankrijk vertrokken

The chicken has just departed for France

De kinderen zijn zwakker dan wij / Zij is niet sterker dan hij

The children are weaker than us / She is not stronger than him

De burger / Burgers *Ben je een burger van België? *Wij zijn burgers van Nederland.

The citizen

Over tien jaar zal de stad veranderen

The city will change in ten years

Het glas / Het glaasje / De glaasjes

The class / Little glass

De klas leert alles over de geschiedenis van de stad

The class is learning everything about the city's history

Het schone water dat wij gedronken hebben

The clean water that we drank

Het klimaat / Klimaten *Het klimaat verandert.

The climate

Het klimaat hier lijkt op het klimaat in Engeland

The climate here resembles the climate in England

Het klimaat in dit gebied is warm en vochtig

The climate in this area is warm and humid

De kast / Het kastje / De kastjes *Dit kastje zit altijd op slot. = This little cupboard is always locked.

The closet / (Little) cupboard or cabinet

De kleren, die zij gekocht hebben, zijn heel duur

The clothes, which they have boughf, are very expensive

De wolk, zon, wind, regen, regenboog, mist

The cloud, sun, wind, rain, rainbow, mist

De kou / De hitte *Ik ren nooit in de hitte.

The cold / The heat

De collectie / Collecties *Hoe groot is jullie collectie?

The collection

De kam / Kamen *Hij zoekt een kam.

The comb

Het ingewikkelde apparaat gebruikt geen elektriciteit

The complicated device does not use electricity

Het onderdeel / Onderdelen* *Can refer to mechanical parts, or parts of something like a book

The components / parts

Het concert *Dat was helemaal geen goed concert!

The concert

De toestand / Toestanden *De toestand van de patiënt is vandaag slecht.

The condition

Het gesprek / Gesprekken *Zij had een lang gesprek met mij. = She had a long conversation with me. *We hebben het gesprek niet gehoord. = We have not heard the conversation.

The conversation

Het kookboek / Kookboeken *Ik heb zijn kookboek gekocht.

The cookbook

De koks in de keuken koken op gas

The cooks in the kitchen cook with gas

Het huisje / De huisjes

The cottage / Little house

De bank werd soms gebruikt als bed

The couch was sometimes used as a bed

Het aanrecht *Dit aanrecht is groot genoeg voor mij.

The countertop

Het land waar ik vandaan kom is niet veilig OR Het land waarvandaan ik kom is niet veilig

The country where I come from is not safe

Het koppel *Samen zijn we een gelukkige koppel.

The couple

Het gewas / Gewassen *Het gewas is klein.

The crop / Crops

Het zebrapad

The crosswalk

De kop / Het kopje / De kopjes

The cup / Little cup

De snijplank / Snijplanken *Ik heb de snijplank helemaal niet gebruikt. = I have not used the cutting board at all.

The cutting board

De fietser heeft voorrang, want zij komt van rechts

The cyclist has the right of way, because she is coming from the right

De schade aan het milieu was heel ernstig

The damage to the environment was very serious

De donkere wolk komt onze kant op

The dark cloud is coming our way

Overmorgen *Gaat het overmorgen regenen?

The day after tomorrow

Eergisteren *De zomer is eergisteren begonnen. = The summer began the day before yesterday

The day before yesterday

Eergisteren zijn we naar het strand geweest* *Geweest suggests that you've returned from the beach *Zijn...gegaan suggests that you could still be at the beach

The day before yesterday we went to the beach

De dode boom zal binnenkort omvallen

The dead tree will soon fall over

Het diepe gedeelte van het zwembad is alleen voor volwassenen

The deep part of the swimming pool is only for adults

Het toetje *Het derde toetje is te veel voor hem. *Wil je een toetje na het avondeten?

The dessert

Het apparaat / Apparaten

The device; Appliance

Het dialect / Dialecten

The dialect

Het woordenboek

The dictionary

Het dieet / Diëten

The diet

De ziekte / Ziektes *Je hebt verschillende ziektes.

The disease

Het gerecht / Gerechten *Dat is een lekker gerecht uit China.

The dish

De arts / Artsen* *Arts is more of the occupation; Dokter is the person *Can be used interchangeably with Dokter, but Dokter is less formal, e.g. "Dokter kunt u komen?"

The doctor

De dokter heeft gezegd dat het niet ernstig is

The doctor said that it is not serious

De dokter probeerde om de gewonde man te redden

The doctor tried to save the wounded man

De hond en de kat slapen samen in een mandje

The dog and the cat are sleeping together in a basket

De pop lijkt op een echte baby

The doll looks like a real baby

De pop / Poppen *Dat stomme jongetje heeft mijn pop gestolen!

The doll; Puppet

De deur naar het balkon staat meestal open

The door to the balcony is usually open

De jurk past niet, want de maat is verkeerd

The dress does not fit, because the size is wrong

De automobilist *De automobilist zit in zijn eigen auto.

The driver

Het rijbewijs / Rijbewijzen *Ik weet dat mijn zoon nog geen rijbewijs mag hebben. = I know my son is not allowed to have a driver's license yet.

The driver's license

Het stof --> Dust De stof --> Fabric *Ik koop de stof voor mijn bank. *Mijn dochter is allergisch voor stof. *Het stof ligt op de grond.

The dust; Fabric; Material

Het onderwijs / De opvoeding

The education / The upbringing

Het ei / Het eitje / De eitjes

The egg / Little egg

Het bejaarde mannetje was vroeger de kapitein van een schip

The elderly man used to be the captain of a ship

Ik ben begonnen Nederlands te leren*. *Does not require om because beginnen indicates a state of change (alongside verbs indicating wish, desire, command which also drop om. See more: https://www.dutchgrammar.com/en/?n=Verbs.Au11

I have started to learn Dutch

Ik heb een spons gebruikt om de gootsteen schoon te maken

I have used a sponge to clean the sink

Ik heb alle twaalf afleveringen achter elkaar bekeken

I have watched all twelve episodes one after the other

Ik hoor diegene die veel praat

I hear the one who talks a lot

Ik hoorde haar de trap op lopen

I heard her walk up the stairs

Ik hoorde hen tegen elkaar schreeuwen

I heard them yell at each other

Ik hoop dat ik zal slagen voor het examen

I hope that I will pass the exam

Ik hoop dat dit een schone zakdoek is

I hope that this is a clean handkerchief

Ik hoop dat jullie genieten van jullie reis

I hope you enjoy your trip

Ik wil gewoon de wereld verbeteren

I just want to improve the world

Ik wist het!

I knew it!

Ik weet dat ik voorrang heb, vanwege de verkeersborden

I know that I have the right of way because of the traffic signs

Ik houd het meest van dit boek

I like this book the most

Ik eet graag ijs in de hitte

I like to eat ice cream in the heat

Ik reis graag met de trein

I like to travel by train

Ik reis het liefst naar Frankrijk

I like to travel to France the most

Ik houd van de kleuren die deze schilder gebruikt

I love the colors that this painter uses

Ik heb nog drie bakstenen nodig en dan is mijn huis klaar

I need three more bricks and then my house is finished

De bejaarde vrouw is niet bang voor de dood

The elderly woman is not afraid of death

De elektriciteit *Sommige mensen kunnen niet zonder elektriciteit leven

The electricity

De olifanten zijn hier gezien

The elephants have been seen here

De lift / Liften *Zijn deze liften veilig genoeg?

The elevator

De bange kinderen zijn eindelijk gered!

The frightened children have finally been saved!

De voorkant van het gebouw is blauw

The front of the building is blue

Ik eet nooit vis want ik ben er allergisch voor* *Er...voor = To it; see Duolingo I deck "We leggen er een deken over"

I never eat fish because I'm allergic to it

Ik hield nooit van je

I never loved you

Ik weet niet meer wat je een half jaar geleden hebt gezegd

I no longer know what you said half a year ago

Ik heb alleen gezonde hobbies

I only have healthy hobbies

Ik beveel je om een bad te nemen

I order you to take a bath

Ik drukte op de knop, maar er gebeurde niets

I pressed the button but nothing happened

Ik beloof dat ik de afspraak niet opnieuw zal veranderen

I promise that I will not change the appointment again

De meubelwinkel is de schroeven vergeten

The furniture store has forgotten the screws

Het spel / Spelen / Het spelletje *Welk spel zullen we nu spelen?

The game

De garage *De auto past niet in de garage.

The garage

Het gas / Gassen *Dit gas is slecht voor je gezondheid.

The gas

Het tankstation *We stoppen even bij een tankstation. = We stop briefly at a gas station.

The gas station

Het tankstation staat naast de snelweg

The gas station is next to the highway

Het tankstation verkocht verschillende soorten brandstof

The gas station was selling different kinds of fuel

De heer / Heren De dame / Dames *Uw echtgenoot is een echte heer.

The gentleman / The lady

De aardrijkskunde

The geography

Het meisje gaat nergens heen zonder haar pop* *Heen indicates movement to another location

The girl does not go anywhere without her doll

Het meisje helpt de jongen zijn schaduw te vinden

The girl helps the boy to find his shadow

Ik beloof om aardig tegen hen te zijn* *Ik beloof = Subject verb *Om...te = To be... *Tegen hen = To them (Hen = stressed noun, direct object)

I promise to be nice to them

Ik duw de rolstoel van mijn opa

I push my grandpa's wheelchair

Ik realiseer me hoe slecht deze gewoonte is

I realize how bad this habit is

Ik realiseer me opeens hoe oud ik ben

I realize suddenly how old I am

Ik weiger de handleiding te lezen

I refuse to read the manual

Ik ontspan me door op het strand te liggen

I relax by lying on the beach

Ik heb hem gezien toen ik in Amsterdam was OR Ik zag hem toen ik in Amsterdam was

I saw him when I was in Amsterdam

Ik zag dat al op internet

I saw that already on the internet

Ik schreeuw en huil totdat mijn keel pijn doet

I scream and cry until my throat hurts

Ik zie dode mensen

I see dead people

Ik zie geen verschil

I see no difference

Ik stuurde een bericht naar de verkeerde persoon!

I sent a message to the wrong person!

Ik ben gestopt toen ik hem hoorde

I stopped when I heard him

Ik bewaar de sleutel op een geheime plek

I store the key in a secret place

Ik bevind me opeens in een donker bos

I suddenly find myself in a dark forest

Ik ben een keer van Frankrijk naar Engeland gezwommen

I swam from France to England one time

Ik heb vanochtend drie kilometer gezwommen

I swam three kilometers this morning

Ik denk dat het vandaag gaat regenen

I think it will rain today

Ik denk dat ik door een neushoorn gevolgd word

I think that I am being followed by a rhinoceros

Ik denk dat hij zijn koffer heeft genomen

I think that he took his suitcase

Ik denk dat je je vergist

I think that you are mistaken

Ik denk dat u zich wassen moet / Ik denk dat je je wassen moet / Ik denk dat je je moet wassen

I think that you should wash yourself

Volgens mij moet het schilderij een beetje lager hangen

I think the painting should hang a bit lower

Volgens mij heb je een kans

I think you have a chance

Ik dacht aan een nieuwe baan

I thought of a new job

Ik dacht dat ik een oog zou verliezen!

I thought that I would lose an eye!

Ik dacht dat de sleutels in mijn rugzak zaten

I thought that the keys were in my backpack

Ik nam wat vis

I took some fish

Het meisje slaapt tijdens de vlucht

The girl sleeps during the flight

Het meisje, wiens tas ik ook heb, spreekt heel langzaam

The girl, whose bag I also have, speaks very slowly

De meisjes gaan van deur tot deur om koekjes te verkopen

The girls are going from door to door to sell cookies

De gletsjer / Gletsjers *Helaas verdwijnen de gletsjers.

The glacier

Het glas zal breken als jij zingt

The glass will break if you sing

De lijm *We moeten wachten totdat de lijm helemaal droog is.

The glue

De doelstelling / Doelstellingen

The goal; Objective; Target

De gouden klok is getoond in een museum

The golden clock has been shown in a museum

Ik probeerde in het Nederlands te praten* *Het is necessary because of "In het Nederlands" = In Dutch

I tried to speak in Dutch

Ik keer de tas binnenstebuiten

I turn the bag inside out

Ik gebruik een recept uit het kookboek

I use a recipe from the cookbook

Ik heb het scheermes gebruikt om me te scheren

I used the razor to shave

Ik speelde vroeger met dat jongetje

I used to play with that little boy

Ik heb Frankrijk een paar jaar geleden bezocht

I visited France a few years ago

Ik liep naar het park

I walked to the park

Ik wil een andere opvoeding

I want a different upbringing

Ik wil dat er gelachen wordt!

I want there to be laughing!

Ik wil mijn eigen toekomst kunnen bepalen

I want to be able to determine my own future

Ik wil door de lucht kunnen vliegen

I want to be able to fly through the air

Ik wil worden gesteund

I want to be supported

Ik wil weten wat voor taart ze aanbieden

I want to know what kind of cake they offer

Ik wil weten waar jullie die koekjes hebben gevonden

I want to know where you found those cookies

Ik wil je in een doosje stoppen* *Modal verbs, e.g. Willen, Kunnen, Mogen, do not use "te"

I want to put you in a small box

Ik wil nog één dingetje zeggen

I want to say one more thing

Ik ben vorig jaar in Engeland geweest

I was in England last year

Ik was nog jong toen deze brief werd geschreven

I was still young when this letter was written

Ik was de jongste zoon

I was the youngest son

Ik was mijn gezicht in de gootsteen

I wash my face in the sink

Ik was me 's middags

I wash myself in the afternoon

Ik keek naar twee uitzendingen

I watched two broadcasts

Ik draag rode lippenstift, want dit is een bijzondere dag

I wear red lipstick because this is a special day

Ik ging vorige maand naar Amsterdam

I went to Amsterdam last month

Ik ging naar het restaurant

I went to the restaurant

Ik zal toevoegen dat ik hem niet zag

I will add that I didn't see him

Ik ga mijn moeder bellen

I will call my mom

De kloof *Wat doe je in een kloof? = What are you doing in a gorge?

The gorge

Ik zal mijn gezicht bedekken, zodat niemand me herkent

I will cover my face, so that nobody recognizes me

Ik zal de meubels bedekken om ze te beschermen

I will cover the furniture in order to protect it

Ik ga straks eens iets doen

I will do something soon

Ik zal morgen een baan vinden

I will find a job tomorrow

Ik zal je overmorgen zijn brief geven OR Ik ga je overmorgen zijn brief geven

I will give you his letter the day after tomorrow

Ik zal jou dit boek geven

I will give you this book

Ik zal de andere kant op kijken terwijl jij je aankleedt

I will look the other way while you get dressed

Ik zal een man van u maken

I will make a man of you

Ik zal een nieuw pak voor u maken

I will make a new suit for you

Ik zal het contact met mijn familie missen

I will miss the contact with my family

Ik zal je missen

I will miss you

Ik ga mijn sleutels niet verliezen

I will not lose my keys

Ik zal proberen verbinding te maken

I will try to connect

Ik zal winnen met mijn blote handen

I will win with my naked / bare hands

Ik vraag me af hoeveel dit kost

I wonder how much this costs

Ik vraag me af wat er gebeurd is* *Vraag me af = Afvraag me (reflexive, separable) *Wat er gebeurd is = Verb at end

I wonder what happened

Ik vraag me af waar deze onderdelen vandaan komen

I wonder where these parts come from

Ik werk zo snel als ik kan

I work as fast as I can

Ik zou me omkleden als ik tijd had

I would change (my clothes) if I had time

Ik zou het raar vinden als die winkel geen shampoo verkocht

I would find it strange if that shop did not sell shampoo

Ik rijd liever niet op snelwegen

I would rather not drive on highways

Ik schreef alles in vier uur

I wrote everything in four hours

Ik heb het vijf minuten geleden geschreven

I wrote it five minutes ago

Ik neem gebak als toetje

I'm having pastry for dessert

Ik ga toch niet naar de bioscoop

I'm not going to the cinema after all

Ik schrijf nog drie alinea's en dan ben ik klaar

I'm writing three more paragraphs and then I'm done

Als ik me niet vergis, is dat een koe

If I am not mistaken, that is a cow

Als ik hier druk, doet het pijn

If I press here, it hurts

Als hij genoeg te drinken had, had hij geen dorst

If he had enough to drink, he would not be thirsty

Als het zonnig is, dan is het niet bewolkt

If it's sunny, then it's not cloudy

Als planten gevoelens hadden, dan zou ik nooit een salade eten

If plants had feelings, then I would never eat a salad

Als de buren klagen, kan je ze naar mij sturen

If the neighbors complain, you can send them to me

Als we in de buurt zijn, komen we op bezoek

If we are in the area, we will come visit

Als we niet samen zouden werken, zouden we het spel verliezen

If we did not work together, we would lose the game

Als we een auto hadden, dan zouden we geen taxi hoeven te nemen

If we had a car, then we would not have to take a taxi

Als jullie je tanden niet poetsen, dan worden ze bruin* *Dan signals that subject-verb is switch "worden ze"

If you do not brush your teeth, then they will become brown

Als je niet meteen vertrekt, dan zul je je vlucht missen

If you don't leave immediately, then you will miss your flight

Als je deze schoenen bestelt, zul je ze de volgende dag ontvangen

If you order these shoes, you will receive them the next day

Als je met de auto wil rijden, moet je een rijbewijs hebben

If you want to drive (the car), you must have a driver's license

Als je broer veel werkt, zal hij niets verliezen

If your brother works a lot, he will not lose anything

In Augustus zijn er weinig overstromingen

In August there are few floods

In sommige landen eet men rauwe vis

In some countries they eat raw fish

In de herfst zullen de blaadjes van de bomen vallen

In the autumn, the leaves will fall from the trees

In de herfst zijn er vaak regenbuien

In the fall there are often showers

In de herfst, vallen de blaadjes van de bomen* *Verb starts the phrase after the preposition

In the fall, leaves fall from the trees

In de handleiding staat hoe je de kast in elkaar moet zetten

In the manual it says how you must put the cabinet together

Zin *Heb je misschien zin om een film te kijken?

In the mood for

Vroeger werd alles met de hand geschreven

In the past, everything was written by hand

Internationaal / Internationale *Wij willen internationaal zijn.

International

Internationale vluchten zijn duur

International flights are expensive

Het ijzer / Ijzeren *Ijzer is een metaal.

Iron

Ligt Engeland ver van Nederland en België?

Is England far from the Netherlands and Belgium?

Is elektriciteit gevaarlijk?

Is electricity dangerous?

Is het een griep of koorts?

Is it a case of the flu or a fever?

Is het in ons belang?

Is it in our interest?

Is het normaal om wijn in de kelder te bewaren?

Is it normal to store wine in the basement?

Is ze klaar om door de kloof te gaan?

Is she ready to go through the gorge?

Is zij diegene die jou belt?* *Jou = You, direct object

Is she the only one who calls you?

Is die tas jouw enige bagage?

Is that bag your only luggage?

Is dat zijn profiel?

Is that his profile?

Is het bad nog steeds niet vol?

Is the bath still not full

Is de hond gered?

Is the dog being saved?

Is hier iemand die Engels spreekt? OR Is er iemand hier die Engels spreekt?

Is there anyone here who speaks English?

Is er goud aan de einde van het regenboog?

Is there gold at the end of the rainbow?

Is er leven na de dood?

Is there life after death?

Is er nog hoop?

Is there still hope?

Is deze krant onafhankelijk?

Is this newspaper independent?

Is dit het glas waar jij uit gedronken hebt?

Is this the glass from which you have drunk?

Is dit de dunste kabel dat jullie hebben?

Is this the thinnest cable you have?

Hebben...vertraging / Vertragingen *Vertragingen maken mij boos. = Delays make me angry. *Heeft deze vlucht vertraging?

Is...delayed Delays

Het is heel koud geworden

It became very cold / It has become very cold

Het regende zelfs een beetje

It even rained a little

Het hagelt op maandag

It hails on Monday

Het gebeurde lang geleden

It happened long ago

Het gebeurt vaker dan je denkt

It happens more often than you think

Het is een behandeling voor het hart

It is a cardiac treatment

Het is een bekend moment

It is a familiar moment

Het is een zilveren beeldje van een olifant

It is a silver statuette of an elephant

Het is een officieel nummer

It is an official number

Het is moeilijk om door het regenwoud te reizen

It is difficult to travel through the rainforest

Het is platter dan een pannenkoek

It is flatter than a pancake

Het vriest 's nachts, maar niet overdag

It is freezing at night, but not during the day

Op donderdag gaat het regenen

It is going to rain on Thursday

Het is belangrijke dat de wonden schoon blijven

It is important to keep the wounds clean

Het is belangrijk om een beetje te ontspannen tijdens het weekend

It is important to relax a bit during the weekend

Het is het belangrijkst dat je naar je hart luistert

It is most important that you listen to your heart

Het regent spek!

It is raining bacon!

Het is de duurste stad van Engeland

It is the most expensive city in England

Het is tijd dat de gasten weer naar huis gaan* *Weer naar huis = Back home

It is time for the guests to go back home

Het is warm, dus we gaan zwemmen

It is warm so we will swim

Het kost moeite om tweetalig te worden

It takes an effort to become bilingual

Het duurde een jaar voordat ik Nederlands wilde leren

It took a year before I wanted to learn Dutch

Het was aardig dat hij me naar het vliegtuig bracht

It was nice that he brought me to the airport

Het was aardig dat hij me naar het vliegveld bracht

It was nice that he brought me to the airport

Het was geen grote gebeurtenis

It was not a big event

Het hoefde niet, maar ik deed het toch

It was not necessary, but I did it anyway

Het regende, wat een beetje jammer was

It was raining, which was a bit of a shame

Het zal nog warmer worden, doordat het klimaat verandert

It will get even warmer, because the climate is changing

Het zal de hele week blijven vriezen

It will stay freezing the whole week

Het zou leuk zijn geweest om dat pretpark te bezoeken

It would have been fun to visit that amusement park

Het is altijd zonnig aan de andere kant van de straat

It's always sunny on the other side of the street

Het waait nog harder dan gisteren

It's even more windy than yesterday

Vandaag sneeuwt het niet

It's not snowing today

Het is tien graden onder nul

It's ten degrees below zero

Het is de eerste keer dat de trein daar is gestopt

It's the first time that the train stopped there

Het is de taak van de politie om misdaad te voorkomen

It's the job of the police to prevent crime

Italiaans / Italiaanse

Italian *Zijn vrouw is onze lerares Italiaans.

Jacob and Qing Qing hielden van elkaar

Jacob and Qing Qing loved each other

Japans / Japanse

Japanese

Eenentwintig juni is de langste dag van het jaar / Dit is de langste rivier van Duitsland

June 21 is the longest day of the year / This is the longest river of Germany

Houd je rug recht!

Keep your back straight!

Soort / Soorten (adjective) *Dat is een ander soort gewas. = That is a different kind of crop. *Tussen de bomen zien we verschillende soorten bloemen. = Among the trees we see various species of flowers.

Kind; Type; Species

Kende / Kenden *Iedereen in het dorp kende hem.

Knew

Vorige week heb ik een artikel over de belangrijke eenden gelezen

Last week I read an article about the important ducks

Het leer / Leren *We kunnen deze leren bank niet kopen. *Iemand heeft mijn leren jas genomen.

Leather

Laat die liniaal liggen!

Leave that ruler alone!

Laten we naar een concert gaan!

Let's go to a concert!

Het leven is duurder geworden

Life has become more expensive

Het leven zit vol verrassingen

Life is full of surprises

Het leven is kort

Life is short

Luisterde / Luisterden *Niemand luisterde naar me. *Ze luisterde naar me.

Listened

Woonde / Woonden *Woonde er iemand in de windmolen?

Lived

Gezond leven heeft geen nadelen

Living healthy has no disadvantages

Er kwamen veel mensen naar het strand

Lots of people came to the beach

Mevrouw wil glazen glazen, geen gouden bekers!

Madam wants glass glasses, not gold cups!

Maakte / Maakten *Dat boek maakte mij heel verdrietig.

Made

Het materiaal *Welk materiaal is het sterkst?

Material

Het cijfer / Cijfers *Wat waren jullie cijfers voor de huiswerkopdracht? = What were your grades for the homework assignment?

The grade; Number

De oma / Het omaatje / De omaatjes

The grannies

De omaatjes drinken elke woensdag samen thee *Elke woensdag samen is part of TMP, or Time-Manner-Place; this goes after the first verb. elke woensdag being the Time, samen being the Manner. *Thee goes to the end since it is not specified with a definite article. So if there was a definite article, de thee would then go after drinken. If there was an indefinite article, een thee.

The grannies drink tea together every Wednesday

Het gras *Zij lopen op het gras.

The grass

Het gras en de bomen zijn groen

The grass and the trees are green

De groep / Groepen *De studenten leren meer als ze in groepen werken.

The group

De gast / Gasten

The guest

De gids / Gidsen De reisgids / Reisgidsen

The guide / Tour guide

De hagel heeft ernstige schade aan de gewassen veroorzaakt

The hail has caused serious damage to the crops

De gang *Ik loop door de lange gang van het hotel.

The hallway

De zakdoek / zakdoeken / Het zakdoekje* *Zakdoekje = Tissue *Ik denk dat je een zakdoekje nodig heb.

The handkerchief / Tissue

De zakdoek ruikt nog steeds naar haar parfum

The handkerchief still smells like her perfume

De gezondheid

The health

De verwarming *De verwarming is kapot en het is koud buiten.

The heater / heating

Het kruid / Kruiden De specerij / Specerijen *Waarom heb je meer kruiden nodig?

The herb; Seasoning / Spice

De geschiedenis

The history

Het verleden

The history; Past

De hobby / Hobby's *Foto's maken is mijn hobby.

The hobby

Het huiswerk *Op maandag krijgen we altijd huiswerk.

The homework

Het huiswerk was moeilijker dan het leek

The homework was hard than it seemed (looked)

Het paard en de olifant zijn op de kermis

The horse and the elephant are at the fair

Het huis is verkocht

The house is sold

De orkaan / Orkanen

The hurricane

Het ijs / Het ijsje

The ice / The ice cream

De belangrijke gewassen zijn koffie en fruit

The important crops are coffee and fruit

Het individu / Individuen *We zijn allemaal individuen.

The individual

De informatie *Deze informatie was moeilijk to vinden.

The information

Het ingrediënt / Ingrediënten *Wat zijn de ingrediënten van het gerecht?

The ingredient

Het internationale vliegveld wordt volgende week geopend

The international airport is being opened next week

Het kruispunt *Sla rechtsaf bij het deerde kruispunt. = Turn right at the third intersection.

The intersection

Het kruispunt heeft geen stoplichten, maar wel een zebrapad

The intersection does not have traffic lights, but does have a crosswalk

De journalist kreeg toegang tot mijn post

The journalist got access to my mail

De journalist werd door een spin gebeten

The journalist got bitten by a spider

De journalist typt een artikel voor dat tijdschrift

The journalist types an article for that magazine

Het toetsenbord / Toetsenborden

The keyboard / Keyboards

Het kind verheugt zich niet op de vlucht

The kid doesn't look forward to the flight

De keuken is op de begane grond en de badkamer op de eerste verdieping

The kitchen is on the ground floor and the bathroom on the first floor

Het mes / Messen

The knife

De dames gaan samen naar de bioscoop

The ladies go to the cinema together

De lamp / Het lampje / De lampjes *Het lampje wordt groen als het eten klaar is.

The lamp / Little light or lamp

Add -EN to the noun to convert into adjective *Hout--Houten (wooden) *Wol--Wollen (woolen) *Beton--Betonnen (concrete) *Glas--Glazen (glass) *Zijde--Zijden (silk) *Plastic (noun & adjective) *Aluminium (noun & adjective) VAN + Materials noun = "Made of"

Materials

Mag ik deze emmer even lenen?

May I briefly borrow this bucket

Mag ik een kaart van de metro?

May I have a map of the metro?

Mag ik een stukje appeltaart?

May I have a piece of apple pie?

Mag ik nog een kopje koffie?* *Nog een = Another

May I have another cup of coffee?

Misschien zal hij een belangrijke machine uitvinden

Maybe he will invent an important machine

Misschien zal de winkel veranderen

Maybe the shop will change

De taal / Talen

The language *Welke taal woordt er hier gesproken? = Which language is spoken here?

De grote groep toeristen fietst langzaam

The large group of tourists bike slowly

Het blad / Het blaadje / De blaadjes

The leaf / Little leaf

De blaadjes worden nu al rood* *Nu al = Already

The leaves are already turning red

De les / Lessen De klas / Klassen (but refers specifically to classroom/course) *Wij hebben geen les vandaag. = We don't have class today.

The lesson / The class

De brief / Brieven

The letter

De letter / Letters

The letter

De brief / Het briefje / De briefjes *Er ligt een briefje op de tafel. *Zij heeft hem altijd briefjes. = She always gives him notes.

The letter / Note

De deksel / Deksels *Doe snel de deksel op de pan! = Quickly put the lid on the pot!

The lid

Het licht / Lichten *Nu zien we de lichten.

The light

De bliksem / Flits

The lightning / Flash

De lippenstift / Lippenstiften *Ze weigert uit te gaan zonder lippenstift. = She refuses to go out without lipstick.

The lipstick

De lijst / Lijsten *Ik vul de lijsten in met een blauwe pen. = I fill in the lists with a blue pen.

The list

De baby / Het baby'tje / De baby'tjes *Het baby'tje is nog maar drie weken oud. = The little baby is only three weeks old.

The little baby

De mand / Het mandje / De mandjes *Ik draag een mandje.

The little basket

Het jongetje / De jongetjes

The little boy

Het jongetje verbergt de boeken onder zijn bed

The little boy hides the books underneath his bed

De kastjes in de keuken zijn nog leeg

The little cupboards in the kitchen are still empty

De lange, dunne pasta wordt meestel met een vork gegeten

The long, thin pasta is usually eaten with a fork

De laagste prijzen voor de beste boodschappen

The lowest prices for the best groceries

De bagage *Haar ouders zoeken naar hun bagage. *Uw koffer is te zwaar.

The luggage

Het tijdschrift / Het artikel / Het nieuws

The magazine / The article / The news

De post *Hij durft zijn post niet te openen. = He doesn't dare open his mail. Hij durft zijn post niet te openen.

The mail

Het hoofdgerecht / Hoofdgerechten *Ik heb specerijen nodig voor het hoofdgerecht.

The main course; Main dish

Het mannetje / De mannetjes *De rode vogel is een mannetje. = The red bird is a male. *Wat een rare mannetje is dat. = What a strange little man is that.

The male / Little man

De man en de vrouw zijn gescheiden, omdat zij niet meer van elkaar houden

The man and the woman are divorced because they no longer love each other

De man rijdt met een vrachtwagen

The man drives a truck

Zulke brieven schrijft de man nooit

The man never writes such letters

De man met wie ik werk

The man with whom I work

De man, wiens dochter bij mij om de hoek woont, is te lang!

The man, whose daughter lives around the corner from me, is too tall!

De wiskunde

The math

De burgemeester heeft net de hele stad verkocht

The mayor has just sold the entire city

De burgemeester opende vandaag een nieuwe bioscoop

The mayor opened a new cinema today

De burgemeester heeft een boek geschreven over de gebeurtenissen

The mayor wrote a book about the events

De betekenis / Betekenissen

The meaning

Het geneesmiddel / Geneesmiddelen *We kunnen de prijs van die geneesmiddelen niet betalen

The medicine

Het medicijn / Medicijnen

The medicine

De medicijnen zitten in het kastje onder de gootsteen

The medicine is in the cupboard under the sink

Het medicijn werd toen nog niet gebruikt

The medicine was not yet used back then.

Het bericht / Berichten *Je hebt een bericht. *Hoe kan ik berichten verzenden?

The message

De magnetron / Magnetrons *Jouw maaltijd zit in de magnetron.

The microwave

De modellen hebben gehoord dat de metalen deur open is

The models have heard that the metal door is open

De maand eindigt op maandag

The month ends on Monday

De belangrijkste dingen leer je door ze zelf te proberen

The most important things you learn by trying them yourself

De motor stopte

The motor stopped

De motorfiets / Motorfietsen *Je rijdt jouw motorfiets als een baas.

The motorcycle

De muis houdt niet van kaas met gaten

The mouse doesn't like cheese with holes

De bioscoop is hier in de buurt

The movie theater is in the neighborhood

Het museum / Musea/Museums

The museum

De nagellak *Ik voel me zo mooi met mijn paarse nagellak. *Wat is het merk van deze nagellak?

The nail polish

De natuur *De natuur maakt me zo blij. = Nature makes me so happy.

The nature

De stoute kinderen schreven hun namen op de muur

The naughty children wrote their names on the wall

De buren / De buurman / Buurmannen De buurvrouw / Buurvrouwen *De buren blijven lawaai maken.

The neighbors / The neighbor

De nieuwe tentoonstelling zal binnenkort worden geopend

The new exhibition will be opened shortly

De nieuwe boompjes staan allemaal op een rij

The new small trees are all standing in a row

Het noorden en het zuiden zijn tegengestelde richtingen

The north and south are opposite directions

Het schrift / Schriften *Schrijf de antwoorden van de oefeningen in je schrift.

The notebook

De verpleegkundige / Verpleegkundigen

The nurse

De noot is zout

The nut is salty

De officiële kleuren zijn rood, wit en blauw

The official colors are red white and blue

De zalf / Zalven *Waar kan ik zulke zalf kopen? = Where can I buy such ointment?

The ointment

De oude toren kan ieder moment omvallen

The old tower can fall over any moment

Degene / Diegene *Zij is degene die nooit zwemt. = She is the one who never swims. *Wie vs. Die 1. Who is the man standing next to my wife? [interrogative] 2. The man who is standing next to my wife is my brother. [relative] 3. The musician who(m) I am listening to is a famous rock star. [object] In Dutch, the who in 1 is "wie"; the who in 2 and 3 is "die".

The one / The one (stressed)

Degene van wie de portemonnee was

The one whose wallet it was

De operatie / Operaties *De operatie duurt vier uur.

The operation

De buitenkant van de hand tas is echt leer

The outside of the handbag is real leather

De oven / Ovens *Ze doet de taart in de over.

The oven

De pagina / Pagina's *Ga naar pagina driehonderdvierennegentig. = Go to page 394. *Op welke pagina?

The page

De verf / Verven *Er zit verf op mijn doek!

The paint

Het penseel / Penselen *De schilder houdt het penseel boven het papier. = The painter holds the paintbrush over the paper.

The paintbrush

De schilder maakt een schets, voordat ze begint te verven

The painter makes a sketch, before she starts painting

De schilder had zijn trui achterstevoren aan

The painter wore his sweater back to front

De schilderij / Schilderijen *Die schilderijen hangen nu in een museum.

The painting

Het paleis *Het paleis is volgens haar heel oud. = The palace is very old, according to her.

The palace

De pan / Pannen *Er zit nog saus in de pan.

The pan; Pot

De alinea / Alinea's

The paragraph

Het park wordt gepresenteerd aan de burgers

The park is being presented to the citizens

De parkeerplaats / Parkeerplaatsen *Zoeken jullie nog steeds naar een parkeerplaats?

The parking lot

Het gedeelte / Gedeelten *Dit gedeelte is leeg. = This section is empty.

The part; Section

Het paspoort / Paspoorten

The passport

De patiënt / Patiënten *De patiënten zijn weer helemaal gezond.

The patient

De voetganger / Voetgangers *Deze brug is alleen voor voetgangers.

The pedestrian

De pen / Pennen

The pen

De mensen begonnen te zingen

The people began to sing

De mensen in de zeilboot wachten totdat het gaat waaien

The people in the sailboat are waiting until the wind picks up

De persoon / Personen *Ik ben de verkeerde persoon voor deze taak.

The person

Het telefoonnummer / Telefoonnummers *Is dit het telefoonnummer van het ziekenhuis?

The phone number

De pil / Pillen *Ik vergeet soms om mijn pillen te nemen.

The pill

De piloot vliegt over de hoge berg heen

The pilot flies over the tall mountain

De plant / Planten

The plant

De planten in de woestijn hebben rare vormen

The plants in the desert have strange shapes

Het toneelstuk / Toneelstukken *Het saaie toneelstuk duurt heel lang. = The boring play is taking a very long time.

The play

Het toneelstuk bestaat uit twee delen

The play consists of two parts

De stekker zit niet in het stopcontact

The plug is not in the power outlet

De politieagent had geen ervaring met eenden

The police officer didn't have experience with ducks

De politie heeft hem gezocht

The police searched for him

De bevolking *De bevolking drinkt alleen schoon water. *Hoe groot is de bevolking van Nederland?

The population

De bevolking van dit land is even groot als de bevolking van dat land

The population of this country is as large as the population of that country

Het portret / Portretten *Teken jij alleen portretten van huisdieren? *Iedereen kent dat zelfportret van Van Gogh.

The portrait

De ansichtkaart *Mijn ouders hebben me een ansichtkaart gestuurd.

The postcard

De voorbereiding / Voorbereidingen

The preparation

De voorbereidingen duurden bijna vier maanden

The preparations took almost four months

De presentatie / Presentaties *Wij gebruiken dezelfde presentatie opnieuw.

The presentation

Het openbaar vervoer *Hoe goed is het openbaar vervoer in uw stad? *Het openbaar vervoer kan veel geld kosten.

The public transport

De radio staat uit / De radio stond uit

The radio is off / The radio turned off

Het regenwoud / Regenwouden *Welke dieren wonen (er) in het regenwoud?

The rainforest

Het regenwoud groeit niet meer

The rainforest does not grow anymore

Het scheermes / Scheermessen *Welke scheermes is van mij?

The razor

Het recept / Recepten *Wat is het recept voor de soep?

The recipe

Het restaurant wordt geopend

The restaurant is being opened

De weg / Wegen De snelweg / Snelwegen *Is dit de snelweg naar Amsterdam?

The road / The highway

De weg is recht

The road is straight

De weg door het dorp is te smal voor de bus

The road through the village is too narrow for the bus.

Het dak / Daken *We zijn op het dak.

The roof

De spits

The rush our

De verdrietige man staat in het licht

The sad man stands in the light

Even oud *Zij zijn ongeveer even oud. = They are about the same age.

The same age

Het zand *Ik heb een ander soort zand nodig.

The sand

De saus / Sauzen *Ik roer de saus terwijl jij de groente snijdt.

The sauce

De school / Scholen De basisschool De middelbare *Basisscholen hebben zes weken zomervakantie.

The school / The primary school The secondary (school)

De schaar

The scissors

Het beeldscherm / Beeldschermen

The screen / Screens

De beeldhouwer / Beeldhouwers

The sculptor

De beeldhouwer maakt standbeelden die lijken te leven

The sculptor makes statues that seem to be alive

De zoekmachine kiest welke websites bovenaan de lijst staan

The search engine chooses which websites are at the top of the list

De geheime woorden verdwijnen nadat je ze hebt gelezen

The secret words disappear after you have read them

De schaduw / Schaduwen *De schaduwen in de foto zijn te donker.

The shadow

De shampoo / Shampoos *Ik was mijn haar nooit met shampoo. *Deze shampoo ruikt naar fruit.

The shampoo

De schoenen op het beeldscherm zijn wit

The shoes on the screen are white

De douche / Douches

The shower

De stoep / Stoepen *Niet fietsen op de stoep!

The sidewalk; Pavement

De gootsteen ("stone gutter") *Er hangt een spiegel boven de gootsteen.

The sink (kitchen)

De gootsteen is te hoog voor mijn zus

The sink is too high for my sister

De situatie is beter dan ooit

The situation is better than ever

De grootte van mijn handen zegt niets over de grootte van andere lichaamsdelen

The size of my hands says nothing about the size of my other body parts

De grootte van de groep zal morgen bekend zijn

The size of the group will be known tomorrow

De schets / Schetsen *De politieagent maakte een schets van de dief

The sketch

De lucht / Luchten *Dat is een donkere lucht.

The sky; Air

Het kleine autootje heeft maar twee zitplaatsen

The small car has only two seats

Hoe kleiner, hoe belangrijker / Hoe meer, hoe beter / Hoe jonger, hoe sneller

The smaller, the more important / The more, the better / The younger, the faster

De rook* Roken = To smoke

The smoke

De sneeuw kwam als een verrassing voor iedereen

The snow was a surprise for everyone

De sneeuw, sneewman

The snow, snowman

De zeep / Zepen *Ik gebruik geen zeep.

The soap

De grond moet zacht zijn

The soil must be soft

De grond *Deze bloemen hebben speciale grond nodig.

The soil; Ground; Floor

De soldaat stond op de glazen tafel

The soldier stood on the glass table

De spons / Sponzen

The sponge

De spons draagt een vierkante broek

The sponge wears square pants

De lepel / Lepels De vork / Vorken *De vorken liggen op de borden.

The spoon / Fork

De sport (singular & plural) *Ik ben slecht in sport. *De hele bevolking houdt van deze sport.

The sport

De trap

The stairs

De postzegel / Postzegels *Hier zijn twee postzegels.

The stamp

Het station bevindt zich ten westen van het hotel

The station is located to the west of the hotel

De standbeeld / Standbeelden

The statute

De steen / Stenen *Ik kijk naar de steen. *Deze steen is te zwaar.

The stone

Het stoplicht *De auto's wachten voor het stoplicht.

The stoplight

Het stoplicht staat op rood

The stoplight is red

Het onweer is nog ver weg

The storm is still far away

Het verhaal / Verhalen *Zijn verhaal is een avontuur.

The story

Het fornuis / Fornuizen *De soep staat op het fornuis.

The stove; Cooker

De straat leidt naar het vliegveld en niet naar het kasteel

The street leads to the airport and not to the castle

Met een gum kunnen de leerlingen niet schrijven

The students cannot write with an eraser

De studenten konden niet antwoorden

The students could not answer

De studenten hebben dezelfde doelstelling

The students have the same objective

De studenten presenteerden hun werk gisteren OR Gisteren presenteerden de studenten hun werk

The students presented their work yesterday

De studenten bleven in Amsterdam tot september

The students stayed in Amsterdam until September

Het onderwerp / Onderwerpen *Ik ben niet geïnteresseerd in het onderwerp van deze les.

The subject; Topic

De koffer / Koffers *We hebben twee koffers.

The suitcase

Het zwembad / Zwembaden

The swimming pool

Het zwembad is drie meter diep

The swimming pool is three meters deep

Het symbool *Iedere groep moet hun eigen symbool kiezen.

The symbol

De plakband / Plakbanden / Tape / Tapes

The tape

De taxi / Taxi's

The taxi

De leraar / Leraren De leerling / Leerlingen *De lerares is trots op haar leerlingen.

The teacher / The student / Students

De leraar bekijkt het blauwe schriftje

The teacher examines the blue notebook

De leraar geeft drie kleine opdrachten

The teacher gives three small assignments

De leraar heeft geschiedenis gestudeerd

The teacher has studied history

De leraar leert de kinderen wiskunde

The teacher teaches the kids math

De uitleg van de leraar was moeilijk te volgen.

The teacher's explanation was difficult to follow.

De leraren spraken heel slecht Engels

The teachers were speaking English very poorly

De telefoon / Het telefoontje / De telefoontjes *De man krijgt een telefoontje van de bank.

The telephone / The call

De televisie is duur, maar de auto is duurder

The television is expensive, but the car is more expensive

De toets / Toetsen

The test

De sms / Het sms'je *Gelukkig is het gratis om sms'jes te ontvangen.

The text message

De dief is waarschijnlijk al in het buitenland

The thief is probably abroad already

De dief werd meteen herkend

The thief was recognized right away

De dieven hebben al ons geld gestolen

The thieves have stolen all of our money

Het ding / Het dingetje / De dingetjes

The thing

Hebben + Ontmoet (Ontmoeten) *Heb je die belangrijke neushoorn al ontmoet? = Have you met that important rhino yet?

Met

Het metaal / Metalen *De grote kom is van metaal.

Metal

Allerliefst *Dit is wat ik het allerliefst elke dag doe. = This is what I like to do more than anything every day.

More than anything

De meeste mensen denken dat ik interessant ben

Most people think that I am interesting

De beker De kop *Er zit sinaasappelsap in de beker.

Mug / Cup

Mijn antwoord is definitief

My answer is final

Mijn tante heeft mij klompen gebracht

My aunt (has) brought me clogs

Mijn tante heeft zijden lakens gekocht

My aunt has bought silk bedsheets

Mijn tante drinkt enkel Belgisch bier

My aunt only drinks Belgian beer

Mijn fiets werd gestolen, toen ik op vakantie was

My bike was stolen when I was on vacation

Mijn broer heeft alle dozen op zolder gezet

My brother (has) put all the boxes in the attic

Mijn broer heeft zand op zijn schoenen

My brother has sand on his shoes

Mijn broer kookte heel graag toen hij zeven jaar oud was OR Mijn broer hield van koken toen hij zeven jaar oud was

My brother loved to cook when he was seven years old

Overmorgen gaat de vriendin van mijn broer naar Amerika

My brother's girlfriend is going to America the day after tomorrow

Mijn katten zijn bang voor het geluid van de donder

My cats are afraid of the sound of the thunder

Mijn gekke oom zegt dat de wereld plat is

My crazy uncle says that the world is flat

Mijn vader scheert zich in de badkamer

My dad shaves in the bathroom

Mijn hond is een beetje groter dan jullie hond

My dog is a bit bigger than your dog

Mijn hond is allergisch voor die stof

My dog is allergic to that fabric

Mijn vader heeft een zeilboot van twaalf meter

My father has a twelve meter sailboat

Mijn vader bewaart zijn oude tandenborstels in een doos in de garage

My father stores his old toothbrushes in a box in the garage

Mijn vriend heeft me naar huis gebracht

My friend (has) brought me home

Mijn vriend is ernstig gewond

My friend is seriously wounded

Mijn vriend pakt het bestek uit de lade

My friend takes the utensils from the drawer

Mijn vrienden verwachten dat ik meedoe.

My friends expect that I participate

Mijn oma geeft me ieder jaar een lelijke wollen trui

My grandma gives me an ugly woolen sweater every year

Mijn oma is naar Amerika gerend

My grandma has run to America / My grandma ran to America

Mijn zusje wil bij een rampje zitten

My little sister wants to sit at the window

Mijn moeder heeft alles verkocht

My mother (has) sold everything

Mijn moeder geloofde er geen woord van

My mother did not believe a word of it

Mijn moeder is niet naar Nederland gereisd

My mother has not traveled to the Netherlands

Mijn moeder heeft al mijn oude speelgoed verkocht

My mother has sold all my old toys

Mijn moeder gaat met de metro naar de stad OR Mijn moeder neemt de metro naar de stad

My mother takes the subway to the state

Mijn moeder geeft les op die school

My mother teaches at that school

Mijn buurvrouw is op vakantie, dus ik zorg voor haar kat

My neighbor is on vacation, so I am taking care of her cat

Mijn buren lagen nog te slapen

My neighbors were still sleeping

Mijn ouders zijn gescheiden omdat ze altijd ruzie hadden

My parents are divorced because they always had disagreements

Mijn ouders zeiden dat ik niet genoeg at

My parents said that I did not eat enough

Mijn kussen is gemaakt van katoen

My pillow is made of cotton

Mijn schaar zit in mijn jas

My scissors are in my jacket

Mijn zusje werd opeens heel ziek

My sister suddenly became very sick

Mijn zus heeft vorige zomer in de oceaan gezwommen

My sister swam in the ocean last summer

Mijn zoon zit nu op de middelbare school

My son is in secondary school now

Mijn telefoon is weg, tenzij jij hem hebt meegenomen* *You cannot use het for "telefoon", because "telefoon" is a de woord. Use hem or haar depending on the gender of said word. *So..."Mijn konijn is weg, tenzij jij het hebt meegenomen."

My telephone is gone, unless you took it

Mijn keel is te droog, maar het water is te nat

My throat is too dry, but water is too wet

Er wordt gelachen om mijn lelijke paraplu

My ugly umbrella is being laughed at

Mijn witte handdoek is roze geworden

My white towel has become pink

Mezelf *Ik heb mezelf in de spiegel gezien.

Myself

Nadenken is about active contemplation; Denken is more generic "Ik heb daar nog nooit aan gedacht." = That never occurred to me before. That never crossed my mind. "Ik heb daar nog nooit over nagedacht." = I have never contemplated that before. I have never taken the time to think about it.

Nadenken Over vs. Denken Aan

Kranten interesseren mij helemaal niet

Newspapers do not interest me at all

Er is mooi weer op komst

Nice weather is coming

Aardig / Aardige

Nice; Friendly; Kind

Geen angst, mijn kind

No fear, my child

Geen mens kan doen wat dit ding kan

No person can do what this thing can

Nee, ik vergis me niet

No, I am not mistaken

Nee, ik twijfel er niet aan* *Er...aan = "It" where eraan is a separable pronomial adverb (see Duolingo I deck) *Dutch doesn't allow preposition + pronoun for things (only people). So must use er + preposition, e.g. Ik loop erheen = I am walking to it. *Nee, ik twijfel niet aan het meisje = No, I don't doubt the girl.

No, I don't doubt it

Nee, ik heb nog nooit een windmolen gebouwd

No, I have never built a windmill (before)

Nee, ik gebruikte een ander medicijn

No, I used a different medicine

Nee, ik zal niet vergeten om je te bellen

No, I will not forget to call you

Nee, er zitten geen gevaarlijke voorwerpen in mijn bagage

No, there are no dangerous objects in my luggage

Nee, je hebt me verkeerd begrepen

No, you have misunderstood me

Niemand kan mij uitleggen waarom de lucht blauw is

Nobody can explain to me why the sky is blue

Niemand kan dit probleem oplossen

Nobody can solve this problem

Niemand mag mijn gereedschap aanraken, behalve ik

Nobody is allowed to touch my tools, except for me

Niemand luisterde naar de toespraak

Nobody listened to the speech

Niemand mag voorbij deze lijn

Nobody may cross this line

Niemand begrijpt deze symbolen

Nobody understands these symbols

Niemand zal weten dat ik jouw moeder ben

Nobody will know that I am your mother

Nu heb ik genoeg gehad

Now I have had enough

Natuurlijk versta ik dat rare dialect niet

Of course I do not understand that weird dialect

Van de twee meisjes is zij de jongste / Van de twee meisjes is zij de jongere

Of the two girls, she is the youngest / Of the two girls, she is the younger

Maandag is ze naar Duitsland gereisd

On Monday she traveled to Germany

Op zaterdagochtend ga ik het liefst zwemmen

On Saturday mornings, I prefer to go swimming

Op woensdagmiddag gaan de kinderen met hun ouders naar de dierentuin

On Wednesday afternoon, the children go to the zoo with their parents

Men mag alleen roken op het balkon

One can only smoke on the balcony

Opende / Openden *Ik opende het raam.

Opened

Zijn + Geopend (Openen) *Waarom heeft hij alle dozen geopend?

Opened

Onze neven hebben zijden gordijnen nodig

Our cousins need silk curtains

Onze houden keken uit het raam

Our dogs looked out the window

Ons eten is uitstekend

Our food is excellent

Onze toekomstige maaltijd

Our future meal

Ons omaatje kookt eitjes voor ons

Our granny is boiling eggs for us

Onze gast kan op de bank slapen

Our guest can sleep on the sofa

De garage van onze buurman staat in brand!

Our neighbor's garage is on fire!

Onze zeilboot is sneller dan hun boot

Our sailboat is faster than their boat

Betaalde / Betaalden *Hoeveel betaalde je voor de jurk?

Paid

Hebben + Betaald (Betalen) *Ik heb al betaald. = I have paid. *Zij hebben mij dit jaar niet betaald. = They have not paid me this year.

Paid

De drie hoeken van de driehoek zijn elk zestig graden

The three angles of the triangle are sixty degrees each

Het kaartje / Kaartjes *Mag ik uw kaartje zien? *Waar kan je een kaartje kopen?

The ticket

Het gereedschap / Gereedschappen *Wees voorzichtig met het gereedschap.

The tool

De tandenborstel / Tandenborstels De tandpasta / Tandpastas

The toothbrush Toothpaste

De bovenkant is breder dan de onderkant

The top is wider than the bottom

De toerist / Toeristen *Ik ben toerist. *De stad is vol toeristen. = The city is full of tourists. *Amsterdam heeft veel toeristen.

The tourist

De toeristen hebben hun koffers gepakt

The tourists packed their suitcases

de handdoek (handdoeken)

The towel

De toren / Torens *Zij ziet de torens.

The towers

Het speelgoed (singular & plural) *Je moet je speelgoed delen met je zus.

The toys

Het verkeer / Het verkeersbord *Hoe is het verkeer in Nederland?

The traffic / Traffic sign

Het verkeer moet wachten tot het stoplicht groen wordt

The traffic has to wait until the traffic light turns green

De file / Files *Er staan veel files in LA. = There are many traffic jams in LA.

The traffic jam

De verkeersinformatie *Ik wil naar de verkeersinformatie luisteren!

The traffic report

Het verkeersbord staat aan het vierde kruispunt OR Het verkeersbord staat bij het vierde kruispunt

The traffic sign is located at the fourth intersection

De trein / Treinen *Is de trein op tijd?

The train

De trein is op tijd vertrokken

The train (has) departed on time

De vertaling / Vertalingen

The translation *Deze vertaling is verkeerd! = This translation is wrong!

De behandeling / Behandelingen *Is het een zware behandeling? = Is it a heavy treatment?

The treatment

De boom / Het boompje / De boompjes *Het boompje lijkt jong, maar is eigenlijk heel oud

The tree / Little tree

De vrachtwagen / Vrachtwagens *De vrachtwagen zit vol water. = The truck is full of water.

The truck

De vrachtwagen is acht meter lang, drie meter breed en vier meter hoog

The truck is eight meters lang three meters wide and four meters high

De tulp is het belangrijkste gewas

The tulip is the most important crop

De schildpad sprak met het konijn

The turtle spoke with the rabbit

Er staat een mooi berglandschap op de ansichtkaart

There is a beautiful mountain landscape on the postcard

Er is een brug over de kloof

There is a bridge over the gorge

Daar staat een emmer, maar er zit niets in

There is a bucket, but there is nothing in it

Er zit een rekenmachine op deze telefoon

There is a calculator on this telephone

Er zit een gat in mijn favoriete schoen

There is a hole in my favorite shoe

Er hangt een lijst met namen aan de muur

There is a list with names hanging on the wall

Er staat een kastje naast mijn bed, met een lampje erop

There is a little cabinet next to my bed with a lamp on it

Er is vandaag veel verkeer op de weg OR Vandaag is er veel verkeer op de weg

There is a lot of traffic on the road today

Er staat hier veel wind / Er is hier veel wind

There is a lot of wind here

Er is een vulkaan in dit land

There is a volcano in this country

Er ligt heel veel stof op de zolder

There is a whole lot of dust in the attic

Er is ook een veerboot naar Nederland

There is also a ferry to the Netherlands

Er zit lijm aan mijn vinger

There is glue on my finger

Er is geen ingang, maar wel een uitgang

There is no entrance, but there is an exit

Er komt geen bloed meer uit de wond

There is no more blood coming out of the wound

Er is geen rook zonder vuur

There is no smoke without fire

In de gevangenis wordt er weinig gedanst

There is not much dancing in the jail

Er wordt gezocht naar mijn schoenen

There is searching for my shoes

Er wordt gezongen in het Nederlands *Er wordt veel gezongen en gespeeld *Er is gezongen

There is singing in Dutch *There is much singing and playing *There has been singing

Er is nog iets wat ik je wil zeggen

There is something else that I want to say to you

Daar is de ingang van de grot* *Daar = Not Er, because Daar is referring to the specific entrance "de ingang" *Van de grot = Not Naar because one is not going towards the cave, but rather "of the cave"

There is the entrance to the cave

Er moet meer gespeeld worden

There should be more playing

Er zat een gaatje in de onderkant van de boot

There was a little hole in the bottom of the boat

Er was een probleem, maar we hebben het opgelost

There was a problem but we have solved it

Er is gisteren op de tafel gedanst

There was dancing on the table yesterday

Deze acteurs zijn beroemd

These actors are famous

Deze dieren zijn door de serveerster gered

These animals have been saved by the waitress

Deze ballen zijn van goud

These balls are made of gold

Deze kleren moeten binnenstebuiten worden gewassen

These clothes must be washed inside out

Deze tekeningen zijn gemaakt door mijn vader

These drawings were made by my father

Deze schoenen zijn binnenkort beschikbaar op de schoenafdeling

These shoes are soon available at the shoe department

Deze studenten worden niet gesteund door de school

These students are not being supported by the school

Deze twee verschillende materialen zien er precies hetzelfde uit* *Eruitzien = splits into three parts

These two different materials look exactly the same

Dit is een tentoonstelling over het vroege werk van Rembrandt

This is an exhibition about Rembrandt's early work

Dit is geen doek meer, maar een schilderij

This is not a canvas anymore, but a painting

Dit is niet de kleur die ik koos

This is not the color I chose

Dit is de directeur wiens schoenen ik gekocht heb OR ...heb gekocht

This is the director whose shoes I have bought

Dit is de langste alinea die ik ooit gelezen heb

This is the longest paragraph that I have ever read

Deze dame heeft alleen maar dure kleren

This lady only has expensive clothes

Dit boompje is daar niet sterk genoeg voor* v *Daar...voor = For that (separable adverb, like "Tussen...in" - see Duolingo I)

This little tree is not strong enough for that

Deze lange zin bestaat tien woorden en vijfenvijftig letters

This long sentence consists of ten words and 55 letters

Dit geneesmiddel voorkomt dat je ziek wordt* *Voorkomt is not separable verb in this case

This medicine prevents you from becoming sick

Vanochtend heb ik vers brood gekocht bij de bakker

This morning I bought fresh bread at the bakery

Dit feest is alleen voor volwassenen

This party is only for adults

Deze basisschool laat de leerlingen spelen wanneer ze willen

This primary school lets the students play whenever they want

Deze ronde kamer heeft geen hoeken

This round room has no corners

Deze schroef past niet, ik heb een kleinere nodig

This screw doesn't fit, I need a smaller one

Deze schroef is krom

This screw is bent

Deze zin is moeilijk te begrijpen

This sentence is diffficult to understand

Deze spons komt uit de oceaan

This sponge comes from the ocean

Deze sport is heel populair

This sport is very popular

Deze lange man en die korte vrouw zijn een koppel

This tall man and that short woman are a couple

Dit toilet is te vies voor woorden

This toilet is too gross for words

Dit speelgoed kan gevaarlijk zijn voor kleine kinderen

This toy can be dangerous for small kids

Deze verkeersinformatie zegt niets over de spits

This traffic report says nothing about rush hour

Deze schildpad is nog ouder dan mijn grootmoeder

This turtle is even older than my grandmother

Dit was de beste dag ooit!

This was the best day ever!

Deze weersvoorspelling zegt niets over een storm

This weather forecast says nothing about the storm

Deze werkplaats wordt gedeeld door vier beeldhouwers

This workplace is being shared by four sculptors

Dat zijn tegengestelde routes

Those are opposite routes

Dat zijn serieuze vragen

Those are serious questions

Die trap leidt naar een geheime kamer, geloof ik

Those stairs lead to a secret room, I believe

Door communicatie kunnen we leren

Through communication we are able to learn

Veroorloven (reflexive conjugation) Ik veroorloof me Jij veroorlooft je U/Hij/Zij/Het veroorlooft zich Wij veroorloven ons Zij veroorloven zich Jullie veroorloven je *Ik kan me geen internationale vlucht veroorloven. = I can't afford an international flight.

To afford

Antwoorden (conjugations) Ik antwoord Jij/U/Hij/Zij/Het antwoordt Wij/Zij/Jullie antwoorden *Hij antwoordt nee.

To answer

Aanvragen (conjugations) Ik vraag...aan Jij/U/Hij/Zij/Het vraagt...aan Wij/Zij/Jullie vragen...an *Ik vraag een visum aan. = I am applying for a visa.

To apply for

Ergeren + AAN (reflexive conjugation) Ik erger me Jij ergert je U/Hij/Zij/Het ergert zich Wij ergeren ons Zij ergeren zich Jullie ergeren je *Hij ergert zich aan treinen.

To be annoyed + BY

Schamen + OVER (reflexive conjugation) Ik schaam me Jij schaamt je U/Hij/Zij/Het schaamt zich Wij schamen ons Zij schamen zich Jullie schamen je *Ik schaam me voor jou. = I'm ashamed of you.

To be ashamed + OF

Vervelen (reflexive conjugation) Ik verveel me Jij verveelt je U/Hij/Zij/Het verveelt zich Wij vervelen ons Zij vervelen zich Jullie vervelen je *Ik verveel me nooit. = I am never bored (I never bore myself).

To be bored

Bevinden (reflexive conjugation) Ik bevind me Jij bevindt je U/Hij/Zij/Het bevindt zich Wij bevinden ons Zij bevinden zich Jullie bevinden je *U bevindt zich hier. = You are here (You find yourself here). <More formal way of saying U bent hier.>

To be located; To find oneself in

Vergissen (reflexive conjugation) Ik vergis me Jij vergist je U/Hij/Zij/Het vergist zich Wij vergissen ons Zij vergissen zich Jullie vergissen je

To be mistaken; To be wrong

Gedragen (reflexive conjugation) Ik gedraag me Jij gedraagt je U/Hij/Zij/Het gedraagt zich Wij gedragen ons Zij gedragen zich Jullie gedragen je *We gedragen ons altijd goed. *De kinderen gedragen zich goed.

To behave

Bijten (conjugations) Ik bijt Jij/U/Hij/Zij/Het bijt Wij/Zij/Jullie bijten *Pas op, de hond bijt! Past: Ik beet Jij/U/Hij/Zij/Het beten Heb/Heeft/Hebben gebeten *Meneer Dracula heeft niemand gebeten!

To bite

Waaien

To blow *Er waait zand in mijn ogen!

Boeken (conjugations) Ik boek Jij/U/Hij/Zij/Het boekt Wij/Zij/Jullie boeken *Ik boek vier kamers. = I book four rooms. *Kan ik een stoel boeken? = Can I book a seat?

To book

Poetsen (conjugations) Ik poets Jij/U/Hij/Zij/Het poets Wij/Zij/Jullie poetsen *Poets jouw tanden!

To brush

Bouwen (conjugations) Ik bouw Jij/U/Hij/Zij/Het bouwt Wij/Zij/Jullie bouwen *We bouwen een gevangenis voor schildpadden.

To build

Veroorzaken (conjugations) Ik veroorzaak Jij/U/Hij/Zij/Het veroorzaakt Wij/Zij/Jullie veroorzaken *De koe veroorzaakte bijna een ongeluk. = The cow almost caused an accident.

To cause

Kleden...om / Omkleden (reflexive conjugation) Ik kleed me...om Jij kleedt je...om U/Hij/Zij/Het kleedt zich...om Wij kleden ons...om Zij kleden zich...om Jullie kleden je...om *Zij moet zich omkleden. = She must change.

To change (clothes)

Snijden (conjugations) Ik snij Jij/U/Hij/Zij/Het snijdt Wij/Zij/Jullie snijden *Als jullie de apple snijden, dan maak ik appeltaart.

To chop; Cut

Klagen (conjugations) Ik klaag Jij/U/Hij/Zij/Het klaagt Wij/Zij/Jullie klagen *Hij klaagt vaak over zijn buren.

To complain

Bedekken (conjugations) Ik bedek Jij/U/Hij/Zij/Het bedekt Wij/Zij/Jullie bedekken

To cover

Steken over / Oversteken (conjugations) Ik steek over Jij/U/Hij/Zij/Het steekt over Wij/Zij/Jullie steken over *We steken over bij het zebrapad.

To cross

Vertrekken (conjugations) Zijn + Vertrokken Ik vertrek Jij/U/Hij/Zij/Het vertrekt Wij/Zij/Jullie reizen *Gisteren zijn ze vertrokken. = Yesterday they departed.

To depart; Leave

Beschrijven

To describe

Bepalen (conjugations) Ik bepaal Jij/U/Hij/Zij/Het bepaalt Wij/Zij/Jullie bepalen

To determine

Verdwijnen (conjugations) Ik verdwijn Jij/U/Hij/Zij/Het verdwijnt Wij/Zij/Jullie verdwijnen *Hij verdwijnt zonder iets te zeggen. = He disappears without saying anything.

To disappear

Twijfelen (conjugations) Ik twijfel Jij/U/Hij/Zij/Het twijfelt Wij/Zij/Jullie twijfelen

To doubt; Hesitate

Tekenen (conjugations) Ik teken Jij/U/Hij/Zij/Het tekent Wij/Zij/Jullie tekenen *Mijn dochter tekent graag rare mensen.

To draw

Dromen (conjugations) Ik droom Jij/U/Hij/Zij/Het droomt Wij/Zij/Jullie dromen *Ik droom in het Nederlands.

To dream

Kleden...aan / Aankleden (reflexive conjugation) Ik kleed me...aan Jij kleedt je...aan U/Hij/Zij/Het kleedt zich...aan Wij kleden ons...aan Zij kleden zich...aan Jullie kleden je...aan *Zij kleedt zich weer aan. = She gets dressed again.

To dress (oneself)

Rijden (conjugations) Ik rijd Jij/U/Hij/Zij/Het rijdt Wij/Zij/Jullie rijden *Ik rijd met de auto naar Duitsland. = I'm driving the car to Germany. *Je mag niet met de auto rijden. = You may not drive.

To drive

Drogen...af / Afdrogen (reflexive conjugation) Ik droog...af Jij/U/Hij/Zij/Het droogt...af Wij/Zij/Jullie drogen...af *Je moet ook je tenen afdrogen.

To dry (off)

Eindigen (conjugations) Ik eindig Jij/U/Hij/Zij/Het eindigt Wij/Zij/Jullie eindigen *De week eindigt morgen.

To end

Genieten + VAN (conjugations) Ik geniet van Jij/U/Hij/Zij/Het geniet van Wij/Zij/Jullie genieten van *Geniet van jullie vakantie!

To enjoy

Bestaan (conjugations) Bestaan + UIT = Consists of Ik besta Jij/U/Hij/Zij/Het bestaat Wij/Zij/Jullie bestaan *De advocaat zegt dat saaie beroepen niet bestaan. = The lawyer says that boring professions don't exist.

To exist; Consists of

Verwachten (conjugations) Ik verwacht Jij/U/Hij/Zij/Het verwacht Wij/Zij/Jullie verwachten

To expect

Voelen (reflexive conjugation) Ik voel me Jij voelt je U/Hij/Zij/Het voelt zich Wij voelen ons Zij voelen zich Jullie voelen je *Ik voel me heel gezond.

To feel

Vullen (conjugations) Ik vul Jij/U/Hij/Zij/Het vult Wij/Zij/Jullie vullen *Ik vul de flessen.

To fill

Vliegen (conjugations) Ik vlieg Jij/U/Hij/Zij/Het vliegt Wij/Zij/Jullie vliegen

To fly

Vriezen *Het vriest in de winter.

To freeze

Bakken (conjugations) Ik bak Jij/U/Hij/Zij/Het bakt Wij/Zij/Jullie bakken *Hij bakt een ei voor mij. = He fries an egg for me.

To fry; Bake; Cook

Teruggeven (conjugations) Ik teruggeef Jij/U/Hij/Zij/Het teruggeeft Wij/Zij/Jullie teruggeven

To give back

Maken een wandeling *Ik maakte een wandeling. = I went for a walk.

To go for a walk

Groeien -- grow *Deze planten groeien overal in de stad. Groeiden -- grew *Vroeger groeiden hier veel bloemen. = In the past / Earlier, many flowers grew here. Zijn + Gegroeid -- has grown *De baby is gegroeid! = The baby has grown! Ik groei Jij/U/Hij/Zij/Het groeit Wij/Zij/Jullie groeien

To grow / Grew / Has grown

Haten (conjugations) Ik haat Jij/U/Hij/Zij/Het haat Wij/Zij/Jullie haten *Waarom haat deze kok knoflook? = Why does this cook hate garlic?

To hate

Verbergen (reflexive conjugation) Ik verberg me Jij verbergt je U/Hij/Zij/Het verbergt zich Wij verbergen ons Zij verbergen zich Jullie verbergen je *Ik verberg me achter een berg.

To hide (oneself)

Doen pijn *Haar borst doet pijn. = Her chest hurts. *Mijn huid doet pijn. = My skin hurts.

To hurt

Negeren (conjugations) Ik negeer Jij/U/Hij/Zij/Het negeert Wij/Zij/Jullie negeren *Negeer me niet. *Ik negeer de pijn in mijn knieën.

To ignore

Al mijn snijplanken zijn vies!

All my cutting boards are disgusting!

Al mijn vrienden hebben mij met haar gezien

All my friends have seen me with her

Alle ingrediënten lagen op het aanrecht!

All the ingredients were lying on the countertop!

Alle lakens zijn gewassen door mijn zoon

All the sheets have been washed by my son

Allergisch / Allergische ("Allergis") *Het kind is allergisch voor aardbeien.

Allergic

Ben ik degene die je wilt?

Am I the one that you want?

De Amerikaan / Amerikaanse / Amerikanen *Hij is een Amerikaan. *Wij denken dat zij een Amerikaanse is.

American

Bij deze dieren, zijn de vrouwtjes de baas* *Verb starts the phrase after the preposition

Among these animals, the females are in charge

Er is een ongeluk gebeurd

An accident has happened

Een pretpark is een soort grote speeltuin

An amusement park is like a large playground

Stellen...Voor / Voorstellen (reflexive conjugation) Ik stel me...voor Jij stelt je...voor U/Hij/Zij/Het stelt zich...voor Wij stellen ons...voor Zij stellen zich...voor Jullie stellen je...voor <Aan indicates that voorstellen means "to introduce" and not "to imagine"> *Hij stelt zich een dier voor = He imagines an animal. *Hij stelt zich aan een dier voor = He introduces himself to an animal.

To imagine; Propose; Introduce

Verbeteren (conjugations) Ik verbeter Jij/U/Hij/Zij/Het verbetert Wij/Zij/Jullie verbeteren

To improve

Interesseren (conjugations) / Zijn + geïnteresseerd Ik interesseer Jij/U/Hij/Zij/Het interesseert Wij/Zij/Jullie interesseren *Hij is geïnteresseerd in vliegtuigen.

To interest / To be interested in

Vinden...uit / Uitvinden (conjugations) Ik vind...uit Jij/U/Hij/Zij/Het vindt...uit Wij/Zij/Jullie vinden...uit

To invent

Vertrekken (conjugations) Ik vertrek Jij/U/Hij/Zij/Het vertrekt Wij/Zij/Jullie vertrekken *Mijn vlucht vertrekt om vier uur. = My flight leaves at four o'clock.

To leave; Depart

Liegen (conjugations) Ik lieg Jij/U/Hij/Zij/Het liegt Wij/Zij/Jullie liegen

To lie

Lusten (conjugations) Ik lust Jij/U/Hij/Zij/Het lust Wij/Zij/Jullie lusten *De kinderen lusten geen groente.

To like (food)

Eruitzien (conjugations) Ik zie er goed uit = I look good Jij/U/Hij/Zij/Het ziet er goed uit = She looks good Wij/Zij/Jullie zien er goed uit = They look good

To look

Verheugen + OP (reflexive conjugation) Ik verheug me Jij verheugt je U/Hij/Zij/Het verheugt zich Wij verheugen ons Zij verheugen zich Jullie verheugen je *Ik verheug me op mijn verjaardag.

To look forward + TO

Verliezen (conjugations) Ik verlies Jij/U/Hij/Zij/Het verliest Wij/Zij/Jullie verliezen

To lose

Bedoelen

To mean; Intend *Ik spreek veel talen, alj jij weet wat ik bedoel

Ontmoeten (conjugations) Ik ontmoet Jij/U/Hij/Zij/Het ontmoet Wij/Zij/Jullie ontmoeten *We ontmoeten hem tijdens het ontbijt

To meet

Bewegen (reflexive conjugation) Ik beweeg me Jij beweegt je U/Hij/Zij/Het beweegt zich Wij bewegen ons Zij bewegen zich Jullie bewegen je *Ik beweeg mijn lichaamsdelen. = I move my body parts. *Ik beweeg me in haar richting. = I move in her direction/towards her.

To move (oneself / parts)

Bieden...Aan / Aanbieden (conjugations) Ik bied...aan Jij/U/Hij/Zij/Het biedt...aan Wij/Zij/Jullie bieden...aan

To offer

Verven (conjugations) Ik verf Jij/U/Hij/Zij/Het verft Wij/Zij/Jullie verven *Moeten wij met een penseel verven?

To paint

Parkaren (conjugations) Ik parkeer Jij/U/Hij/Zij/Het parkeert Wij/Zij/Jullie parkeren *Je hebt jouw auto verkeerd geparkeerd.

To park

Slagen (conjugations) Ik slaag Jij/U/Hij/Zij/Het slaagt Wij/Zij/Jullie slagen *Natuurlijk willen de leraren dat iedereen slaagt. = Of course the teachers want everyone to pass.

To pass; Graduate

Voorspellen

To predict / Forecast

Presenteren (conjugations) Ik presenteer Jij/U/Hij/Zij/Het presenteert Wij/Zij/Jullie presenteren *Ik presenteer morgen.

To present

Voorkomen (conjugations)* *NOT separable, otherwise the verb means "To occur" Ik voorkom Jij/U/Hij/Zij/Het voorkomt Wij/Zij/Jullie voorkomen

To prevent

Uitspreken *Kan hij deze moeilijke Nederlandse zin uitspreken?

To pronounce

Opvoeden (conjugations) Ik voed...op Jij/U/Hij/Zij/Het voedt...op Wij/Zij/Jullie voeden...op *Ik voed haar op. = I am raising her. *De ouders hebben de kinderen goed opgevoed. = Raised

To raise

Opnieuw uit te vinden *Je hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden.

To re-invent

Realiseren (reflexive conjugation) Ik realiseer me Jij realiseert je U/Hij/Zij/Het realiseert zich Wij realiseren ons Zij realiseren zich Jullie realiseren je

To realize

Ontvangen (conjugations) Ik ontvang Jij/U/Hij/Zij/Het ontvangt Wij/Zij/Jullie ontvangen *Ik ontvang gasten. *Different from krijgen, which relates to ownership

To receive

Herkennen (conjugations) Ik herken Jij/U/Hij/Zij/Het herkent Wij/Zij/Jullie herkennen *Wij herkennen niets.

To recognize

Ontspannen (reflexive conjugation) Ik ontspan me Jij ontspant je U/Hij/Zij/Het ontspant zich Wij ontspannen ons Zij ontspannen zich Jullie ontspannen je *Zelfs op vakantie kan ik me niet ontspannen. = Even on vacation I can't relax.

To relax (oneself)

Verplaatsen (conjugations) Ik verplaats Jij/U/Hij/Zij/Het verplaatst Wij/Zij/Jullie verplaatsen *Ze verplaatsen de tafel van de woonkamer naar de keuken.

To relocate; To move (to different place)

Herinneren (reflexive conjugation) Ik herinner me Jij herinner je U/Hij/Zij/Het herinnert zich Wij herinneren ons Zij herinneren zich Jullie herinneren je *Ik herinner me zijn naam niet. = I don't remember my name.

To remember (oneself)

Haasten (reflexive conjugation) Ik haast me Jij haast je U/Hij/Zij/Het haast zich Wij haasten ons Zij haasten zich Jullie haasten je *Het kind haast zich niet.

To rush; To hurry

Varen (conjugations) Ik vaar Jij/U/Hij/Zij/Het vaart Wij/Zij/Jullie varen *Het schip vaart naar Engeland.

To sail

Sturen (conjugations) Ik stuur Jij/U/Hij/Zij/Het stuurt Wij/Zij/Jullie sturen *Kunt u een taxi sturen? = Can you send a taxi?

To send

Delen (conjugations) Ik deel Jij/U/Hij/Zij/Het deelt Wij/Zij/Jullie delen *Ik deel het boek met hem.

To share

Scheren (reflexive conjugation) Ik scheer me Jij scheert je U/Hij/Zij/Het scheert zich Wij scheren ons Zij scheren zich Jullie scheren je *Ik scheer me elke morgen.

To shave

Verzenden (conjugations) Ik verzend Jij/U/Hij/Zij/Het verzendt Wij/Zij/Jullie verzenden *Hoeveel kost het om dit doosje te verzenden? = How much does it cost to ship this box?

To ship; Send

Lossen...Op / Oplossen (conjugations) Ik los...op Jij/U/Hij/Zij/Het lost...op Wij/Zij/Jullie lossen...op

To solve

Roeren (conjugations) Ik roer Jij/U/Hij/Zij/Het roert Wij/Zij/Jullie roeren *Ze roeren in de soep.

To stir

Bewaren (conjugations) Ik bewaar Jij/U/Hij/Zij/Het bewaart Wij/Zij/Jullie bewaren

To store; Keep; Save (leftovers)

Studeren (conjugations) Ik studeer Jij/U/Hij/Zij/Het studeert Wij/Zij/Jullie studeren Past - heb/hebt/heeft/hebben gestudeerd

To study

Steunen (conjugations) Ik steun Jij/U/Hij/Zij/Het steunt Wij/Zij/Jullie steunen

To support

Verbazen (reflexive conjugation) Ik verbaas me Jij verbaast je U/Hij/Zij/Het verbaast zich Wij verbazen ons Zij verbazen zich Jullie verbazen je *Niemand verbaast zich over dat land. = Nobody is surprised by that country.

To surprise; To amaze (oneself)

Lesgeven (conjugations) Ik geef...les Jij/U/Hij/Zij/Het geeft...les Wij/Zij/Jullie geven...les

To teach

Vertellen (conjugations) Ik vertel Jij/U/Hij/Zij/Het vertelt Wij/Zij/Jullie vertellen *Vertel me meer!

To tell

Bedanken (conjugations) Ik bedank Jij/U/Hij/Zij/Het bedankt Wij/Zij/Jullie bedanken *Ik bedank mijn baas.

To thank

Reizen (conjugations) Ik reis Jij/U/Hij/Zij/Het reist Wij/Zij/Jullie reizen *Zij reizen naar Frankrijk in februari.

To travel

Verstaan Ik versta Jij/U/Hij/Zij/Het verstaat Wij/Zij/Jullie verstaan *Ik kan Duits verstaan, maar niets spreken. *Ik versta je niet vanwege dat lawaai.

To understand (by hearing)

Bezoeken (conjugations) Ik bezoek Jij/U/Hij/Zij/Het bezoekt Wij/Zij/Jullie bezoeken *Kan ik een windmolen bezoeken? *De toeristen bezoeken de Nederlandse windmolens.

To visit

Waarschuwen + VOOR (conjugations) Ik waarschuw voor Jij/U/Hij/Zij/Het waarschuwt voor Wij/Zij/Jullie waarschuwen voor

To warn about

Wassen...af / Afwassen Ik was...af Jij/U/Hij/Zij/Het wast...af Wij/Zij/Jullie wassen...af *Volgens mijn moeder, moeten we de borden afwassen.

To wash (dishes); To do the dishes

Wassen (reflexive conjugation) Ik was me Jij wast je U/Hij/Zij/Het wast zich Wij wassen ons Zij wassen zich Jullie wassen je *Je wast je. = You wash yourself.

To wash (oneself)

Aan wie stelt u zich voor?* / Aan wie stelt je je voor? *Aan wie = To whom; important because Aan indicates that voorstellen means "to introduce" (not "to imagine") *Stelt...voor = Separable verb

To whom do you introduce yourself?

Vraag...af / Afvragen (reflexive conjugation) Ik vraag me...af Jij vraagt je...af U/Hij/Zij/Het vraagt zich...af Wij vragen ons...af Zij vragen zich...af Jullie vragen je...af

To wonder

Schreeuwen (conjugations) Ik schreeuw Jij/U/Hij/Zij/Het schreeuwt Wij/Zij/Jullie schreeuwen *De boze fietser schreeuwt naar de toeristen. = The angry biker screams at the tourists.

To yell; Scream

Vandaag zullen de kinderen leren om tot honderd te tellen

Today the kids will learn to count to 100

Vandaag werken wij aan dit gedeelte

Today we are working on this section

Vandaag zullen jullie iets nieuws leren

Today you will learn something new (switched)

Samen met u onder een paraplu

Together with you under an umbrella

Hebben + Geteld (Tellen) *Hij heeft tot tien geteld.

Told

Morgen gaat het regenen

Tomorrow it will rain

Hebben + Genomen (Nemen) *We hebben de trein genomen. = We took the train.

Took

Hebben + Meegenomen (Meenemen / Nemen...mee) *Ze hebben al mijn taarten meegenomen. = They took all of my pies.

Took with

Duurde *De reis duurde ongeveer elf uur. = The trip took approximately eleven hours.

Took; Lasted

Het verkeer leek helemaal niet te bewegen

Traffic did not seem to move at all

Stoplichten worden oranje, voordat ze rood worden

Traffic lights turn orange, before they turn red

Hebben + Gereisd (Reizen) *Hij heeft vaak gereisd.

Traveled

Probeerde / Probeerden *De eenden probeerden mijn boterham te stelen.

Tried

Sla linksaf bij het museum / Wij slaan rechtsaf bij het museum

Turn left at the museum / We turn right at the museum

Typ hier uw wachtwoord

Type your password here

Lelijke mensen bestaan niet

Ugly people don't exist

Mijn vakantie is helaas voorbij

Unfortunately my vacation is over

Gebruikte / Gebruikten *Ze gebruikten water om de brand te blussen. = They used water to extinguish the water.

Used

Vroeger *We waren vroeger heel stout. = We used to be very naughty. *Vroeger luisterde ik vaak naar muziek. = I used to listen often to music.

Used to

Virussen kunnen ziektes veroorzaken

Viruses can cause diseases

Hebben + Bezocht (Bezoeken) *Veel mensen hebben Amsterdam bezocht.

Visited

Wacht totdat de vloer droog is, alstublieft* *Totdat always causes verb to go at the end

Wait until the floor is dry, please

Wilde / Wilden *Ik wilde de blauwe broek.

Wanted

Was / Waren *Hoe was jouw dag? *We waren zo gelukkig. *Er waren drie honden in mijn huis. *De kinderen waren bij mijn moeder.

Was / Were (Zijn)

Was het raampje van glas of van plastic?

Was the window glass or plastic?

Was er post voor mij?

Was there mail for me?

We hebben hun een brief gestuurd

We (have) sent them a letter

We hebben geprobeerd om de smaak van de koekjes te verbeteren

We (have) tried to improve the flavor of the cookies

Wij hebben elke dag op het strand gelopen

We (have) walked every day on the beach

We hebben afgesproken dat we het loslaten

We agreed to let it go

We passen allemaal in het autootje van mijn opa

We all fit inside my grandpa's little car

We bevinden ons in een kasteel

We are (located) inside of a castle

Wij vervelen ons altijd op maandagavond

We are always bored on Monday night

We huilen vanwege de uien

We are crying because of the onions

We vullen onze winkelwagen met snoep en chocolade

We are filling our shopping cart with candy and chocolate

We worden iedere dag ouder

We are getting older each day

Wij gaan met de veerboot naar Engeland

We are going to England by ferry

We zitten in een moeilijke situatie

We are in a difficult situation

We bewaren een paar pannenkoeken voor morgen

We are saving a few pancakes for tomorrow

Wij zijn onze luidspreker aan het verkopen

We are selling our loudspeaker (currently)

We wachten nog op de bevestiging

We are still waiting for the confirmation

We proberen de natuur te beschermen

We are trying to protect nature

We gebruiken schroeven om een houten tafel te bouwen

We are using screws to build a wooden table

We kunnen het materiaal opnieuw gebruiken

We can use the material again

We kunnen de uitgang van de supermarkt niet vinden

We cannot find the exit of the supermarket

We kunnen elkaar niet verstaan omdat de machines zoveel lawaai maken

We cannot hear each other, because the machines are making so much noise

We kunnen niet langer wachten

We cannot wait (any) longer

We doen voorzichtig een verban om de wound

We carefully put a bandage around the wound

We besluiten om de nieuwe behandeling te proberen

We decide to try the new treatment

We kregen geen antwoord toen we dat vroegen

We did not get an answer when we asked that

We hebben het goede ingrediënt niet!

We do not have the right ingredient!

Wij weten niet wanneer Roos naar Amerika gekomen is

We do not know when Roos came to America

We delen niet de wasmachine met onze bovenburen

We don't share the washing machine with our upstairs neighbor

We eten de kersen zodra ze rijp zijn* *Inversion

We eat the cherries as soon as the are ripe

In dit huis voelen we ons veilig

We feel safe in this house

Wij dwingen niemand om te presenteren

We force nobody to present

Wij gaven hun een ding

We gave them a thing

We moesten voor wiskunde de rekenmachine kopen

We had to buy the calculator for math

We hebben daarover al veel discussies gehad

We have already had a lot of discussions about that

We zijn aangekomen

We have arrived

We hebben zelf het bureau in elkaar gezet* *In elkaar = Together

We have assembled the desk ourselves

We hebben de kortste route door de bergen gekozen

We have chosen the shortest route through the mountains

We hebben hem net gezien in de supermarkt

We have just seen him at the supermarket / We just saw him in the supermarket

We zijn hier nog nooit geweest / We zijn nog nooit hier geweest

We have never been here before

Wij zijn niet gezien door de bewakers

We have not been seen by the guards

We zijn nog niet begonnen te dansen* *Does not require om because beginnen indicates a state of change (alongside verbs indicating wish, desire, command which also drop om. See more: https://www.dutchgrammar.com/en/?n=Verbs.Au11

We have not begun to dance yet

Wij hebben (voor) de kip niet betaald* *Voor adds emphasis

We have not paid for the chicken

We hebben overal gezocht, maar niets gevonden

We have searched everywhere, but have not found anything

We zijn de hele dag thuis gebleven

We have stayed home the whole day

We hebben nog geen prijs afgesproken

We have still not agreed on a price

We hebben hem naar het vliegveld gebracht

We have taken / brought him to the airport

We moeten voor de zwakkere mensen zorgen

We have to take care of the weaker people

We hebben geprobeerd het milieu te beschermen

We have tried to protect the environment

Wij hebben een lange tijd gewacht, maar hij is niet gekomen* *No inversion because of maar

We have waited a long time, but he has not come.

We hebben het adres nog niet veranderd

We haven't changed the address yet

Wij hebben vandaag over Duitsland geleerd

We learned about Germany today

Wij houden van dit merk tandpasta

We like this brand of toothpaste

We woonden toen op de twintigste verdieping

We lived back then on the twentieth floor

Wij maakten een vuur op het strand

We made a fire on the beach

We maakten pasta voor het ontbijt

We made pasta for breakfast

We ontmoetten elkaar in het midden van het plein

We met each other in the middle of the square

We hebben elkaar gisteren ontmoet

We met each other yesterday

We bewegen ons van plaats naar plaats

We move from place to place

We moeten ons haasten!

We must hurry!

We moeten voor de spits vertrekken

We must leave before the rush hour

We moeten onze tijd nog efficiënter gebruiken!

We must use our time even more efficiently!

We moeten iedereen waarschuwen voor het gevaarlijke virus

We must warn everybody about the dangerous virus

We hebben ongeveer vijf emmers water nodig

We need approximately five buckets of water

We betaalden allemaal voor ons eigen eten* *Ons --> Het eten / Onze --> De maaltijd

We paid for our own food

We stopten het snoep in onze geheime doos

We put the candy in our secret box

We gaan snel binnen voordat het onweer begint

We quickly go inside before the thunderstorm begins

Wij lazen een boek

We read a book (past tense)

We hebben gisteren over kaas gelezen

We read about cheese yesterday

We moeten dit echt vaker doen

We really have to do this more often

We zaten op de grond, want er waren geen stoelen

We sat on the ground because there were no chairs

We hebben vorige week een echte neushoorn gezien

We saw a real rhino last week

We zagen nog een schip

We saw another ship

We verzenden het meteen nadat u het besteld heeft.

We ship it immediately after you have ordered it

Wij spreken zowel Frans als Spaans

We speak both French and Spanish

Wij zijn daar drie maanden gebleven

We stayed there for three months

We hebben elke dag in de zee gezwommen

We swam in the sea every day

Wij praatten over het bos

We talked about the forest

Wij namen een taxi naar het hotel

We took a taxi to the hotel

Wij reizen met de veerboot

We travel by ferry

We proberen het lawaai te negeren

We try to ignore the noise

We proberen de zware rots te verplaatsen* *No Om because it's a desire or want

We try to move the heavy rock

We proberen het bloed te stoppen met een pleister

We try to stop the blood with a bandaid

Wij gebruikten een paraplu omdat het regende

We used an umbrella because it rained

We liepen langs de rivier

We walked along the river

We liepen langs de rivier door een smalle kloof

We walked along the river through a narrow gorge

We keken samen naar een enge film

We watched a scary movie together

Wij zijn naar het park gegaan om te spelen

We went to the park to play / We have gone to the park to play

We werden niet herkend toen we in de dierentuin waren

We were not recognized when we were at the zoo

We werden snel naar de gevangenis gebracht

We were quickly brought to jail

Wij zullen veranderen

We will change

We zullen de vloer bedekken met oude kranten

We will cover the floor with old newspapers

We zullen vallen, maar ook weer opstaan

We will fall, but also get up again

We zullen meer weten zodra we haar bericht krijgen

We will know more as soon as we get her message

Wij zullen naar de jurken kijken

We will look at the dresses

We zullen morgenochtend geen lawaai maken

We will make no noise tomorrow morning

Wij zullen een brief ontvangen

We will receive a letter

We vragen ons af waarom we naar België reizen

We wonder why we travel to Belgium

Wat heeft jullie huisje een schattig balkonnetje!

What a cute little balcony your house has!

Wat een fantastische halsketting!

What a fantastic necklace!

Wat een historisch jaar!

What a historic year!

Wat een verrassing!

What a surprise!

Wat doen wij op internet?

What are we doing on the Internet?

Waar ben je allergisch voor?* *Wat + voor makes Waarvoor and you split Waar (...) voor

What are you allergic to?

Waarover hebben jullie deze keer ruzie?

What are you arguing about this time?

Wat ga je doen nadat je geslaagd bent? OR wat ga je doen nadat je bent geslaagd?

What are you going to do after you have graduated?

Wat deden ze daarna?

What did they do after that?

Wat hebben jullie afgesproken met de rest van de groep

What did you agree on with the rest of the group?

Wat kookten jullie gisteren?

What did you cook yesterday?

Wat zei je?

What did you say?

Wat dacht je toen je die email kreeg?

What did you think when you got that email?

Wat drink je het liefst?

What do you like to drink the most?

Waar lijkt 8,008 op een rekenmachine op?

What does 8,008 look like on a calculator?

Wat betekent dit?

What does this mean?

Wat is er gebeurd? / Wat er gebeurt?

What happened? / What is happening?

Wat heb je gedaan?

What have you done?

Wat is er onmogelijk?

What is impossible?

Wat staat er in de e-mail?

What is in the email?

Wat zit er in jouw kom?

What is in your bowl?

What is er lekkerder dan pindakaas

What is tastier than peanut butter

Hoe heet die gletsjer?

What is that glacier called?

Wat is de gemiddelde leeftijd van deze bevolking?

What is the average age of this population?

Wat is de gemiddelde lengte van een kind?

What is the average height of a child?

Wat is de lengte van de tafel?

What is the length of the table?

Wat is de naam van die weervrouw?

What is the name of that weather forecaster?

Waar gaat het toneelstuk over?

What is the play about?

Wat is de totale hoeveelheid gas in de fles?

What is the total amount of gas in the bottle?

Wat is uw definitieve antwoord?

What is your final answer?

Wat voor soort muziek maakt die band?

What kind of music does that band make?

Wat zou ik moeten kiezen?

What should I choose?

Welke maat zijn die rode sokken?

What size are those red socks?

Wat voor onderwijs?

What sort of education?

Welke opvoeding heeft zij gekregen?

What upbringing has she received?

Wat zullen we volgende week leren?

What will we learn next week?

Wat zullen wij volgende week leren?

What will we learn next week?

Wat zou je doen als je sterker was?

What would you do if you were stronger?

Waar is deze grote rode knop voor?

What's this big red button for?

Toen* *Must use Toen instead of Wanneer when speaking about the past

When (past)

Toen ik jou ontmoette, sprak je nog geen Nederlands

When I met you, you did not speak Dutch yet

Toen ik jong was, mocht ik geen broek dragen

When I was young I was not allowed to wear pants

Wanneer ben je aangekomen?

When did you arrive?

Hoe laat ben je opgestaan?

When did you get up?

Wanneer heb je met je advocaat gesproken?

When did you speak to your lawyer?

Wanneer ontmoeten we jullie weer?

When do we meet you again?

Wanneer vertrekt de eerste bus naar Amsterdam

When does the first bus to Amsterdam leave?

Wanneer vertrekt de laatste trein naar Amsterdam? Wanneer vertrekt de volgende vlucht naar Amsterdam?

When does the last train to Amsterdam depart? When does the next flight to Amsterdam depart?

Wanneer gaat het eindelijk weer vriezen?

When is it finally going to be freezing again?

Wanneer geeft deze bekende band een concert?

When is this well-known band putting on a concert?

Wanneer we uit eten gaan, bestelt mijn moeder een salade

When we eat out, my mother orders a salad

Toen we naar beneden keken, konden we de hele stad zien

When we looked down, we could see the whole city

Wanneer zal ik het ontvangen?

When will I receive it?

Wanneer gaan we beginnen met het nieuwe onderwerp?

When will we begin with the new subject?

Wanneer je mijn brief ontvangt, moet je hem meteen lezen* *Het can only be used with Het-words

When you receive my letter, you have to read it immediately

Wanneer je afslaat, heb je meestal geen voorrang

When you turn, you usually do not have the right of way

Waar liggen jouw schepen?

Where are your ships?

Waar kan ik een taxi krijgen?

Where can I get a taxi?

Waar kunnen we de lichamen verbergen?

Where can we hide the bodies?

Waar is deze mist vandaan gekomen?

Where did this fog come from?

Waar denk jij dat de appel zal vallen?

Where do you think the apple will fall?

Waar komt al deze haat vandaan?

Where does all this hate come from?

Waarheen leidt deze donkere gang?

Where does this dark hallway lead to?

Waar rijdt het verkeer links?* *Referring to which countries people drive on left side of the road.

Where does traffic drive on the left?

Waar ben jij geweest?

Where have you been?

Waar zijn jullie vandaan gekomen? Waar ben je vandaan gekomen?

Where have you come from? / Where did you come from?

Waar in Amsterdam kan ik goedkoop parkeren?

Where in Amsterdam can I park cheaply?

Welke dieren leven in het bos?

Which animals live in the forest?

Welke tas is het zwaarst?

Which bag is the heaviest?

Welk lichaamsdeel is het minst belangrijk?

Which body part is the least important?

Welke omroepen zijn er?

Which broadcasters are there?

Welk land gaat winnen?

Which country is going to win?

Welke richting zou jij kiezen?

Which direction should you choose?

Welke stof is het allerzachtst?

Which fabric is the softest of all?

Welke hoed is de duurste?

Which hat is the most expensive?

Welke straat heeft u gevolgd?

Which street did you follow

Welke trein is het snelst?

Which train is the fastest?

Welke vrouw zal hij kiezen?

Which woman will he choose?

Wie kan het langst onder water blijven?

Who can stay under water the longest?

Wie bepaalt er wat mag en wat niet mag?

Who determines what is allowed and what is not?

Wie dronk de melk?

Who drank the milk?

Wie heeft het aan hem gegeven?

Who gave it to him? / Who has given it to him?

Wie heeft deze muziek gekozen?

Who has chosen this music?

Wie heeft er een hap van de taart genomen?

Who has taken a bite from the cake?

Wie is er geïnteresseerd in biefstuk?

Who is interested in steak?

Wie is er sterker dan een olifant?

Who is stronger than an elephant?

Wie is de sterkste man van Nederland?

Who is the strongest man in the Netherlands?

Wie heeft de cirkels in het veld gemaakt?

Who made the circles in the field?

Wie gaat winnen?

Who will win?

Wie zou jou helpen als ik er niet was?

Who would help you if I were not there?

Wie je bent is belangrijker dan wat je hebt

Who you are is more important than what you have

Waarom zijn de bananen krom?

Why are the bananas curved?

Waarom liegen de media altijd tegen ons?

Why are the media always lying to us?

Waarom erger je je aan kinderen?

Why are you annoyed by kids?

Waarom haasten jullie je?

Why are you rushing?

Waarom steekt de kip de weg over?

Why did the chicken cross the street.

Waarom heb je op de tafel gestaan?

Why did you stand on the table?

Waarom heb jij plakband op je neus?

Why do you have tape on your nose?

Waarom wil je weten wat ik in mijn vrije tijd doe?

Why do you want to know what I do in my free time?

Waarom maakt hij zijn huiswerk niet?

Why does he not do his homework?

Waarom scheert hij zich 's nachts?

Why does he shave at night?

Waarom heeft dat beeld geen kleren aan?

Why does that statue have no clothing on?

Waarom denkt de piloot dat gras gevaarlijk is?

Why does the pilot think that grass is dangerous?

Waarom beweegt deze lift zo langzaam?* *Beweegt = Bewegen (can be reflexive, but not in this case)

Why does this elevator move so slowly?

Waarom droog jij jouw rug niet af?

Why don't you dry off your back?

Waarom heeft de burgemeester me een sms gestuurd?

Why has the mayor sent me a text message?

Waarom heb je nog meer tandpasta gekocht?

Why have you bought even more toothpaste?

Waarom doet hij zout in zijn kopje koffie?

Why is he putting salt in his cup of coffee?

Waarom is mijn slaapkamer het kleinst?

Why is my bedroom the smallest?

Waarom hangt dat dier ondersteboven aan het plafond?

Why is that animal hanging upside down from the ceiling?

Gaat hij ons helpen?

Will he help us?

Zullen ze hem ooit een boterham geven?

Will they ever give him a sandwich?

Zullen we het ooit weten?

Will we ever know?

Zullen we ooit winnen?

Will we ever win?

Zal je me helpen als je tijd hebt?

Will you help me if you have time?

Zul jij me helpen wanneer ik in gevaar ben?

Will you help me when I am in danger?

Doe jij het lampje uit?

Will you turn off the little lamp?

Willem maakt de douche schoon / Op zaterdag maak ik de hele badkamer schoon

William makes the shower clean / On Saturday I clean the whole shower

Met deze ijzeren pannen kan iedereen koken

With these iron pans everyone is able to cook!

Met dit kaartje kunt u verschillende tentoonstellingen bezoeken

With this ticket, you can visit various exhibitions

Hiermee kan je alles repareren! Zelfs de wasmachine?

With this you can repair everything! Even the washing machine?

Zonder reclame kan deze website niet gratis blijven

Without advertising, this website cannot remain free

Zonder zeep, wordt mijn lichaam niet schoon* *If a phrase precedes a full sentence, then the word order is verb-subject "wordt mijn lichaam"

Without soap, my body will not be clean

Het hout / Houten *Ik wil de houten stoelen, alsjeblieft.

Wood / Wooden

De wol / Wollen *De boer verkoopt wol en melk.

Wool

Het waard *Is het het waard om deze oude lamp te bewaren? = Is it worth it to keep this old lamp?

Worth it

Zou hij het voor mij hebben gedaan?

Would he have done it for me?

Zou je met me naar de bioscoop willen gaan?

Would you like to go to the cinema with me?

Ja het is al begonnen

Yes it has already begun

Ja, de ambulance is onmiddellijk gekomen

Yes the ambulance came immediately

Ja, die ramen zijn gisteren gewassen

Yes those windows were washed yesterday

Ja, de bloemkool ligt op het aanrecht

Yes, the cauliflower is on the countertop

Ja, dat realiseren wij ons heel goed

Yes, we realize that very well

Gisteren heb ik een zwart gat bezocht

Yesterday I visited a black hole

Gisteren heeft mijn tante tomaten van een Spanjaard gekocht

Yesterday my aunt bought tomatoes from a Spaniard

Gisteren hebben we een brief van haar gekregen* *Gisteren = Acts to subordinate the rest of the phrase, so verb goes first "Hebben..."

Yesterday we received a letter from her

Jij hebt lange tijd gelopen

You (have) walked a long time

Je mag de kamer van je zusje niet in

You are not allowed into your little sister's room

Je zit achterstevoren op je paard

You are sitting backwards on your horse

Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven

You are the most important person in my life

Je kan jouw laptop overal mee naartoe nemen* *Naartoe = Suggests you take the laptop in some direction

You can take your laptop with you wherever you go

Jij kunt het je niet veroorloven om een auto te kopen* *Jij kunt = Subject verb *Het = Repetition refers to "een auto te kopen" like when you said "I don't know" = Ik weet dat niet *Je veroorloven = Infinitive

You can't afford to buy the car

Met het blote oog kan je geen virussen zien

You can't see viruses with the naked eye

Jullie kunnen dat niet spellen

You can't spell that

Je hebt weer het verkeerde antwoord gekozen

You chose the wrong answer again / You have chosen the wrong answer again

Jullie kregen geen ijsje

You did not get ice cream

Je maakte het niet makkelijk voor jezelf

You did not make it easy for yourself

Je hebt deze oude tandpasta toch niet gebruikt?

You did not use this old toothpaste, right?

Jullie hoefden niet met de neushoorn te spelen

You didn't have to play with the rhino

Je hoeft je niet te schamen

You do not need to be ashamed

Jullie bewegen je niet

You don't move

Je hebt een doosje aardbeien bij je* *Bij zich hebben = "Having something with you." Since only Je is used as a reflexive pronoun for the second person, Jou is not correct in this case

You have a box of strawberries with you

Je hebt een geweldig uitzicht vanaf deze verdieping

You have a great view from this floor

Dat heb je gedaan! / Je hebt dat gedaan!

You have done that!

Om bakstenen te maken moet je klei bakken

You have to bake clay to make bricks

Je moet een kaartje kopen bij de ingang

You have to buy a ticket at the entrance

Je moet je laptop tegen water beschermen.

You have to protect your laptop from water

Jij kijkt naar het huis met het rode dak

You look at the house with the red roof

Je mag oversteken als het stoplicht groen wordt

You may cross when the traffic light turns green

Je mag jezelf geen cijfer geven!

You may not give yourself a grade!

U moet een visum aanvragen

You must apply for a visa

Jullie moeten je gedragen

You must behave

Je moet meer informatie verzamelen

You must collect more information

Je moet veel geluk hebben om dat spel te winnen

You must have a lot of luck to win that game

Je moet deze zin vertalen

You must translate this sentence

Jij moet al je vrije tijd gebruiken om Nederlands te leren

You must use all your free time to learn Dutch

Je hebt een uitnodiging nodig

You need an invitation

Je moet je in twee minuten aankleden

You need to get dressed in two minutes

Zo'n kans krijg je maar éen keer in je leven

You only get such an opportunity once in your life

Je had maar één taak!

You only had one job!

Je hoeft alleen maar op dat knopje te drukken

You only need to press that button

Jullie zeiden dat jullie de samenvatting nog korter zouden maken

You said that you would make the summary even shorter

Je moet datgene doen wat men niet verwacht

You should do that thing that one does not expect

Je moet het medicijn drinken voordat je naar bed gaat

You should drink the medicine before you go to bed

Je zou moeten slapen

You should sleep

Jij herinnert je dat nog

You still remember that

Je keek de verkeerde kant op!

You were looking the wrong way!

Jij zult de sleutels vinden

You will find the keys

Je zal moeten kiezen: of een rok of een broek

You will have to choose: either a skirt or pants

Je zal veel leren over jezelf

You will learn a lot about yourself

Je zou het nooit vinden

You would never find it

Jouw toestand kan opeens veranderen

Your condition can suddenly change

Jouw man is niet in dit land geweest

Your husband has not been in this country

Jouw moeder ziet er altijd zo moe uit

Your mother always looks so tired

Jouw moeder is bezorgd om jouw gezondheid

Your mother is worried about your health

Je trui zit binnenstebuiten

Your sweater is inside out

Jezelf *Waar zie je jezelf over tien jaar?

Yourself

De boze buurman wil mijn bal niet teruggeven

the angry neighbor doesn't want to return my ball

Hebben jullie geen voorbereiding nodig?

Don't you need any preparation?

Hoe breed is het fietspad?

How wide is the bike lane?

Vochtig / Vochtige

Humid; Moist *Alles is vochtig in deze periode.

Ik ben net gekomen

I (have) just came

Kan je het apparaat terug in elkaar zetten?* *Terug = Back *In elkaar = Together

Can you put the device back together

Kan jij de vieze kleren in de wasmachine stoppen?

Can you put the dirty clothes in the washing machine?

Kunt u mijn glas nog een keer vullen?

Can you refill my glass?

Kan je je zijn naam herinneren?

Can you remember his name?

Kunt u een andere route naar de ambassade nemen?

Can you take a different route to the embassy?

Kunt u uw zilveren beker meenemen?

Can you take your silver cup with you?

Kunnen jullie even op de gang wachten?

Can you wait in the hallway for a moment?

Kan je mijn planten water geven terwijl ik weg ben?

Can you water my plants while I am away?

Kan je vader me op dit telefoonnummer bellen?

Can your father call me on this phone number?

Kunnen we niet een beetje sneller rijden?

Can't we drive a little bit faster?

Ik heb net over mijn moeder in de krant gelezen

I (have) just read about my mother in the newspaper

Ik heb een uur naar het boek gezocht

I (have) searched for the book for an hour

Ik heb daar gestaan

I (have) stood there

Ik ben iedere dag naar jouw huis gelopen

I (have) walked to your huis everyday

Ik krijg bijna nooit post

I almost never get mail

Ik weet al wie dit spelletje gaat winnen

I already know who is going to win this game

Dat boek heb ik ook gelezen / Ik heb dat boek ook gelezen

I also read that book / I have read that book too

Ik heb altijd een handdoek bij me

I always have a towel with me

Ik ben een beetje jaloers op jullie vriendschap

I am a bit jealous of your friendship

Ik ben altijd beschikbaar!

I am always available!

Ik erger me ergens aan

I am annoyed by something

Ik erger me aan het lelijke schilderij in mijn hotelkamer

I am annoyed by the ugly painting in my hotel room

Het karton / Kartonnen *Ze willen hem bedanken voor de kartonnen borden. = They want to thank him for the paper plates.

Cardboard; Paper

Een journalist belt voor een interview

A journalist is calling for an interview

Veel mensen hebben het Ijzeren Gordijn gezien

A lot of people have seen the Iron Curtain

Jammer dat jij de baan niet hebt gekregen / Jammer dat je de baan niet gekregen hebt

A pity that you did not get the job

Er is onweer op komst

A thunderstorm is coming

Een driehoek is een geweldige vorm

A triangle is a great shape

Een virus kan mensen ziek maken

A virus can make people sick

Het buitenland *Ik wil niet naar het buitenland gaan. *Zij studeert in het buitenland.

Abroad / Foreign country

Volgens de thermometer is het ongeveer vijfentwintig graden

According to the thermometer it is approximately 25 degrees

Eigenlijk vind ik jouw moeder niet zo aardig* *Eigenlijk = Actually / Eindelijk = Finally

Actually I do not like your mother that much

Nadat ik naar bed gegaan ben, slaap ik / Nadat ik naar bed ben gegaan, slaap ik

After I have gone to bed, I sleep

Na een warme periode komt er vaak onweer

After a warm period there is often a thunderstorm

Nadat wij hebben gegeten, rennen wij

After we have eaten, we run

Hebben + Afgesproken (Afspreken / Spreken...af)

Agreed

Niet lopen op het fietspad!

Don't walk on the bike path!

De Belg / Belgische / Belgen *Die Belg weet alles over bier. = That Belgian knows all about beer. *Niet alle Belgen spreken Nederlands.

Belgian

Geloofde / Geloofden *Hij geloofde ons niet.

Believed

Allerbest / Allerbeste *Nederland is het allerbeste land!

Best of all

Tweetalig / Tweetalige *Mijn ouders zijn tweetalig maar ik niet.

Bilingual

Boeken zijn mijn beste vrienden

Books are my best friends

Hebben + Geleend (Lenen)

Borrowed; Lent

De baksteen / Bakstenen

Brick

Koop datgene wat jij wilt

Buy that thing that you want

Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet

Call me immediately after you have met him

Kan ik hier water uit de kraan drinken?

Can I drink water from the faucet here?

Kan dit tapijt vliegen?

Can this carpet fly?

Kunnen we nu eindelijk oversteken?* *Time--manner--place *Nu [time] Eindelijk [manner]

Can we now cross?

Kan je de grootte van de letters veranderen?

Can you change the size of the letters?

Kunt u de gebeurtenis beschrijven?

Can you describe the event?

Kunt u mij een recentere kaart van Duitsland geven?

Can you give me a more recent map of Germany?

Kan je me helpen opstaan uit mijn rolstoel?

Can you help me stand up from my wheelchair?

Kunt u me helpen deze zinnen in het Chineese te vertalen?

Can you help me translate these sentences into Chinese?

Kunt u uw voet een klein stukje verplaatsen, alstublieft?

Can you please move your foot a little bit?

General phrases *Hij is even snel als het paard / Hij is net zo snel als het paard = He is as fast as the horse *Hij is precies zo snel als het paard = He is just as fast... Relative greater/lesser: -Ere (de-words) & -Er (het-words) (If adjective already ends in -r, then -Dere & -Der) *De snellere jongen = The faster boy *Een nog sneller meisje = An even faster girl *Het meisje is sneller dan de jongen = The girl is faster than the boy. *Duurdere wijn - More expensive wine Superlatives ("most"): -Ste (de-words) & -St (het-words) *De snelste jongen = The fastest boy *De duurste wijn = The most expensive wine *De jongen is het snelst OR de snelste = The boy is the fastest Graag superlatives: Liever(e) & Liefst(e) *To like something more, or the most *Can also more prefer, e.g. Zij draagt liever klompen (She prefers wearing clogs)

Comparative

Het beton / Betonnen *De grond is van beton.

Concrete

Kookte / Kookten *Mijn vrouw kookte rijst.

Cooked

Het katoen / Katoenen *Ik heb twee katoenen rokken gekocht. *Dit ondergoed is honderd procent katoen!

Cotton

Er mag hier niet worden gedanst

Dancing is not allowed here

De tram / Trams *Neem de tram naar het station.

De tram

Deed / Deden *U deed het voor het geld. *Wat we deden, deden we goed. *Waarom deden jullie dat niet?

Did (Doen)

Heb ik dat goed begrepen?

Did I understand that correctly?

Sliep zij in haar eigen bed?

Did she sleep in her own bed?

Vroeg je iets aan mij?

Did you ask me something?

Vroeg jij iets aan mij?

Did you ask something of me?

Verwachtte je een andere kleur?

Did you expect a different color?

Dacht je echt dat je mij zou kunnen stoppen?

Did you really think that you could stop me?

Heb je aan me gedacht?

Did you think of me?

Heb jij dit nummer opgeschreven?

Did you write down this number? / Have you written down this number?

Hoefde / Hoefden + NIET + TE *We hoefden niet te luisteren.

Didn't have to (Hoeven)

Construction... - All Het words, but when plural the article is De - End in -je Used to express... - Smallness "katje" = Kitten - Cuteness "vliegtuigje" = Cute (little) airplane - Positivity "lekker wijntje" = Delicious wine - Mistrust / Contempt "De kaas heeft een vreemd smaakje." = The cheese has an odd taste.

Diminutives

Zijn + Verdwenen (Verdwijnen) *Het huisdier is eergisteren verdwenen.

Disappeared

Besta ik echt?

Do I really exist?

Probeer mijn woede niet te stoppen door vriendelijk te zijn

Do not try to stop my anger by being friendly

Hebben wij onze paspoorten nodig?

Do we need our passports?

Verkopen jullie ook kleinere kastjes?

Do you also sell smaller cupboards?

Durf jij door de sneeuw te fietsen?

Do you dare bike through the snow?

Durven jullie die donkere grot in te gaan?

Do you dare to go into that dark cave?

Heb je professionele ervaring?

Do you have professional experience?

Heb je het nummer voor een taxi?

Do you have the number for a taxi?

Houden jullie van elkaar?

Do you love each other?

Heb je gehakt nodig om een worst te maken?

Do you need ground meat to make a sausage?

Heb je dit dingetje ergens voor nodig?* *Ergens voor = For anything

Do you need this little thing for anything?

Ruik je het gas ook?

Do you smell the gas too?

Herinner je je mij nog?

Do you still remember me?

Denk je dat zoiets mogelijk is?

Do you think that such a thing is possible?

Wil je rauwe wortels of moet ik ze koken?

Do you want raw carrots or should I cook them?

Zou je samen iets willen drinken?

Do you want to drink something together?

Heeft Nederland een koud klimaat?

Does the Netherlands have a cold climate?

Wil de advocaat het stalen bestek?

Does the lawyer want the steel cutlery?

Werkt het geneesmiddel tegen het virus?

Does the medicine work against the virus?

Wordt de bovenkant van de magnetron heet?

Does the top of the microwave get hot?

Gebruikt deze verwarming gas of elektriciteit?

Does this heater use gas or electricity?

Wees niet bang om fouten te maken wanneer jij Nederlands spreekt

Don't be afraid to make mistakes when you speak dutch

Vergeet niet om nieuwe sponsjes te kopen

Don't forget to buy new sponges

Maak er geen gewoonte van!

Don't make it a habit!

Probeer niet om zelf de verwarming te repareren

Don't try to repair the heater by yourself

Hier is een samenvatting / Die samenvatting is beter

Here is a summary / That summary is better

Hier bouwen ze een nieuw ziekenhuis

Here they are building a new hospital

Zichzelf *Onze kleinzoon is trots op zichzelf.

Himself / Herself / Themselves

Zijn woede heeft geen grenzen

His anger has no limits

Zijn broer stopte hem eindelijk

His brother finally stopped him

Zijn auto is kleiner dan die van mij

His car is smaller than mine

Zijn kansen waren voorbij

His chances were over

Zijn oudere zus is ouder dan mijn oudste broer

His older sister is older than my oldest brother

De boot van zijn oom is in een andere stad

His uncle's boat is in a different / another city

Zijn werk is nooit getoond

His work has never been shown

Heet / Hete

Hot

Hoe voel je je vandaag?

How are you feeling today?

Hoe kunnen wij reclame maken op internet?

How can we advertise on the internet?

Hoe kunnen we zo'n ramp voorkomen?

How can we prevent such a disaster

Hoe gebruik ik de machine?

How do I use the machine?

Hoe weten we of de dieren in de dierentuin gelukkig zijn?

How do we know whether the animals in the zoo are happy?

Hoe kleed je je om?

How do you change?

Hoe zeg je dat in het Duits?

How do you say that in German?

Hoe ver *Hoe ver is het naar de stad? = How far is it to the city? *Is het ver weg? = Is it far away?

How far

Hoe is het mogelijk dat ze herkend werd?* *Werden = past of Worden. *"Was" is used as passive verb here.

How is it possible that she was recognized?

Hoe laat zal deze trein vertrekken?

How late will this train leave?

Hoelang is het geleden sinds je dit toilet hebt schoongemaakt?* *Hoelang is het geleden = "How long is it ago" *Sinds = indicates verbs "hebt schoongemaakt" goes last

How long ago is it since you cleaned this toilet?

Hoelang duurde de behandeling?

How long did the treatment take?

Hoelang duurt het om de problemen op te lossen?

How long does it take to solve the problems?

Hoeveel ingenieurs heb je nodig om een gloeilamp te vervangen?

How many engineers do you need to change a lightbulb?

Hoeveel oefeningen moet ik maken?

How many exercises do I have to do?

Hoeveel toetsen moet ik deze week maken?

How many tests do I have to take this week?

Hoeveel kost een taxi naar het vliegveld?

How much does a taxi to the airport cost?

Hoeveel rijst eten Amerikanen

How much rice do Americans eat?

De ambassade / Ambassades *We gaan samen naar de ambassade

The embassy

De ingenieur is efficiënt

The engineer is efficient

De ingang / De uitgang

The entrance / Exit

De ingang bevindt zich aan de zijkant van het gebouw

The entrance is located on the side of the building

Het milieu *Vliegtuigen zijn heel slecht voor het milieu.

The environment

De examen / Examens *De examens zijn in de laatste week van april.

The exam

Het voorbeeld / Voorbeelden *De student neemt twee voorbeelden uit het book.

The example

De tentoonstelling / Tentoonstellingen

The exhibition

De uitgang is aan de achterkant

The exit is at the back

De uitleg / Uitleggen *Waar kan ik een goede uitleg vinden?

The explanation

De kermis / Kermissen *Wij drinken bier op de kermis.

The fair

De boer verzamelt appels op de boerderij

The farmer collects apples at the farm

Allersnelst *Mijn paard is het allersnelst!

The fastest of all

De kraan / Kranen *Waar is de kraan? *We wassen onze handen onder de kraan.

The faucet

Het vrouwtje / De vrouwtjes *Het oude vrouwtje zit een en rolstoel. = The small, old woman sits in a wheelchair.

The female / Little woman

De veerboot vaart naar de overkant en weer terug

The ferry sails to the other side and back again

Het festival / Festivals

The festival

De koorts

The fever

De film / Films De bioscoop / Bioscopen *Wie heeft deze slechte film gemaakt?

The film / Movie theaters; Cinema

De brandweerman probeert de deur van de lift te openen

The firefighter tries to open the elevator door

De begane grond *Wie woont er op de begane grond?

The first floor

De vissen werden te groot voor hun kom

The fish became too large for their bowl

De vis leeft in het water

The fish lives in the water

De verdieping / Verdiepingen *Hoeveel verdiepingen heeft het kantoorgebouw?

The floor; Level

De bloem / Bloemen De tulp / Tulpen

The flower / The tulip

De grijp

The flu

De lijst / Lijsten

The frame

De koelkast / Koelkasten De vriezer / Vriezers *De vriezer zit vol met varkensvlees.

The fridge / Freezer

De aardige jongen heeft ons meteen naar huis gebracht

The friendly boy (has) brought us home immediately

De vriendschap / Vriendschappen *Onze vriendschap duurde niet zo lang. - Our friendship did not last so long.

The friendship

De vriendschap tussen de schildpad en de olifant was heel bijzonder

The friendship between the turtle and the elephant was very special

De vriendschap die ik met de koeien had was heel speciaal

The friendship that I had with the cows was very special

De twee lijnen zijn precies even lang

The two lines are exactly the same length

De paraplu is nat omdat het regent

The umbrella is wet because it's raining

De onderkant van de tafel is niet geverfd

The underside of the table is not painted

Het bestek *Waar ligt het bestek? *We hebben niet genoeg bestek voor al onze gasten.

The utensils

De vakantie / Vakanties *Tijdens de vakantie slaap ik heel.

The vacation

De slachtoffers schreven een boek

The victims wrote a book

Het visum / Visums *Je moet een visum krijgen.

The visa

Het bezoek / Bezoeken *Wanneer is jullie volgende bezoek?

The visit

De vulkaan / Vulkanen *Zijn er vulkanen in Nederland?

The volcano

De ober woonde in het zuiden van Frankrijk

The waiter lived in the south of France.

De serveerster haat haar baan

The waitress hates her job

De serveerster bracht snel de rekening

The waitress quickly bought the check

De muren moeten opnieuw geverfd worden

The walls have to be painted again

Het water in de magnetron kookt snel

The water in the microwave boils quickly

De weersvoorspelling klopt helemaal niet

The weather forcast is not accurate at all

Het weerbericht

The weather forecast

Het weer is heet gebleven

The weather has remained hot

Het weer zou weer veranderen

The weather would change again

De bruiloft is morgen en ik verheug me erop

The wedding is tomorrow and I look forward to it

Het wiel / Wielen

The wheel / Wheels

De rolstoel / Rolstoelen

The wheelchair

De witte zalf heeft een rare geur

The white ointment has a weird smell

Het hele gebied is een woestijn geworden

The whole area has become a desert

Het hele huis ruikt nu naar spek!

The whole house smells like bacon now!

Het raam / Het raampje / Det raampjes *Hij doet het rampje open.

The window / Little window

De vrouw voor wie ik zing

The woman for whom I sing

De wond / Wonden *Ik voel de wond niet eens. = I don't even feel the wound.

The wound

De gewonde soldaten werden naar huis gebracht

The wounded soldiers were brought home

De jongste in de groep mag beginnen* *De jongste is the only option because it can stand alone. Cannot be "Het jongst"

The youngest in the group may start

De jeugd *Luistert de jeugd naar deze muziek? *Tijdens mijn jeugd, was ik bevriend met de schildpadden.

The youth

De jeugd ergert zich aan de vieze trams* *Ergert zich aan = Annoyed by (reflexive) *Vies / Vieze = Dirty, gross

The youth is annoyed by the dirty trams

De jeugd van vandaag is onze toekomst

The youth of today are our future

De dierentuin / Dierentuinen *We houden van de dierentuin want wij zijn ook dieren.

The zoo

In het mandje zitten en paar appels

There are a few apples in the basket

Er hangen lampen aan het plafond

There are lights hanging from the ceiling

In de tas zitten veel leuke dingetjes* *Verb starts the phrase after the preposition OR Er zitten veel leuke dingetje in de tas

There are many fun things in the bag

Er zijn belangrijkere dingen dan jouw carrière

There are more important things than your career

Er zijn geen kaartjes meer te koop

There are no more tickets for sale

Er zijn geen kaartjes meer voor dat concert

There are no more tickets for that concert

Er zijn alleen bejaarde toeristen op dit eiland

There are only elderly tourists on this island

Er zijn zeven volwassenen in de tuin aan het spelen

There are seven adults playing in the garden

Er bestaan verschillende soorten middelbare scholen

There exists different types of secondary school

Er is een overstroming geweest

There has been a flood

Er is gezocht naar de sleutels

There has been a search for the keys

Er is een regenbui geweest

There has been a shower

Ze willen eigenlijk naar een duurder restaurant gaan

They actually want to go to a more expensive restaurant

Ze gaan allemaal lopen

They are all going for a walk

Ze verbazen zich over de kleur van de jurk

They are amazed by the color of the dress

Ze gaan en het midden van het natuurgebied een hotel bouwen

They are going to build a hotel in the middle of the nature preserve

Er wordt overal gezocht

They are searching everywhere / There is searching everywhere

Ze brachten de patiënt naar een grotere kamer met meer licht

They brought the patient to a larger room with more light

Zij kunnen zich niet bewegen

They cannot move

Ze klagen elke ochtend om acht uur

They complain every morning at eight o'clock.

Zij hebben mij de hele dag gevolgd

They followed me the whole day

Ze vonden mijn fiets

They found my bike

Ze hebben een hoge toren van bakstenen gebouwd

They have built a tall tower out of bricks

Ze hebben de kleur van mijn favoriete frisdrank veranderd

They have changed the color of my favorite soda

Zij zijn mij van de bank gevolgd

They have followed me from the bank

Zij hebben goed weer voorspeld

They have forecast good weather

Zij hebben drie boeken geschreven

They have written three books

Zij betekenen veel voor mij

They mean a lot to me

Ze zeiden dat het landschap mooi was

They said that the landscape was beautiful

Zij zouden naar mij moeten luisteren

They should listen to me

Men spreekt Fries in een gedeelte van Nederland

They speak Friesian in a part of the Netherlands

Zij spraken Nederlands met elkaar

They spoke dutch with each other

Ze bleven thuis omdat het regende

They stayed at home because it rained

Ze proeven de chocolade, voordat ze betalen

They try the chocolate before they pay

Ze hadden dorst, dus ze dronken water

They were thirsty, so they drank water

Zij zullen dokteren zijn

They will become doctors

Zij zullen de trein missen

They will miss the train

Ze schreven een boze brief aan de burgemeester

They wrote an angry letter to the mayor

Dit boek is even interessant als dat boek

This book is as interesting as that book

Dit boek is het kleinste* van alle boeken *Kleinste = Because it refers to "Dit boek is het kleinste (boek)..."

This book is the smallest of all books

Deze brug is twee keer zo lang als die

This bridge is twice as long as that one

Deze kabel is langer dan die kabel

This cable is longer than that cable

Deze computer is nu in de uitverkoop

This computer is now on sale

Dit betonnen gebouw was ooit een gevangenis

This concrete building once was a prison

Deze discussie brengt ons nergens

This discussion is getting us nowhere

Deze ziekte heeft een ingewikkelde naam

This disease has a complicated name

Deze aflevering was nog leuker dan de vorige

This episode was even more fun than the last one

Deze brandstof is goedkoper, maar ook slechter voor het milieu

This fuel is cheaper, but also worse for the environment

Deze gletsjer is meer dan achttienduizend jaar oud

This glacier is more than eighteen thousand years old

Dit ziekenhuis heeft die apparaten niet nodig

This hospital does not need those devices

Deze informatie is van groot belang

This information is of great importance

Dit is een algemene krant

This is a general newspaper

Dit is een les aardrijkskunde / Dit is een aardrijkskundeles

This is a geography class

Dit is een speciale groep voor mensen zonder tenen

This is a special group for people without toes


Ensembles d'études connexes

JOINTS: Classification, How Joints Move, Synovial Joints, Name of Joints

View Set

Bone Tissue and the Skeletal System

View Set

464 prepu ch 3 - Growth and Development of the Newborn and Infant

View Set

Chapter Two - Small Business Entrepreneurs: Characteristics and Competencies

View Set

Health Care Delivery & Evidence-Based Practice

View Set

Meteorology ch 7 atmosphere question bank

View Set