Duolingo II
Arabisch / Arabische
Arabic
Kunnen automobilisten dat verkeersbord zien?
Are motorists / drivers able to see that traffic sign?
Gaan onze gasten eindelijk vertrekken?
Are our guests finally going to leave?
Mogen de burgers kiezen wie hun burgemeester wordt?
Are the citizens allowed to choose who becomes their mayor?
Zijn de internationale kinderen interessant?
Are the international kids interesting?
Worden de bekende actrices gevolgd?
Are the known actresses being followed?
Zijn er vandaag veel files op de snelweg?
Are there many traffic jams on the highway today?
Wordt er veel naar jullie gezocht?
Are you being looked for a lot?
Ben je op dieet?
Are you on a diet?
Ben je bang dat we zullen verliezen?
Are you scared that we will lose?
Als voetganger mag je gratis met de veerboot
As a pedestrian, you may take the ferry for free
Als voorgerecht neem ik een salade
As a starter, I am getting a salad
Zodra hij tijd had, opende hij de brief* *Zodra = Indicates verb goes at the end *Opende = Verb leads subordinate phrase
As soon as he had time, he opened the letter
Bij hoeveel graden kookt het water?
At how many degrees does the water boil?
Er is veel gebeurd in het verleden van het land
At lot has happened in the history of the country
Op de basisschool leren kinderen om te lezen en schrijven
At primary school children learn to read and write
Wees voorzichtig wanneer je belangrijke informatie verzendt
Be careful when you send important information
Wees lief voor jezelf!
Be kind to yourself!
Wees stil, want de muren zijn dun
Be quiet, because the walls are thin
Omdat ik niet meer met je kan praten
Because I can't talk to you anymore
Omdat papa dat onderdeel niet kan vervangen, doet mama het
Because dad cannot replace that part, mom will do it
Vanwege een ongeluk kunnen er vertragingen zijn
Because of an accident, there can be delays
Vanwege de mist kunnen we alleen de vorm van het gebouw zien
Because of the fog, we can only see the shape of the building
No hebben; Use suffix -de(n) or -te(n) -te(n): if the verb's stem end on a ch, f, k, p, s or t (soft ketchup) *Leren--Leer--Leerde(n) *Werken--Werk--Werkte(n) *Fietsten--Fiets--Fietste(n) *Willen--Wil--Wilde(n) *Praten--Prat--Praatte(n)--extra t or d if word ends in it Irregular *Zijn--Ik was--Zij/Jullie waren *Hebben--Ik had--Zij/Jullie hadden *Doen--Ik deed--Zij/jullie deden
Past simple / Past continuous
Misschien ben je vergeten om de rekeningen te betalen?
Perhaps you forgot to pay the bills?
Het plastic / Plastic *Het water zit in een plastic fles.
Plastic
Speelde / Speelden *Ik speelde met de kat.
Played
Pools / Poolse
Polish
Portugees / Portugese
Portugese
De oefening / Oefeningen *De studenten hebben meer oefening nodig. = The students need more practice.
Practice; Training; Exercise (to improve skill)
Stopte / Stopten *De klok stopte.
Put
Regende *Het regende toen ik daar was. *Gisteren regende niet.
Rained
Rauw / Rauwe *Ik denk dat niemand graag rauw vlees eet.
Raw
Lees de handleiding, in plaats van alles van mij te vragen
Read the manual, instead of asking me everything
For sentence order, treat the reflexive as a direct object Myself--Me--Mezelf Yourself--Je--Jezelf Yourself (formal)--Zich--Uzelf Himself/Herself/Itself--Zich--Zichzelf Ourselves--Ons--Onszelf Yourselves--Je--Jezelf Themselves--Zich--Zichzelf
Reflexives ("I wash myself")
Die: refers to De- word *De man die zijn hond uitlaat = The man who is walking his dog Dat: refers to Het- word *Het boek dat op tafel ligt = That book that is lying on the table Preposition + Wie: refers back to a person *De man van wie ik houd = The man whom I love Waar + Preposition: refers back to an object *Het boek waarvan ik houd = The book that I love Wat: refers to a whole sentence, to an indefinite pronoun ("alles", "iets", "niets", etc.) or to an adjective that is used as a noun *Hij wil zwemmen, wat ik een goed idee vindt = He wants to swim, which I think is a good idea *Alles wat je kan zien = Everything that you can see *Het mooiste wat ik ooit heb gezien = The prettiest thing I have ever seen Van wie (Wiens, archaic) = Whose
Relative Pronouns
Rijke mensen moeten hun geld delen met arme mensen
Rich people should share their money with poor people
Hebben + Gepakt (Paken) *Heeft de kat echt de muis gepakt? = Did the cat really catch the mouse?
Caught; Grab; Take; Pack
Hebben + Veranderd (Veranderen) *Ik heb mijn naam veranderd.
Changed
Vrolijke mensen leven het langst
Cheerful people live the longest
Chinees / Chinese
Chinese
De Chinees / Chinese
Chinese
Het Chinees is een taal
Chinese is a language
De klei / Kleien *Dit bord heb ik gemaakt van klei.
Clay
Klimaatverandering
Climate change
Bewolkt / Bewolkte
Cloudy
Communicatie *Ik geloof dat alles met communicatie begint. = I believe that everything begins with communication.
Communication
Gaar *Hoe gaar is het vlees? = How well cooked is the meat? *Ja, de aardappels zijn gaar. = Yes, the potatoes are done.
Done; Well done; Well cooked
Teken een kromme lijn naast het vierkant
Draw a curved line next to the square
Voorrang *Wie heeft er voorrang?
Right of way; Priority
Tijdens de spits zijn er vaak meer files
During rush hour there are usually more traffic jams
Tijdens het festival heeft het de hele tijd geregend
During the festival, it rained the whole time
Tijdens de operatie heeft de dokter naar de baksteen gezocht
During the operation the doctor searched for the brick
De Nederlands / Nederlandse De Nederlanders *Zijn moeder is een Nederlandse. *De Nederlanders dragen oranje kleren.
Dutch / Dutch people
Elke vinger heeft een andere kleur nagellak
Each finger has a different color of nail polish
Elkaar *Wij zien elkaar. *Zij zien elkaar op het station.
Each other; One another
Bejaard / Bejaarde *Bejaarde patiënten krijgen een speciale behandeling.
Elderly
Zelfs een baby kan dat woord spellen
Even a baby can spell that word
Zelfs het beste paard was langzaam
Even the best horse was slow
Zelfs de kleinste persoon kan de loop van de toekomst veranderen
Even the smallest person can change the course of the future
Ooit *Zal hij ooit veranderen?
Ever; Once
Precies *Dat is precies hetzelfde! = That is exactly the same!
Exactly
Uitstekende!
Excellent!
De stof / Stoffen
Fabric; Material
De herfst is begonnen
Fall has begun
Angst leidt tot woede en woede leidt tot haat
Fear leads to anger and anger leads to hate
Weinig mensen leven langer dan honderd jaar
Few people live longer than a hundred years
Minst / Minste *Dit is het strand met de minste toeristen. Meest / Meeste *Zij gebruiken het meeste broed.
Fewest; Least / Most
Hebben + Gevolgd (Volgen) *Ik heb de borden naar Amsterdam gevolgd. = I followed the signs to Amsterdam.
Followed
Voor de buitenkant van het schip wordt een speciale verf gebruikt
For the outside of the ship, a special paint is being used
Waarvoor werden deze dingen gebruikt?
For what were these things used?
Zijn + Vergeten (Vergeten) *Het spijt me, ik ben jouw verjaardag helemaal vergeten.
Forgot
Gelukkig verbeterde zijn toestand heel snel
Fortunately his condition improved very quickly
Gelukkig geloofde de politieagent ons
Fortunately the police officer believed us
Hebben + Teruggevonden (Terugvinden / Vinden...terug) *Ik heb eindelijk mijn bril teruggevonden.
Found again; Recovered
Frans / Franse
French
Franstalig / Franstalige *We hebben Franstalige landen bezocht. = We have visited French-speaking countries.
French-language; French-speaking
Vriendschap is sterker dan haat, toch?
Friendship is stronger than hate, right?
Fries lijkt op Engels en Nederlands
Friesian resembles English and Dutch
Hiervandaan kan je de overkant van het water zien
From here, you can see the other side of the water
Van wie heeft u dit geld gekregen
From whom did you get this money?
GAAN + Infinitive = To go "do something" <Ga, Gaat, Gaan> *When expressing an intended action *When something will happen, without expressing probability ZULLEN + Infinitive = Will / Shall "do something" <Zal, Zullen> <Zal & Zult for Jij> *When saying something will likely take place (but uncertain) *When emphasizing that something will definitely happen *To promise or propose something
Future Tense
Duits / Duitse
German
Duitstalig / Duitstalige
German-language; French-speaking
Komt van dat dak af!* *Komen...af = Afkomen, which can also mean "get rid of"
Get off that roof!
Geef me hoop in het donker dat ik het licht zal zien
Give me hope in the dark that I will see the light
Geef ons al je snoep!
Give us all of your candy!
Het glas / Glazen *Mijn oom heeft de glazen fles verkocht.
Glass
Ga in de cirkel staan en zeg zijn naam drie keer
Go stand in the circle and say his name three times
Het goud / Gouden *Ik wil een gouden spiegel.
Gold / Golden
Zijn + Opgestaan (Opstaan / Staan...op) *Ik ben vanochtend heel vroeg opgestaan. = I got up really early this morning.
Got up; Stood up
Oma en opa kwamen bij ons op bezoek
Grandma and grandpa came to visit us
Had / Hadden *Ze hadden het niet *Hadden jullie de boter?
Had (Hebben)
Gebeurd (simple: Gebeurt) *Hoe is dat gebeurd? = How did that happen?
Happened
Gebeurde *Dat gebeurde daar. *Het gebeurde in mijn huis.
Happened; Occurred
Geluk is soms moeilijk te vinden
Happiness / Luck is sometimes difficult to find
Goede reis!
Have a good trip!
Hebben jullie gekozen waar jullie heen gaan? / Hebben jullie gekozen waar jullie naartoe gaan?
Have you chosen where you are going?
Heb je al afgewassen?
Have you done the dishes already?
Heb je het aan jouw ouders getoond?
Have you shown it to your parents?
Hebben jullie begrepen wat ik gezegd heb?
Have you understood what I said?
Hij heeft me gevraagd (om) een boek te schrijven
He (has) asked me to write a book.
Hij heeft die tandenborstel elf jaar geleden gekocht
He bought that toothbrush eleven years ago
Hij kwam met de auto
He came by car
Hij kan een visum aanvragen bij de ambassade in Amsterdam
He can apply for a visa at the embassy in Amsterdam
Hij kan niet goed voor zichzelf zorgen* *To take care of = Voor zorgen
He can't take good care of himself
Hij kookt het eten totdat het gaar is
He cooks the food until it is done
Hij kookt de rijst met de deksel erop
He cooks the rice with the lid on (top)
Hij snijdt de citroen door de helft
He cuts the lemon in half ("He cuts the lemon through the half")
Hij wilde mijn naam niet eens weten
He didn't even want to know my name
Hij realiseerde zich niet dat ik er ook was* *Realiseerde zich = Past tense *Niet = Negates rest of phrase *Dat = Indicates inversion
He didn't realize that I was also there
Hij wil niet zwemmen, omdat hij net gegeten heeft (inversion) / Hij wil niet zwemmen, want hij heeft net gegeten (see "coordinating conjunctions" in Duolingo I)
He does not want to swim, because he just ate
Hij doet wat hij wil, want hij is het sterkst
He does what he wants, because he is the strongest
Hij droogt zich af met een roze handdoek
He dries himself with a pink towel
De spits begint al om half acht
Rush hour already starts at seven thirty
Russisch / Russische
Russian
Hebben + Gezongen (Zingen) *De vogels hebben gezongen.
Sang
Ernstig / Ernstige *Is het een ernstige ziekte?
Serious
Ze heeft overal aan gedacht* *Aan gedacht is the irregular of Aan denken = To think about *Ze heeft overal over nagedacht doesn't work here because it implies she is over-thinking
She (has) thought about everything
Ze werd nog bozer toen ik haar probeerde te helpen
She became even angrier when I tried to help her
Zij kon het bericht niet lezen, omdat het helemaal nat was
She could not read the message because it was completely wet
Zij beschrijft het voorwerp
She describes the object
Ze deed het zelf
She did it herself
Ze gaf me wat tandpasta
She gave me some toothpaste
Zij is naar Frankrijk gegaan
She has gone to France
Ze heeft geen hulp gehad
She has had no help
Ze heeft mijn hart gestolen
She has stolen my heart
Ze heeft meteen haar telefoonnummer veranderd
She immediately changed her phone number
Ze is boos op haar broertjes
She is angry at her little brothers
Zij is zo rood als een tomaat
She is as red as a tomato
Zij is precies zo mooi als haar moeder
She is exactly as beautiful as her mother
Zij gaat haar man vinden
She is going to find her husband
Zijn is mijn oudere zus
She is my older sister
Ze is niet zo oud als hij
She is not as old as him
Ze is niet zo verlegen als ik
She is not as shy as I am
Zij wordt door niemand gevolgd
She is not being followed by anyone
Zij is niet verantwoordelijk
She is not responsible
Ze is niet sterker dan hij
She is not stronger than him
Zij is onze enige hoop
She is our only hope
Zij is de beste journaliste
She is the best journalist
Zij is het meisje van wie de broer weg is
She is the girl whose brother is away
Zij schrijft over de geboortedag van het meisje
She is writing about the girl's birthday
Ze bleef werken
She kept working
Ze liegt zonder zich ervoor te schamen* *Zich schamen voor = To be ashamed of *The combination of "voor" + "het" then turns into the pronominal adverb "ervoor"
She lies without being ashamed of it.
Ze speelt graag nadat ze gewerkt heeft / Ze speelt graag nadat ze heeft gewerkt
She likes playing after she has worked
Ze keek door het raam
She looked out the window
Ze maakt geen fouten
She makes no mistakes
Ze biedt me een glaasje wijn aan
She offers me a glass of wine
Ze opende de koffer om naar haar paspoort te zoeken
She opened the suitcase to look for her passport
Zij draagt liever klompen / Ik eet liever kaas
She prefers wearing clogs / I prefer eating cheese
Ze zei meneer tegen me
She said sir to me
Zij stuurt de ansichtkaart met de post OR Zij verzendt...
She sends the postcard by mail
Ze zit op het toilet en denk na* *Denken...na / Nadenken
She sits on the toilet and thinks
Ze maakte een foto van elke bezienswaardigheid
She took a picture of every sight
Zij heeft het potlood gebruikt om een brief te schrijven
She used the pencil to write a letter
Zij gebruikt de zoekmachine om meer informatie te vinden
She uses the search engine to find more information
Ze liep op blote voeten door het natte gras
She walked on naked / bare feet through the wet grass
Ze wil weten of er ook gezongen wordt
She wants to know if there is also singing
Ze waarschuwt ons voor de gevaarlijke dieren
She warns us about the dangerous animals
Zij mocht hem niet zien
She was not allowed to see him
Zij gaat de deur breken
She will break the door
Schepen varen in deze gebieden...ik zie honderd schepen!
Ships sail in these areas...I see one hundred ships!
Hebben + Getoond (Tonen) *Ik heb haar mijn kamer getoond.
Showed
Ziek / Zieke *Ik ben ziek.
Sick
De zijde / Zijden *Zijde is een dure stof. = Silk is an expensive fabric.
Silk
Het zilver / Zilveren *Het bestek van mijn opa is van zilver.
Silver
Doordat het regent, is alles nat* *Want can't be used at front of sentence *Doordat subordinates verb regent to end
Since it's raining, everything is wet
Sinds het ongeluk kan ze niet meer lopen
Since the accident she can't walk anymore
Middelmatig
So-so; Mediocre
Hebben + Verkocht (Verkopen) *Ik heb mijn zeilboot verkocht. = I sold my sailboat.
Sold
Sommige gewoontes zijn een gevaar voor uw gezondheid
Some habits are a danger to your health
Sommige mensen houden van sport, andere niet
Some people like sports, others do not
Soms leen ik het gereedschap van mijn buurvrouw
Sometimes I borrow my neighbor's tools
Soms ga ik uit voor een biertje
Sometimes I go out for a beer
Soms praat mijn moeder tegen zichzelf
Sometimes my mother talks to herself
Het spijt me dat ik jullie niet geloofde
Sorry that i didn't believe you
Sorry dat was het verkeerde telefoonnummer
Sorry that was the wrong phone number
Sorry, ik heb niet goed geroerd
Sorry, I didn't stir it well
Sorry, maar ik betaalde hem niet
Sorry, but I didn't pay him
Sorry, dat wisten we niet!
Sorry, we did not know that!
Spaans / Spaanse
Spanish
De Spaans / Spaanse De Spanjaard / Spanjaarden *De Spaanse zegt dat het eten lekker is. = The Spaniard says that the food is tasty.
Spanish / Spaniard
Nederlands spreken heeft veel voordelen
Speaking dutch has many advantages / benefts
Hebben + Gesproken (Spreken) *Ik heb Nederlands gesproken.
Spoke
Zijn + Gebleven (Blijven) *Hoelang zijn jullie in Duitsland gebleven? = For how long did you stay in Germany?
Stayed
Het staal / Stalen *Hij heeft een stalen deur.
Steel
Hebben + Gestolen (Stelen) *Ik heb het niet gestolen, maar geleend. = I didn't steal it, but borrowed it
Stole
De steen / Stenen *Een houten huis is zwakker dan een huis van steen.
Stone
Ge- + -en *Gedronken (drinken) *Gedaan (doen) *Gezwommen (zwemmen) *Geschreven (schrijven) *Gelezen (lezen) *Begonnen (beginnen) Words that start with be-, er-, ge-, her-, ont- or ver- do not get the extra prefix ge- in the present perfect Irregular *Geweest (zijn) *Gehad (hebben) *Gekopt (kopen) *Gezocht (zoeken) *Gebracht (brengen) *Gedacht (denken)
Strong & Irregular Verbs (present perfect & simple past)
De metro / Metro's *Wanneer ik naar mijn werk ga, neem ik de metro.
Subway; Metro
Zonnige / Zonnige
Sunny
Zweeds / Zweedse
Swedish
Neem de trap naar de derde verdieping
Take the stairs to the third floor
Praatte / Praatten *Ze praatte de hele tijd.
Talked
Vertel me een verhaal!
Tell me a story!
Bedankt voor de moeite
Thanks for the effort / Thank you for your trouble
Dat bier heeft veel problemen veroorzaakt
That beer has caused a lot of problems
Die jas zou duurder zijn geweest
That coat would have been more expensive
Die uitgang is alleen voor noodgevallen
That exit is only for emergencies!
Dat meisje is een mooie vrouw geworden
That girl has become a beautiful woman
Dat is een prijs die ik me kan veroorloven
That is a price that I can afford
Hij hield een toespraak over het weer
He gave (held) a speech about the weather
Hij maakt elke ochtend een wandeling
He goes for a walk every morning
Hij had een neus die op een aardappel leek
He had a nose that looked like a potato
Hij heeft haar net een sms gestuurd
He has just sent her a text message
Hij heeft een kasteel van karton gemaakt
He has made a castle out of cardboard
Hij is nooit in het buitenland geweest
He has never been abroad
Hij heeft mij nog geen antwoord gegeven
He has not given me an answer yet
Hij heeft geen tijd gehad
He has not had time
Hij heeft de kommen nog niet neergezet
He has not put down the bowls yet
Hij heeft beloofd dat hij ernaar zal kijken
He has promised that he will look at it
Hij heeft beloofd dat hij zijn huiswerk zou doen
He has promised that he would do his homework
Dat is het gevaarlijkste kruispunt van de stad* *Gevaarlijkste must have 'e' at the end because its an adjective
That is the most dangerous intersection in the city
Dat is het enige wat ik wilde
That is the only thing I wanted
Die leren jas is duurder dan deze
That leather jacket is more expensive than this one
Dat ziet er lekker uit!
That looks tasty!
Die man heeft in dit water gezwommen
That man swam in this water
Dat potlood waarmee je aan het schrijven bent is van mij
That pencil with which you are writing is mine
Dat vliegtuig is een kwartier geleden vertrokken
That plane left fifteen minutes ago
Die tafel is van hout
That table is made of wood
Datgene *Zij doet datgene wat jij nooit doet. = She does that thing that you never do.
That thing
Dat ding mag nog niet worden gepresenteerd
That thing is not allowed to be presented yet
Die trein heeft drie kwartier vertraging
That train is delayed by forty-five minutes.
Dat was het allerbelangrijkste onderdeel
That was the most important component of all
Dat was toen we daar nog woonden
That was when we still lived there
Dat zal jou niet helpen
That will not help you
Dat zou de wereld veranderen
That would change the world
Dat zou het verschil maken tussen leven en dood
That would make the difference between life and death
De bezienswaardigheid / Bezienswaardigheden
The (tourist) attraction / Sight
Nederland is helemaal plat!
The Netherlands is completely flat!
De Spanjaarden praatten over hun reis naar Duitsland
The Spaniards talked about their trip to Germany
Het ongeluk / Ongelukken *Er gebeuren vaak ongelukken op deze plek. = Accidents often happen in this place.
The accident
De acteur is bang om te vliegen
The actor is afraid to fly
De volwassene / Volwassenen *Ik ben achttien jaar oud, dus ik ben een volwassene.
The adult
Het avontuur / Avonturen
The adventure / Adventure
Het vliegtuig / Vliegtuigen
The airplane
Het vliegtuig vliegt over de oceaan heen
The airplane flies across the ocean
Het vliegtuig is hier nog niet
The airplane is not here yet
Het pretpark / Pretparken *Het pretpark ligt in België. *Het gezin gaat twee keer per jaar naar een pretpark.
The amusement park
De boze buurman heeft mijn bal meegenomen.
The angry neighbor took my ball
Het voorgerecht / Voorgerechten *Het voorgerecht staat op het menu.
The appetizer; Starter
De afspraak / Afspraken *Hij heeft een afsprak bij de dokter gemaakt.
The appointment
De architect vindt dat een mooie vorm
The architect finds that to be a beautiful shape
De ruzie (singular & plural) *Zoek je ruzie? *Waarover hebben jullie deze keer ruzie? = What are you arguing about this time?
The argument; Fight
De aankomst / Aankomsten De vlucht / Vluchten *We moeten een vlucht boeken. *Is er een vlucht in de ochtend?
The arrival / The flight
De aankomst is op dezelfde dag
The arrival is on the same day
De kunstenares gebruikte dertig verschillende potloden
The artist used thirty different pencils
De kunstenaar gebruikt een liniaal om lijnen te tekenen
The artist uses a ruler to draw lines
De opdracht / Opdrachten / Huiswerkopdracht *Deze opdracht is te makkelijk voor hem.
The assignment; Task / Homework assignmnet
De zolder / Zolders *De zolder ruikt naar de voeten van mijn opa.
The attic
De bezienswaardigheden zijn voor toeristen, maar we bezoeken ze nog steeds
The attractions are for tourists, but we still visit them
De baby's zijn gewassen
The babies have been washed
De baby haalt de stekker uit het stopcontact
The baby is taking the plug out of the outlet
De rugzak / Rugzakken
The backpack
De rugzak zit in een kartonnen doos
The backpack is in a cardboard box
Het balkon / Balkons / Balkonnetje
The balcony
De band / Banden *Welke band speelt er? = Which band is playing?
The band
Het verban / Verbanden *Het verband moet erop blijven zitten. = The bandage must stay on it.
The bandage
De pleister / Pleisters *Waar liggen de pleisters?
The bandaid
De bank heeft een nieuw hoofdkantoor geopend
The bank (has) opened a new main office
De kelder / Kelders
The basement; Cellar
Het bad / Baden
The bath; Bathtub
De batterij is leeg!
The battery is empty!
De bier / Het biertje / De biertjes *Ik bestel een biertje.
The beer (size doesn't matter)
Het fietspad / Fietspaden *Fietspaden in de stad zijn meestal rood. = Bike lanes in the city are usually red.
The bike path
De fietser stopt voor het zebrapad
The biker stops in front of the crosswalk
De fietser / Fietsers
The bikers
De vogel heeft op dit dak geslapen
The bird (has) slept on this roof
De hap / Happen / Het hapje *Mag ik een hapje proeven? *Hij eet een hele banaan en twee grote happen. Hij eet een hele banaan in twee grote happen.
The bite; Nibble
De blauwe bes
The blueberry
De boot / Boten De veerboot / Veerboten De zeilboot / Zeilboten Het schip / Schepen *De veerboot vaart dag en nacht.
The boat The ferry The sailboat The ship
De kom / Kommen
The bowl
De doos / Het doosje / De doosjes
The box / Little box
De jongen gedraagt zich slecht omdat hij geen ontbijt heeft gehad / gehad heeft
The boy behaves poorly because he didn't have breakfast
De jongen drinkt uit een bekker
The boy drinks from a cup
De jongen is bedroefd omdat zijn vinger pijn doet
The boy is sad because his finger hurts
De jongen zit in de koelkast, want hij heeft het warm
The boy is sitting in the fridge, because he is feeling warm
De jongen zorgt voor zieke dieren
The boy takes care of sick animals
Het vriendje / De vriendjes
The boyfriend / Little friend(s)
De jongens met wie wij praten
The boys with whom we talk
De kapotte auto werd terug naar Nederland gebracht
The broken car was brought back to the Netherlands
De broer / Het broertje / De broertjes De zus / Het zusje / De zusjes *Je krijgt een klein broertje! = You are getting a small brother!
The brother / Little brother The sister / Little sister
Het bruine huis, dat jij hebt gekocht, is mooi
The brown house that you bought is beautiful
De borstel / Borstelen *Waarvoor heb je deze borstel nodig? = What do you need this brush for?
The brush
De emmer / Emmers
The bucket
Hij hield zijn boek ondersteboven vast
He held his book upside down
De bus / Bussen
The bus
Hij twijfelt even, voordat hij een antwoord kiest
He hesitates briefly before he chooses an answer
Hij stelt zich voor dat hij een kat is
He imagines that he is a cat
Hij is journalist
He is a journalist
Hij is een professionele acteur
He is a professional actor
Hij is een tolerante man
He is a tolerant man
Hij is even groot als ik / Jij bent net zo groot als ik
He is as big (tall) as me / You are as big (tall) as me
Hij schaamt zich voor zijn ouders
He is ashamed of his parents
Hij is zelf een boot aan het bouwen OR Hij bouwt zelf een boot
He is building a boat himself
Hij is gelukkig, want hij heeft bier gedronken
He is happy because he drank beer
Hij is niet langer dan ik
He is not taller than me
Hij is niet te verlegen om Russisch te spreken
He is not too shy to speak Russian
Hij is op de radio
He is on the radio
Hij is bang dat hij zijn been zal breken
He is scared that he will break his leg
Hij neemt me mee naar het museum
He is taking me along to the museum
Hij is het snelst / Dat vliegtuig is het snelst van alle vliegtuigen
He is the fastest / That airplane is the fastest of all airplanes
Hij is de man van wie de hond niet luistert
He is the man whose dog doesn't listen.
Hij is diegene die ik nodig heb*
He is the one I need *Difference between diegene and degene is that the former adds emphasis
Hij waarschuwt ons voor een groot gevaar
He is warning us about a great danger
Hij heeft net een auto zonder wielen gezien
He just saw a car without wheels
Hij drinkt liever bier
He likes drinking beer more
Hij gebruikt graag het openbaar vervoer
He likes to use the public transportation
Hij woont in het oosten van Duitsland
He lives in east Germany
Hij woont in de kelder en komt alleen 's nachts naar buiten.
He lives in the basement and only comes out at night
Het knopje zit aan de zijkant van het beeldscherm
The button is on the side of the street
Hij belooft vaak dingen die hij nooit zal doen
He often promises things that he will never do
Hij heeft mij een uur geleden betaald
He paid me an hour ago
Hij heeft met een neushoorn gespeeld en nu kan hij zich niet meer bewegen OR Hij speelde met een neushoorn en nu kan hij zich niet meer bewegen
He played with a rhinoceros and now he cannot move anymore
Hij doet peper op zijn gerecht
He puts pepper on his dish
Hij voedt de kinderen alleen op
He raises the children on his own
Hij las de krant
He read the newspaper
Hij zei dat hij onze vriendschap niet nodig heeft
He said that he does not need our friendship
Hij spreekt even goed Spaans als Chinees
He speaks Spanish as well as Chinese
Hij bleef twee dagen zonder eten
He stayed two days without food
Hij heeft een half uur lang onder de douche gestaan
He stood in the shower for half an hour.
Hij praat het minst
He talks the least
Hij vertelt de vrouw zijn verhaal, maar ze verveelt zich
He tells the woman his story but she is bored
Hij denkt dat het rode verkeersbord blauw is
He thinks the red traffic sign is blue
Hij dacht dat ik een architect was
He thought that I was an architect
Hij heeft zijn sokken uit de kast gepakt
He took his socks out of the closet
Het doek / Doeken *Elke schilder begint met een leeg doek.
The canvas
Hij probeerde tussen de twee vrachtwagens te parkeren
He tried to park between the two trucks
Hij gebruikte een lepel om de soep te eten
He used a spoon to eat the soup
Hij wil dat het geld verdwijnt
He wants the money to disappear
Hij lag al in bed toen ik hem een berichtje stuurde
He was already lying in bed when I sent him a message
Hij was verliefd op haar
He was in love with her
Hij zat in dezelfde klas als ik
He was in the same class as I
Hij was jaloers op haar succes
He was jealous of her success
Hij werd herkend, ondanks zijn nieuwe hoed
He was recognized thanks to his new hat
Hij was de grootste schrijver van de vorige eeuw
He was the greatest writer of the last century
Gezond / Gezonde *Mijn lichaam is gezond. = My body is healthy. *Dat zijn gezonde handen en ogen.
Healthy
Hoorde / Hoorden *We hoorden dat je ziek was.
Heard
Hebreeuws
Hebrew
Hallo, leef je nog? / Leeft het?
Hello are you still alive? Is it alive?
Haar avonturen zijn niks voor mij* *Niks voor mij = Not my kind (not my cup of tea)
Her adventures are not for me
Haar baby is vanochtend geboren
Her baby was born this morning
Haar toestand is beter na de operatie
Her condition is better after the operation
Haar moeder is een Spaanse, en haar vader is een Nederlander
Her mother is Spanish and her father is Dutch
Haar stiefmoeder wilde dat ze in de appel beet
Her stepmother wanted her to bite into the apple
Ik vraag een nieuw paspoort aan, voordat ik op vakantie ga
I am applying for a new passport, before I go on vacation
Ik word door iedereen gesteund
I am being supported by everyone
Ik ben zeker dat we zullen winnen* *Zullen because this is an expression that something will likely happen (but actually uncertain)
I am certain that we will win
Ik vervang het slot op de deur
I am changing the lock on the door
Ik rijd honderd kilometer per uur op de snelweg
I am driving a hundred kilometers per hour on the highway
Ik voel me helemaal één met de natuur
I am feeling completely one with nature
Ik geef (een) uitleg
I am giving an explanation
Ik geef elke leerling een cijfer tussen één en tien
I am giving every student a grade between one and ten
Ik ga zaterdag nieuwe schriften kopen
I am going to buy new notebooks on Saturday
Ik laat een portret van mezelf maken
I am having a portrait made of myself
Ik ben hier met vakantie
I am here on vacation
Ik kijk uit het raampje naar de andere auto's
I am looking out the window at the other cars
Ik heb het vaker koud dan warm
I am more often cold than warm
Ik trek de stekker er niet uit* *Er = Suggests the plug is pulled out from something
I am not pulling out the plug (from that)
Ik word vaak gebeld tijdens het avondeten Wordt jij vaak gebeld?
I am often called during dinner Are you often called?
Het spijt me dat ik het aanrecht niet heb schoongemaakt
I am sorry that I did not clean the countertop
Het spijt me, maar we kunnen u geen zitplaats aanbieden
I am sorry, but we cannot offer you a seat
Ik verbaas me over jouw vraag
I am surprised by your question
Ik neem het kleinste stukje van de taart
I am taking the smallest piece of the pie
Ik ben de oudste van de drie
I am the oldest of the three
Ik ben de slimste leerling van de hele school
I am the smartest student in the whole school
Ik ben op bezoek bij mijn oma / Ik bezoek min oma
I am visiting my grandmother / I visit my grandmother
Ik wacht op zijn telefoontje
I am waiting for his call
Ik wacht op jullie bij de uitgang
I am waiting for you at the exit
Ik vroeg of ik naar de wc mocht gaan
I asked if I'm allowed to go to the bathroom
Ik at vis soep!
I ate fish soup!
Ik begon te rennen
I began to run
Ik geloof in het belang van gratis onderweis
I believe in the importance of free education
Ik geloof in het belang van gratis onderwijs
I believe in the importance of free education
Gisteren heb ik een boek gekocht
I bought a book yesterday
Ik heb twee jaar geleden een schaap gekocht
I bought a sheep two years ago
Ik kwam naar jou om hulp te vragen
I came to you to ask for help
Ik kan door jouw raam naar binnen kijken, omdat je kamer op de begane grond is
I can look inside through your window, because your room is on the ground floor
Ik kan net zo goed zingen als zij
I can sing just as well as her
Dat kan ik met niet veroorloven
I can't afford that
Ik kan me de kaartjes voor het festival niet veroorloven
I can't afford the tickets to the festival
Ik kan mezelf niet eens horen praten!
I can't even hear myself speak!
Dat kan ik me niet voorstellen / Ik kan me dat niet voorstellen
I can't imagine that
Ik kan me mijn geboorte niet herinneren
I can't remember my birth
Ik kan niet tegen de kou / Zij draagt een jas tegen de kou
I can't stand the cold / She wears a coat against the cold
Ik kan niet leven zonder muziek / Zonder muziek kan ik niet leven
I cannot live without music
Ik verzamel allerlei apparaten uit de vorige eeuw
I collect all kinds of devices from the previous century
Ik kon het helemaal niet geloven!
I could not believe it at all!
Ik heb de dagen geteld
I counted the days
Ik huil mezelf elke avond in slaap
I cry myself to sleep every night
Ik heb het gedaan
I did it / I have done it
Ik had geen tijd om ervan te genieten
I did not have time to enjoy it
Ik wist niet hoe diep dat gat was
I did not know how deep that hole was
Ik kende de vrouw helemaal niet
I did not know that woman at all
Ik wist niet wat ik deed
I did not know what I was doing
Ik zag het stopcontact niet, want de kast stond ervoor
I did not see the power outlet, because the cabinet was in front of it
Ik heb het niet gekregen
I didn't get it
Ik ken geen gelukkigere persoon dan zij
I do not know a happier person than her
Ik weet niet wanneer zij zullen vertrekken
I do not know when they will leave
Ik hoef geen toetje, want ik zit vol
I do not need a dessert, because I am full
Ik wil niet meer in het midden zitten!
I do not want to sit in the middle anymore!
Ik was af, want jij hebt gekookt
I do the dishes, because you cooked
Ik durf niet over de smalle brug heen te rijden
I don't dare to drive across the narrow bridge.
Ik weet niet hoeveel sneeuw ze nodig hebben om hun sneewman te maken
I don't know how much snow they need to build their snowman
Ik weet niet wat mijn baas van mij verwacht
I don't know what my boss expects of me
Ik weet niet waar die informatie vandaan komt
I don't know where that information is from
Ik vind deze temperatuur niet fijn
I don't like this temperature
Ik gebruik niet graag de magnetron
I don't like using the microwave.
Ik verheug me niet op mijn dood
I don't look forward to my death
Ik heb geen pillen nodig om gezond te blijven
I don't need pills to stay healthy
Ik begrijp de betekenis daarvan niet
I don't understand the meaning of that
Ik wil geen huiswerk maken!
I don't want to do any homework!
Ik wil niet dat we hetzelfde eruitzien / Ik wil niet dat we er hetzelfde uitzien
I don't want us to look the same
Ik twijfel over alles
I doubt everything
Ik twijfel of ik slim genoeg ben
I doubt if I'm smart enough
Ik heb wat melk gedronken
I drank some milk / I have drunk some milk
Ik drink een glas water voor mijn aankomst
I drink a glass of water before my arrival
Ik voel me beter
I feel better
De Nederlandse geschiedenis vind ik interessant
I find Dutch history interesting
De kapitein vraagt zich af waar zijn schip is
The captain wonders where his ship is
Ik vind de kleur van deze bloem mooi
I find this flower's color beautiful / I like the color of this flower.
Ik bak het spek op het fornuis
I fry the bacon on the stove
Ik kleed me 's morgens aan
I get dressed in the morning
Ik kreeg een raar gevoel toen hij naar me keek
I got a strange feeling when he looked at me
Ik ben opgestaan toen ik de bel hoorde
I got up when I heard the bell
Ik had een hond toen ik jonger was / Die vrouw is ouder dan ik ben
I had a dog when I was younger / That woman is older than i am
Ik had een moeilijkere taak dan jij
I had a more difficult task than you
Ik heb een leuk gesprek met haar gehad
I had a nice conversation with her
Ik moest een nieuw toetsenbord kopen
I had to buy a new keyboard
Ik moest dat zeggen
I had to say that
Ik wacht al tien minuten op de lift
I have already been waiting ten minutes for the elevator
Ik heb daarover al een boze e-mail gestuurd
I have already sent an angry email about that
Ik heb de gasten gevraagd om niet te roken
I have asked the guests not to smoke
Ik ben gered!
I have been saved!
Ik heb mijn meubels in een Zweedse winkel gekocht
I have bought my furniture in a Swedish shop
Ik heb mijn tanden gepoetst
I have brushed my teeth
Ik heb gekozen wat ik nodig heb
I have chosen what I need
Ik ben mijn warme wollen sokken vergeten
I have forgotten my warm woolen socks
Ik ben iets vergeten, maar ik weet niet wat
I have forgotten something, but I do not know what
Ik heb gehoord dat het examen moeilijker wordt dan vorig jaar
I have heard that the exam will be harder than last year
Ik heb dit nog nooit gegeten
I have never eaten this before
Ik ben nog nooit eerder een Belg tegengekomen
I have never encountered a Belgian before
Ik heb die e-mail nooit ontvangen!
I have never received that email!
Ik heb dit nog nooit gezongen
I have never sung this before
Ik heb daar nog nooit over nagedacht* *Nagedacht is the irregular of the separable verb Nadenken *Daar...over = About that (separable adverb, like "Tussen...in" - see Duolingo I)
I have never thought about that before
Ik heb geen hoop meer!
I have no more hope!
Ik heb vandaag geen water gedronken
I have not drunk water today
Ik heb vier dagen niet geslapen
I have not slept for four days
Ik heb het bestand geopend
I have opened the file
Ik heb een stukje kaas voor mijn verjaardag gekregen
I have received a piece of cheese for my birthday
Ik heb het met mijn eigen ogen gezien!
I have seen it with my own eyes!
Ik heb jou mijn schildpad getoond
I have shown you my turtle
Ik heb met de muizen geslapen / Ik heb geslapen met de muizen
I have slept with the mice
De auto / Het autootje / De autootjes
The car / Little car
Het kasteel / Kastelen
The castle
Het kasteel ligt in de hoofdstad van België
The castle is in the capital of Belgium
Het kasteel staat aan de andere kant van de brug
The castle is on the other side of the bridge
Het kasteel is meer waard dan het kantoor
The castle is worth more than the office
De katten leren uit ervaring dat ze nooit iets leren uit ervaring
The cats learn from experience that they never learn anything from experience
De grot *Kom uit je grot. *Wat er in de grot? = What is happening in the cave?
The cave
Het plafond / Plafonds
The ceiling
Het plafond heeft dezelfde kleur als de lucht
The ceiling is the same color as the sky
Het plafond is te laag voor lange mensen zoals ik
The ceiling is too low for tall people like me
De mobiele telefoon
The cellphone
De ketting is lang
The chain is long
Het krijt / De krijtjes / De gum / Gummen
The chalk / The eraser
Het krijtje zal breken zodra ik ermee schrijf
The chalk will break as soon as I write with it
Het hoofdstuk / Hoofdstukken *Het examen gaat over hoofdstuk vier tot en met acht.
The chapter
De goedkope zeep werkt net zo goed als de duurdere / De goedkope zeep werkt even goed als de duurdere
The cheap soap works just as well as the more expensive one / The cheap soap work equally well as the more expensive one
De vrolijke man kleedt zich eindelijk weer aan
The cheerful man finally puts on clothes again
De kip is net naar Frankrijk vertrokken
The chicken has just departed for France
De kinderen zijn zwakker dan wij / Zij is niet sterker dan hij
The children are weaker than us / She is not stronger than him
De burger / Burgers *Ben je een burger van België? *Wij zijn burgers van Nederland.
The citizen
Over tien jaar zal de stad veranderen
The city will change in ten years
Het glas / Het glaasje / De glaasjes
The class / Little glass
De klas leert alles over de geschiedenis van de stad
The class is learning everything about the city's history
Het schone water dat wij gedronken hebben
The clean water that we drank
Het klimaat / Klimaten *Het klimaat verandert.
The climate
Het klimaat hier lijkt op het klimaat in Engeland
The climate here resembles the climate in England
Het klimaat in dit gebied is warm en vochtig
The climate in this area is warm and humid
De kast / Het kastje / De kastjes *Dit kastje zit altijd op slot. = This little cupboard is always locked.
The closet / (Little) cupboard or cabinet
De kleren, die zij gekocht hebben, zijn heel duur
The clothes, which they have boughf, are very expensive
De wolk, zon, wind, regen, regenboog, mist
The cloud, sun, wind, rain, rainbow, mist
De kou / De hitte *Ik ren nooit in de hitte.
The cold / The heat
De collectie / Collecties *Hoe groot is jullie collectie?
The collection
De kam / Kamen *Hij zoekt een kam.
The comb
Het ingewikkelde apparaat gebruikt geen elektriciteit
The complicated device does not use electricity
Het onderdeel / Onderdelen* *Can refer to mechanical parts, or parts of something like a book
The components / parts
Het concert *Dat was helemaal geen goed concert!
The concert
De toestand / Toestanden *De toestand van de patiënt is vandaag slecht.
The condition
Het gesprek / Gesprekken *Zij had een lang gesprek met mij. = She had a long conversation with me. *We hebben het gesprek niet gehoord. = We have not heard the conversation.
The conversation
Het kookboek / Kookboeken *Ik heb zijn kookboek gekocht.
The cookbook
De koks in de keuken koken op gas
The cooks in the kitchen cook with gas
Het huisje / De huisjes
The cottage / Little house
De bank werd soms gebruikt als bed
The couch was sometimes used as a bed
Het aanrecht *Dit aanrecht is groot genoeg voor mij.
The countertop
Het land waar ik vandaan kom is niet veilig OR Het land waarvandaan ik kom is niet veilig
The country where I come from is not safe
Het koppel *Samen zijn we een gelukkige koppel.
The couple
Het gewas / Gewassen *Het gewas is klein.
The crop / Crops
Het zebrapad
The crosswalk
De kop / Het kopje / De kopjes
The cup / Little cup
De snijplank / Snijplanken *Ik heb de snijplank helemaal niet gebruikt. = I have not used the cutting board at all.
The cutting board
De fietser heeft voorrang, want zij komt van rechts
The cyclist has the right of way, because she is coming from the right
De schade aan het milieu was heel ernstig
The damage to the environment was very serious
De donkere wolk komt onze kant op
The dark cloud is coming our way
Overmorgen *Gaat het overmorgen regenen?
The day after tomorrow
Eergisteren *De zomer is eergisteren begonnen. = The summer began the day before yesterday
The day before yesterday
Eergisteren zijn we naar het strand geweest* *Geweest suggests that you've returned from the beach *Zijn...gegaan suggests that you could still be at the beach
The day before yesterday we went to the beach
De dode boom zal binnenkort omvallen
The dead tree will soon fall over
Het diepe gedeelte van het zwembad is alleen voor volwassenen
The deep part of the swimming pool is only for adults
Het toetje *Het derde toetje is te veel voor hem. *Wil je een toetje na het avondeten?
The dessert
Het apparaat / Apparaten
The device; Appliance
Het dialect / Dialecten
The dialect
Het woordenboek
The dictionary
Het dieet / Diëten
The diet
De ziekte / Ziektes *Je hebt verschillende ziektes.
The disease
Het gerecht / Gerechten *Dat is een lekker gerecht uit China.
The dish
De arts / Artsen* *Arts is more of the occupation; Dokter is the person *Can be used interchangeably with Dokter, but Dokter is less formal, e.g. "Dokter kunt u komen?"
The doctor
De dokter heeft gezegd dat het niet ernstig is
The doctor said that it is not serious
De dokter probeerde om de gewonde man te redden
The doctor tried to save the wounded man
De hond en de kat slapen samen in een mandje
The dog and the cat are sleeping together in a basket
De pop lijkt op een echte baby
The doll looks like a real baby
De pop / Poppen *Dat stomme jongetje heeft mijn pop gestolen!
The doll; Puppet
De deur naar het balkon staat meestal open
The door to the balcony is usually open
De jurk past niet, want de maat is verkeerd
The dress does not fit, because the size is wrong
De automobilist *De automobilist zit in zijn eigen auto.
The driver
Het rijbewijs / Rijbewijzen *Ik weet dat mijn zoon nog geen rijbewijs mag hebben. = I know my son is not allowed to have a driver's license yet.
The driver's license
Het stof --> Dust De stof --> Fabric *Ik koop de stof voor mijn bank. *Mijn dochter is allergisch voor stof. *Het stof ligt op de grond.
The dust; Fabric; Material
Het onderwijs / De opvoeding
The education / The upbringing
Het ei / Het eitje / De eitjes
The egg / Little egg
Het bejaarde mannetje was vroeger de kapitein van een schip
The elderly man used to be the captain of a ship
Ik ben begonnen Nederlands te leren*. *Does not require om because beginnen indicates a state of change (alongside verbs indicating wish, desire, command which also drop om. See more: https://www.dutchgrammar.com/en/?n=Verbs.Au11
I have started to learn Dutch
Ik heb een spons gebruikt om de gootsteen schoon te maken
I have used a sponge to clean the sink
Ik heb alle twaalf afleveringen achter elkaar bekeken
I have watched all twelve episodes one after the other
Ik hoor diegene die veel praat
I hear the one who talks a lot
Ik hoorde haar de trap op lopen
I heard her walk up the stairs
Ik hoorde hen tegen elkaar schreeuwen
I heard them yell at each other
Ik hoop dat ik zal slagen voor het examen
I hope that I will pass the exam
Ik hoop dat dit een schone zakdoek is
I hope that this is a clean handkerchief
Ik hoop dat jullie genieten van jullie reis
I hope you enjoy your trip
Ik wil gewoon de wereld verbeteren
I just want to improve the world
Ik wist het!
I knew it!
Ik weet dat ik voorrang heb, vanwege de verkeersborden
I know that I have the right of way because of the traffic signs
Ik houd het meest van dit boek
I like this book the most
Ik eet graag ijs in de hitte
I like to eat ice cream in the heat
Ik reis graag met de trein
I like to travel by train
Ik reis het liefst naar Frankrijk
I like to travel to France the most
Ik houd van de kleuren die deze schilder gebruikt
I love the colors that this painter uses
Ik heb nog drie bakstenen nodig en dan is mijn huis klaar
I need three more bricks and then my house is finished
De bejaarde vrouw is niet bang voor de dood
The elderly woman is not afraid of death
De elektriciteit *Sommige mensen kunnen niet zonder elektriciteit leven
The electricity
De olifanten zijn hier gezien
The elephants have been seen here
De lift / Liften *Zijn deze liften veilig genoeg?
The elevator
De bange kinderen zijn eindelijk gered!
The frightened children have finally been saved!
De voorkant van het gebouw is blauw
The front of the building is blue
Ik eet nooit vis want ik ben er allergisch voor* *Er...voor = To it; see Duolingo I deck "We leggen er een deken over"
I never eat fish because I'm allergic to it
Ik hield nooit van je
I never loved you
Ik weet niet meer wat je een half jaar geleden hebt gezegd
I no longer know what you said half a year ago
Ik heb alleen gezonde hobbies
I only have healthy hobbies
Ik beveel je om een bad te nemen
I order you to take a bath
Ik drukte op de knop, maar er gebeurde niets
I pressed the button but nothing happened
Ik beloof dat ik de afspraak niet opnieuw zal veranderen
I promise that I will not change the appointment again
De meubelwinkel is de schroeven vergeten
The furniture store has forgotten the screws
Het spel / Spelen / Het spelletje *Welk spel zullen we nu spelen?
The game
De garage *De auto past niet in de garage.
The garage
Het gas / Gassen *Dit gas is slecht voor je gezondheid.
The gas
Het tankstation *We stoppen even bij een tankstation. = We stop briefly at a gas station.
The gas station
Het tankstation staat naast de snelweg
The gas station is next to the highway
Het tankstation verkocht verschillende soorten brandstof
The gas station was selling different kinds of fuel
De heer / Heren De dame / Dames *Uw echtgenoot is een echte heer.
The gentleman / The lady
De aardrijkskunde
The geography
Het meisje gaat nergens heen zonder haar pop* *Heen indicates movement to another location
The girl does not go anywhere without her doll
Het meisje helpt de jongen zijn schaduw te vinden
The girl helps the boy to find his shadow
Ik beloof om aardig tegen hen te zijn* *Ik beloof = Subject verb *Om...te = To be... *Tegen hen = To them (Hen = stressed noun, direct object)
I promise to be nice to them
Ik duw de rolstoel van mijn opa
I push my grandpa's wheelchair
Ik realiseer me hoe slecht deze gewoonte is
I realize how bad this habit is
Ik realiseer me opeens hoe oud ik ben
I realize suddenly how old I am
Ik weiger de handleiding te lezen
I refuse to read the manual
Ik ontspan me door op het strand te liggen
I relax by lying on the beach
Ik heb hem gezien toen ik in Amsterdam was OR Ik zag hem toen ik in Amsterdam was
I saw him when I was in Amsterdam
Ik zag dat al op internet
I saw that already on the internet
Ik schreeuw en huil totdat mijn keel pijn doet
I scream and cry until my throat hurts
Ik zie dode mensen
I see dead people
Ik zie geen verschil
I see no difference
Ik stuurde een bericht naar de verkeerde persoon!
I sent a message to the wrong person!
Ik ben gestopt toen ik hem hoorde
I stopped when I heard him
Ik bewaar de sleutel op een geheime plek
I store the key in a secret place
Ik bevind me opeens in een donker bos
I suddenly find myself in a dark forest
Ik ben een keer van Frankrijk naar Engeland gezwommen
I swam from France to England one time
Ik heb vanochtend drie kilometer gezwommen
I swam three kilometers this morning
Ik denk dat het vandaag gaat regenen
I think it will rain today
Ik denk dat ik door een neushoorn gevolgd word
I think that I am being followed by a rhinoceros
Ik denk dat hij zijn koffer heeft genomen
I think that he took his suitcase
Ik denk dat je je vergist
I think that you are mistaken
Ik denk dat u zich wassen moet / Ik denk dat je je wassen moet / Ik denk dat je je moet wassen
I think that you should wash yourself
Volgens mij moet het schilderij een beetje lager hangen
I think the painting should hang a bit lower
Volgens mij heb je een kans
I think you have a chance
Ik dacht aan een nieuwe baan
I thought of a new job
Ik dacht dat ik een oog zou verliezen!
I thought that I would lose an eye!
Ik dacht dat de sleutels in mijn rugzak zaten
I thought that the keys were in my backpack
Ik nam wat vis
I took some fish
Het meisje slaapt tijdens de vlucht
The girl sleeps during the flight
Het meisje, wiens tas ik ook heb, spreekt heel langzaam
The girl, whose bag I also have, speaks very slowly
De meisjes gaan van deur tot deur om koekjes te verkopen
The girls are going from door to door to sell cookies
De gletsjer / Gletsjers *Helaas verdwijnen de gletsjers.
The glacier
Het glas zal breken als jij zingt
The glass will break if you sing
De lijm *We moeten wachten totdat de lijm helemaal droog is.
The glue
De doelstelling / Doelstellingen
The goal; Objective; Target
De gouden klok is getoond in een museum
The golden clock has been shown in a museum
Ik probeerde in het Nederlands te praten* *Het is necessary because of "In het Nederlands" = In Dutch
I tried to speak in Dutch
Ik keer de tas binnenstebuiten
I turn the bag inside out
Ik gebruik een recept uit het kookboek
I use a recipe from the cookbook
Ik heb het scheermes gebruikt om me te scheren
I used the razor to shave
Ik speelde vroeger met dat jongetje
I used to play with that little boy
Ik heb Frankrijk een paar jaar geleden bezocht
I visited France a few years ago
Ik liep naar het park
I walked to the park
Ik wil een andere opvoeding
I want a different upbringing
Ik wil dat er gelachen wordt!
I want there to be laughing!
Ik wil mijn eigen toekomst kunnen bepalen
I want to be able to determine my own future
Ik wil door de lucht kunnen vliegen
I want to be able to fly through the air
Ik wil worden gesteund
I want to be supported
Ik wil weten wat voor taart ze aanbieden
I want to know what kind of cake they offer
Ik wil weten waar jullie die koekjes hebben gevonden
I want to know where you found those cookies
Ik wil je in een doosje stoppen* *Modal verbs, e.g. Willen, Kunnen, Mogen, do not use "te"
I want to put you in a small box
Ik wil nog één dingetje zeggen
I want to say one more thing
Ik ben vorig jaar in Engeland geweest
I was in England last year
Ik was nog jong toen deze brief werd geschreven
I was still young when this letter was written
Ik was de jongste zoon
I was the youngest son
Ik was mijn gezicht in de gootsteen
I wash my face in the sink
Ik was me 's middags
I wash myself in the afternoon
Ik keek naar twee uitzendingen
I watched two broadcasts
Ik draag rode lippenstift, want dit is een bijzondere dag
I wear red lipstick because this is a special day
Ik ging vorige maand naar Amsterdam
I went to Amsterdam last month
Ik ging naar het restaurant
I went to the restaurant
Ik zal toevoegen dat ik hem niet zag
I will add that I didn't see him
Ik ga mijn moeder bellen
I will call my mom
De kloof *Wat doe je in een kloof? = What are you doing in a gorge?
The gorge
Ik zal mijn gezicht bedekken, zodat niemand me herkent
I will cover my face, so that nobody recognizes me
Ik zal de meubels bedekken om ze te beschermen
I will cover the furniture in order to protect it
Ik ga straks eens iets doen
I will do something soon
Ik zal morgen een baan vinden
I will find a job tomorrow
Ik zal je overmorgen zijn brief geven OR Ik ga je overmorgen zijn brief geven
I will give you his letter the day after tomorrow
Ik zal jou dit boek geven
I will give you this book
Ik zal de andere kant op kijken terwijl jij je aankleedt
I will look the other way while you get dressed
Ik zal een man van u maken
I will make a man of you
Ik zal een nieuw pak voor u maken
I will make a new suit for you
Ik zal het contact met mijn familie missen
I will miss the contact with my family
Ik zal je missen
I will miss you
Ik ga mijn sleutels niet verliezen
I will not lose my keys
Ik zal proberen verbinding te maken
I will try to connect
Ik zal winnen met mijn blote handen
I will win with my naked / bare hands
Ik vraag me af hoeveel dit kost
I wonder how much this costs
Ik vraag me af wat er gebeurd is* *Vraag me af = Afvraag me (reflexive, separable) *Wat er gebeurd is = Verb at end
I wonder what happened
Ik vraag me af waar deze onderdelen vandaan komen
I wonder where these parts come from
Ik werk zo snel als ik kan
I work as fast as I can
Ik zou me omkleden als ik tijd had
I would change (my clothes) if I had time
Ik zou het raar vinden als die winkel geen shampoo verkocht
I would find it strange if that shop did not sell shampoo
Ik rijd liever niet op snelwegen
I would rather not drive on highways
Ik schreef alles in vier uur
I wrote everything in four hours
Ik heb het vijf minuten geleden geschreven
I wrote it five minutes ago
Ik neem gebak als toetje
I'm having pastry for dessert
Ik ga toch niet naar de bioscoop
I'm not going to the cinema after all
Ik schrijf nog drie alinea's en dan ben ik klaar
I'm writing three more paragraphs and then I'm done
Als ik me niet vergis, is dat een koe
If I am not mistaken, that is a cow
Als ik hier druk, doet het pijn
If I press here, it hurts
Als hij genoeg te drinken had, had hij geen dorst
If he had enough to drink, he would not be thirsty
Als het zonnig is, dan is het niet bewolkt
If it's sunny, then it's not cloudy
Als planten gevoelens hadden, dan zou ik nooit een salade eten
If plants had feelings, then I would never eat a salad
Als de buren klagen, kan je ze naar mij sturen
If the neighbors complain, you can send them to me
Als we in de buurt zijn, komen we op bezoek
If we are in the area, we will come visit
Als we niet samen zouden werken, zouden we het spel verliezen
If we did not work together, we would lose the game
Als we een auto hadden, dan zouden we geen taxi hoeven te nemen
If we had a car, then we would not have to take a taxi
Als jullie je tanden niet poetsen, dan worden ze bruin* *Dan signals that subject-verb is switch "worden ze"
If you do not brush your teeth, then they will become brown
Als je niet meteen vertrekt, dan zul je je vlucht missen
If you don't leave immediately, then you will miss your flight
Als je deze schoenen bestelt, zul je ze de volgende dag ontvangen
If you order these shoes, you will receive them the next day
Als je met de auto wil rijden, moet je een rijbewijs hebben
If you want to drive (the car), you must have a driver's license
Als je broer veel werkt, zal hij niets verliezen
If your brother works a lot, he will not lose anything
In Augustus zijn er weinig overstromingen
In August there are few floods
In sommige landen eet men rauwe vis
In some countries they eat raw fish
In de herfst zullen de blaadjes van de bomen vallen
In the autumn, the leaves will fall from the trees
In de herfst zijn er vaak regenbuien
In the fall there are often showers
In de herfst, vallen de blaadjes van de bomen* *Verb starts the phrase after the preposition
In the fall, leaves fall from the trees
In de handleiding staat hoe je de kast in elkaar moet zetten
In the manual it says how you must put the cabinet together
Zin *Heb je misschien zin om een film te kijken?
In the mood for
Vroeger werd alles met de hand geschreven
In the past, everything was written by hand
Internationaal / Internationale *Wij willen internationaal zijn.
International
Internationale vluchten zijn duur
International flights are expensive
Het ijzer / Ijzeren *Ijzer is een metaal.
Iron
Ligt Engeland ver van Nederland en België?
Is England far from the Netherlands and Belgium?
Is elektriciteit gevaarlijk?
Is electricity dangerous?
Is het een griep of koorts?
Is it a case of the flu or a fever?
Is het in ons belang?
Is it in our interest?
Is het normaal om wijn in de kelder te bewaren?
Is it normal to store wine in the basement?
Is ze klaar om door de kloof te gaan?
Is she ready to go through the gorge?
Is zij diegene die jou belt?* *Jou = You, direct object
Is she the only one who calls you?
Is die tas jouw enige bagage?
Is that bag your only luggage?
Is dat zijn profiel?
Is that his profile?
Is het bad nog steeds niet vol?
Is the bath still not full
Is de hond gered?
Is the dog being saved?
Is hier iemand die Engels spreekt? OR Is er iemand hier die Engels spreekt?
Is there anyone here who speaks English?
Is er goud aan de einde van het regenboog?
Is there gold at the end of the rainbow?
Is er leven na de dood?
Is there life after death?
Is er nog hoop?
Is there still hope?
Is deze krant onafhankelijk?
Is this newspaper independent?
Is dit het glas waar jij uit gedronken hebt?
Is this the glass from which you have drunk?
Is dit de dunste kabel dat jullie hebben?
Is this the thinnest cable you have?
Hebben...vertraging / Vertragingen *Vertragingen maken mij boos. = Delays make me angry. *Heeft deze vlucht vertraging?
Is...delayed Delays
Het is heel koud geworden
It became very cold / It has become very cold
Het regende zelfs een beetje
It even rained a little
Het hagelt op maandag
It hails on Monday
Het gebeurde lang geleden
It happened long ago
Het gebeurt vaker dan je denkt
It happens more often than you think
Het is een behandeling voor het hart
It is a cardiac treatment
Het is een bekend moment
It is a familiar moment
Het is een zilveren beeldje van een olifant
It is a silver statuette of an elephant
Het is een officieel nummer
It is an official number
Het is moeilijk om door het regenwoud te reizen
It is difficult to travel through the rainforest
Het is platter dan een pannenkoek
It is flatter than a pancake
Het vriest 's nachts, maar niet overdag
It is freezing at night, but not during the day
Op donderdag gaat het regenen
It is going to rain on Thursday
Het is belangrijke dat de wonden schoon blijven
It is important to keep the wounds clean
Het is belangrijk om een beetje te ontspannen tijdens het weekend
It is important to relax a bit during the weekend
Het is het belangrijkst dat je naar je hart luistert
It is most important that you listen to your heart
Het regent spek!
It is raining bacon!
Het is de duurste stad van Engeland
It is the most expensive city in England
Het is tijd dat de gasten weer naar huis gaan* *Weer naar huis = Back home
It is time for the guests to go back home
Het is warm, dus we gaan zwemmen
It is warm so we will swim
Het kost moeite om tweetalig te worden
It takes an effort to become bilingual
Het duurde een jaar voordat ik Nederlands wilde leren
It took a year before I wanted to learn Dutch
Het was aardig dat hij me naar het vliegtuig bracht
It was nice that he brought me to the airport
Het was aardig dat hij me naar het vliegveld bracht
It was nice that he brought me to the airport
Het was geen grote gebeurtenis
It was not a big event
Het hoefde niet, maar ik deed het toch
It was not necessary, but I did it anyway
Het regende, wat een beetje jammer was
It was raining, which was a bit of a shame
Het zal nog warmer worden, doordat het klimaat verandert
It will get even warmer, because the climate is changing
Het zal de hele week blijven vriezen
It will stay freezing the whole week
Het zou leuk zijn geweest om dat pretpark te bezoeken
It would have been fun to visit that amusement park
Het is altijd zonnig aan de andere kant van de straat
It's always sunny on the other side of the street
Het waait nog harder dan gisteren
It's even more windy than yesterday
Vandaag sneeuwt het niet
It's not snowing today
Het is tien graden onder nul
It's ten degrees below zero
Het is de eerste keer dat de trein daar is gestopt
It's the first time that the train stopped there
Het is de taak van de politie om misdaad te voorkomen
It's the job of the police to prevent crime
Italiaans / Italiaanse
Italian *Zijn vrouw is onze lerares Italiaans.
Jacob and Qing Qing hielden van elkaar
Jacob and Qing Qing loved each other
Japans / Japanse
Japanese
Eenentwintig juni is de langste dag van het jaar / Dit is de langste rivier van Duitsland
June 21 is the longest day of the year / This is the longest river of Germany
Houd je rug recht!
Keep your back straight!
Soort / Soorten (adjective) *Dat is een ander soort gewas. = That is a different kind of crop. *Tussen de bomen zien we verschillende soorten bloemen. = Among the trees we see various species of flowers.
Kind; Type; Species
Kende / Kenden *Iedereen in het dorp kende hem.
Knew
Vorige week heb ik een artikel over de belangrijke eenden gelezen
Last week I read an article about the important ducks
Het leer / Leren *We kunnen deze leren bank niet kopen. *Iemand heeft mijn leren jas genomen.
Leather
Laat die liniaal liggen!
Leave that ruler alone!
Laten we naar een concert gaan!
Let's go to a concert!
Het leven is duurder geworden
Life has become more expensive
Het leven zit vol verrassingen
Life is full of surprises
Het leven is kort
Life is short
Luisterde / Luisterden *Niemand luisterde naar me. *Ze luisterde naar me.
Listened
Woonde / Woonden *Woonde er iemand in de windmolen?
Lived
Gezond leven heeft geen nadelen
Living healthy has no disadvantages
Er kwamen veel mensen naar het strand
Lots of people came to the beach
Mevrouw wil glazen glazen, geen gouden bekers!
Madam wants glass glasses, not gold cups!
Maakte / Maakten *Dat boek maakte mij heel verdrietig.
Made
Het materiaal *Welk materiaal is het sterkst?
Material
Het cijfer / Cijfers *Wat waren jullie cijfers voor de huiswerkopdracht? = What were your grades for the homework assignment?
The grade; Number
De oma / Het omaatje / De omaatjes
The grannies
De omaatjes drinken elke woensdag samen thee *Elke woensdag samen is part of TMP, or Time-Manner-Place; this goes after the first verb. elke woensdag being the Time, samen being the Manner. *Thee goes to the end since it is not specified with a definite article. So if there was a definite article, de thee would then go after drinken. If there was an indefinite article, een thee.
The grannies drink tea together every Wednesday
Het gras *Zij lopen op het gras.
The grass
Het gras en de bomen zijn groen
The grass and the trees are green
De groep / Groepen *De studenten leren meer als ze in groepen werken.
The group
De gast / Gasten
The guest
De gids / Gidsen De reisgids / Reisgidsen
The guide / Tour guide
De hagel heeft ernstige schade aan de gewassen veroorzaakt
The hail has caused serious damage to the crops
De gang *Ik loop door de lange gang van het hotel.
The hallway
De zakdoek / zakdoeken / Het zakdoekje* *Zakdoekje = Tissue *Ik denk dat je een zakdoekje nodig heb.
The handkerchief / Tissue
De zakdoek ruikt nog steeds naar haar parfum
The handkerchief still smells like her perfume
De gezondheid
The health
De verwarming *De verwarming is kapot en het is koud buiten.
The heater / heating
Het kruid / Kruiden De specerij / Specerijen *Waarom heb je meer kruiden nodig?
The herb; Seasoning / Spice
De geschiedenis
The history
Het verleden
The history; Past
De hobby / Hobby's *Foto's maken is mijn hobby.
The hobby
Het huiswerk *Op maandag krijgen we altijd huiswerk.
The homework
Het huiswerk was moeilijker dan het leek
The homework was hard than it seemed (looked)
Het paard en de olifant zijn op de kermis
The horse and the elephant are at the fair
Het huis is verkocht
The house is sold
De orkaan / Orkanen
The hurricane
Het ijs / Het ijsje
The ice / The ice cream
De belangrijke gewassen zijn koffie en fruit
The important crops are coffee and fruit
Het individu / Individuen *We zijn allemaal individuen.
The individual
De informatie *Deze informatie was moeilijk to vinden.
The information
Het ingrediënt / Ingrediënten *Wat zijn de ingrediënten van het gerecht?
The ingredient
Het internationale vliegveld wordt volgende week geopend
The international airport is being opened next week
Het kruispunt *Sla rechtsaf bij het deerde kruispunt. = Turn right at the third intersection.
The intersection
Het kruispunt heeft geen stoplichten, maar wel een zebrapad
The intersection does not have traffic lights, but does have a crosswalk
De journalist kreeg toegang tot mijn post
The journalist got access to my mail
De journalist werd door een spin gebeten
The journalist got bitten by a spider
De journalist typt een artikel voor dat tijdschrift
The journalist types an article for that magazine
Het toetsenbord / Toetsenborden
The keyboard / Keyboards
Het kind verheugt zich niet op de vlucht
The kid doesn't look forward to the flight
De keuken is op de begane grond en de badkamer op de eerste verdieping
The kitchen is on the ground floor and the bathroom on the first floor
Het mes / Messen
The knife
De dames gaan samen naar de bioscoop
The ladies go to the cinema together
De lamp / Het lampje / De lampjes *Het lampje wordt groen als het eten klaar is.
The lamp / Little light or lamp
Add -EN to the noun to convert into adjective *Hout--Houten (wooden) *Wol--Wollen (woolen) *Beton--Betonnen (concrete) *Glas--Glazen (glass) *Zijde--Zijden (silk) *Plastic (noun & adjective) *Aluminium (noun & adjective) VAN + Materials noun = "Made of"
Materials
Mag ik deze emmer even lenen?
May I briefly borrow this bucket
Mag ik een kaart van de metro?
May I have a map of the metro?
Mag ik een stukje appeltaart?
May I have a piece of apple pie?
Mag ik nog een kopje koffie?* *Nog een = Another
May I have another cup of coffee?
Misschien zal hij een belangrijke machine uitvinden
Maybe he will invent an important machine
Misschien zal de winkel veranderen
Maybe the shop will change
De taal / Talen
The language *Welke taal woordt er hier gesproken? = Which language is spoken here?
De grote groep toeristen fietst langzaam
The large group of tourists bike slowly
Het blad / Het blaadje / De blaadjes
The leaf / Little leaf
De blaadjes worden nu al rood* *Nu al = Already
The leaves are already turning red
De les / Lessen De klas / Klassen (but refers specifically to classroom/course) *Wij hebben geen les vandaag. = We don't have class today.
The lesson / The class
De brief / Brieven
The letter
De letter / Letters
The letter
De brief / Het briefje / De briefjes *Er ligt een briefje op de tafel. *Zij heeft hem altijd briefjes. = She always gives him notes.
The letter / Note
De deksel / Deksels *Doe snel de deksel op de pan! = Quickly put the lid on the pot!
The lid
Het licht / Lichten *Nu zien we de lichten.
The light
De bliksem / Flits
The lightning / Flash
De lippenstift / Lippenstiften *Ze weigert uit te gaan zonder lippenstift. = She refuses to go out without lipstick.
The lipstick
De lijst / Lijsten *Ik vul de lijsten in met een blauwe pen. = I fill in the lists with a blue pen.
The list
De baby / Het baby'tje / De baby'tjes *Het baby'tje is nog maar drie weken oud. = The little baby is only three weeks old.
The little baby
De mand / Het mandje / De mandjes *Ik draag een mandje.
The little basket
Het jongetje / De jongetjes
The little boy
Het jongetje verbergt de boeken onder zijn bed
The little boy hides the books underneath his bed
De kastjes in de keuken zijn nog leeg
The little cupboards in the kitchen are still empty
De lange, dunne pasta wordt meestel met een vork gegeten
The long, thin pasta is usually eaten with a fork
De laagste prijzen voor de beste boodschappen
The lowest prices for the best groceries
De bagage *Haar ouders zoeken naar hun bagage. *Uw koffer is te zwaar.
The luggage
Het tijdschrift / Het artikel / Het nieuws
The magazine / The article / The news
De post *Hij durft zijn post niet te openen. = He doesn't dare open his mail. Hij durft zijn post niet te openen.
The mail
Het hoofdgerecht / Hoofdgerechten *Ik heb specerijen nodig voor het hoofdgerecht.
The main course; Main dish
Het mannetje / De mannetjes *De rode vogel is een mannetje. = The red bird is a male. *Wat een rare mannetje is dat. = What a strange little man is that.
The male / Little man
De man en de vrouw zijn gescheiden, omdat zij niet meer van elkaar houden
The man and the woman are divorced because they no longer love each other
De man rijdt met een vrachtwagen
The man drives a truck
Zulke brieven schrijft de man nooit
The man never writes such letters
De man met wie ik werk
The man with whom I work
De man, wiens dochter bij mij om de hoek woont, is te lang!
The man, whose daughter lives around the corner from me, is too tall!
De wiskunde
The math
De burgemeester heeft net de hele stad verkocht
The mayor has just sold the entire city
De burgemeester opende vandaag een nieuwe bioscoop
The mayor opened a new cinema today
De burgemeester heeft een boek geschreven over de gebeurtenissen
The mayor wrote a book about the events
De betekenis / Betekenissen
The meaning
Het geneesmiddel / Geneesmiddelen *We kunnen de prijs van die geneesmiddelen niet betalen
The medicine
Het medicijn / Medicijnen
The medicine
De medicijnen zitten in het kastje onder de gootsteen
The medicine is in the cupboard under the sink
Het medicijn werd toen nog niet gebruikt
The medicine was not yet used back then.
Het bericht / Berichten *Je hebt een bericht. *Hoe kan ik berichten verzenden?
The message
De magnetron / Magnetrons *Jouw maaltijd zit in de magnetron.
The microwave
De modellen hebben gehoord dat de metalen deur open is
The models have heard that the metal door is open
De maand eindigt op maandag
The month ends on Monday
De belangrijkste dingen leer je door ze zelf te proberen
The most important things you learn by trying them yourself
De motor stopte
The motor stopped
De motorfiets / Motorfietsen *Je rijdt jouw motorfiets als een baas.
The motorcycle
De muis houdt niet van kaas met gaten
The mouse doesn't like cheese with holes
De bioscoop is hier in de buurt
The movie theater is in the neighborhood
Het museum / Musea/Museums
The museum
De nagellak *Ik voel me zo mooi met mijn paarse nagellak. *Wat is het merk van deze nagellak?
The nail polish
De natuur *De natuur maakt me zo blij. = Nature makes me so happy.
The nature
De stoute kinderen schreven hun namen op de muur
The naughty children wrote their names on the wall
De buren / De buurman / Buurmannen De buurvrouw / Buurvrouwen *De buren blijven lawaai maken.
The neighbors / The neighbor
De nieuwe tentoonstelling zal binnenkort worden geopend
The new exhibition will be opened shortly
De nieuwe boompjes staan allemaal op een rij
The new small trees are all standing in a row
Het noorden en het zuiden zijn tegengestelde richtingen
The north and south are opposite directions
Het schrift / Schriften *Schrijf de antwoorden van de oefeningen in je schrift.
The notebook
De verpleegkundige / Verpleegkundigen
The nurse
De noot is zout
The nut is salty
De officiële kleuren zijn rood, wit en blauw
The official colors are red white and blue
De zalf / Zalven *Waar kan ik zulke zalf kopen? = Where can I buy such ointment?
The ointment
De oude toren kan ieder moment omvallen
The old tower can fall over any moment
Degene / Diegene *Zij is degene die nooit zwemt. = She is the one who never swims. *Wie vs. Die 1. Who is the man standing next to my wife? [interrogative] 2. The man who is standing next to my wife is my brother. [relative] 3. The musician who(m) I am listening to is a famous rock star. [object] In Dutch, the who in 1 is "wie"; the who in 2 and 3 is "die".
The one / The one (stressed)
Degene van wie de portemonnee was
The one whose wallet it was
De operatie / Operaties *De operatie duurt vier uur.
The operation
De buitenkant van de hand tas is echt leer
The outside of the handbag is real leather
De oven / Ovens *Ze doet de taart in de over.
The oven
De pagina / Pagina's *Ga naar pagina driehonderdvierennegentig. = Go to page 394. *Op welke pagina?
The page
De verf / Verven *Er zit verf op mijn doek!
The paint
Het penseel / Penselen *De schilder houdt het penseel boven het papier. = The painter holds the paintbrush over the paper.
The paintbrush
De schilder maakt een schets, voordat ze begint te verven
The painter makes a sketch, before she starts painting
De schilder had zijn trui achterstevoren aan
The painter wore his sweater back to front
De schilderij / Schilderijen *Die schilderijen hangen nu in een museum.
The painting
Het paleis *Het paleis is volgens haar heel oud. = The palace is very old, according to her.
The palace
De pan / Pannen *Er zit nog saus in de pan.
The pan; Pot
De alinea / Alinea's
The paragraph
Het park wordt gepresenteerd aan de burgers
The park is being presented to the citizens
De parkeerplaats / Parkeerplaatsen *Zoeken jullie nog steeds naar een parkeerplaats?
The parking lot
Het gedeelte / Gedeelten *Dit gedeelte is leeg. = This section is empty.
The part; Section
Het paspoort / Paspoorten
The passport
De patiënt / Patiënten *De patiënten zijn weer helemaal gezond.
The patient
De voetganger / Voetgangers *Deze brug is alleen voor voetgangers.
The pedestrian
De pen / Pennen
The pen
De mensen begonnen te zingen
The people began to sing
De mensen in de zeilboot wachten totdat het gaat waaien
The people in the sailboat are waiting until the wind picks up
De persoon / Personen *Ik ben de verkeerde persoon voor deze taak.
The person
Het telefoonnummer / Telefoonnummers *Is dit het telefoonnummer van het ziekenhuis?
The phone number
De pil / Pillen *Ik vergeet soms om mijn pillen te nemen.
The pill
De piloot vliegt over de hoge berg heen
The pilot flies over the tall mountain
De plant / Planten
The plant
De planten in de woestijn hebben rare vormen
The plants in the desert have strange shapes
Het toneelstuk / Toneelstukken *Het saaie toneelstuk duurt heel lang. = The boring play is taking a very long time.
The play
Het toneelstuk bestaat uit twee delen
The play consists of two parts
De stekker zit niet in het stopcontact
The plug is not in the power outlet
De politieagent had geen ervaring met eenden
The police officer didn't have experience with ducks
De politie heeft hem gezocht
The police searched for him
De bevolking *De bevolking drinkt alleen schoon water. *Hoe groot is de bevolking van Nederland?
The population
De bevolking van dit land is even groot als de bevolking van dat land
The population of this country is as large as the population of that country
Het portret / Portretten *Teken jij alleen portretten van huisdieren? *Iedereen kent dat zelfportret van Van Gogh.
The portrait
De ansichtkaart *Mijn ouders hebben me een ansichtkaart gestuurd.
The postcard
De voorbereiding / Voorbereidingen
The preparation
De voorbereidingen duurden bijna vier maanden
The preparations took almost four months
De presentatie / Presentaties *Wij gebruiken dezelfde presentatie opnieuw.
The presentation
Het openbaar vervoer *Hoe goed is het openbaar vervoer in uw stad? *Het openbaar vervoer kan veel geld kosten.
The public transport
De radio staat uit / De radio stond uit
The radio is off / The radio turned off
Het regenwoud / Regenwouden *Welke dieren wonen (er) in het regenwoud?
The rainforest
Het regenwoud groeit niet meer
The rainforest does not grow anymore
Het scheermes / Scheermessen *Welke scheermes is van mij?
The razor
Het recept / Recepten *Wat is het recept voor de soep?
The recipe
Het restaurant wordt geopend
The restaurant is being opened
De weg / Wegen De snelweg / Snelwegen *Is dit de snelweg naar Amsterdam?
The road / The highway
De weg is recht
The road is straight
De weg door het dorp is te smal voor de bus
The road through the village is too narrow for the bus.
Het dak / Daken *We zijn op het dak.
The roof
De spits
The rush our
De verdrietige man staat in het licht
The sad man stands in the light
Even oud *Zij zijn ongeveer even oud. = They are about the same age.
The same age
Het zand *Ik heb een ander soort zand nodig.
The sand
De saus / Sauzen *Ik roer de saus terwijl jij de groente snijdt.
The sauce
De school / Scholen De basisschool De middelbare *Basisscholen hebben zes weken zomervakantie.
The school / The primary school The secondary (school)
De schaar
The scissors
Het beeldscherm / Beeldschermen
The screen / Screens
De beeldhouwer / Beeldhouwers
The sculptor
De beeldhouwer maakt standbeelden die lijken te leven
The sculptor makes statues that seem to be alive
De zoekmachine kiest welke websites bovenaan de lijst staan
The search engine chooses which websites are at the top of the list
De geheime woorden verdwijnen nadat je ze hebt gelezen
The secret words disappear after you have read them
De schaduw / Schaduwen *De schaduwen in de foto zijn te donker.
The shadow
De shampoo / Shampoos *Ik was mijn haar nooit met shampoo. *Deze shampoo ruikt naar fruit.
The shampoo
De schoenen op het beeldscherm zijn wit
The shoes on the screen are white
De douche / Douches
The shower
De stoep / Stoepen *Niet fietsen op de stoep!
The sidewalk; Pavement
De gootsteen ("stone gutter") *Er hangt een spiegel boven de gootsteen.
The sink (kitchen)
De gootsteen is te hoog voor mijn zus
The sink is too high for my sister
De situatie is beter dan ooit
The situation is better than ever
De grootte van mijn handen zegt niets over de grootte van andere lichaamsdelen
The size of my hands says nothing about the size of my other body parts
De grootte van de groep zal morgen bekend zijn
The size of the group will be known tomorrow
De schets / Schetsen *De politieagent maakte een schets van de dief
The sketch
De lucht / Luchten *Dat is een donkere lucht.
The sky; Air
Het kleine autootje heeft maar twee zitplaatsen
The small car has only two seats
Hoe kleiner, hoe belangrijker / Hoe meer, hoe beter / Hoe jonger, hoe sneller
The smaller, the more important / The more, the better / The younger, the faster
De rook* Roken = To smoke
The smoke
De sneeuw kwam als een verrassing voor iedereen
The snow was a surprise for everyone
De sneeuw, sneewman
The snow, snowman
De zeep / Zepen *Ik gebruik geen zeep.
The soap
De grond moet zacht zijn
The soil must be soft
De grond *Deze bloemen hebben speciale grond nodig.
The soil; Ground; Floor
De soldaat stond op de glazen tafel
The soldier stood on the glass table
De spons / Sponzen
The sponge
De spons draagt een vierkante broek
The sponge wears square pants
De lepel / Lepels De vork / Vorken *De vorken liggen op de borden.
The spoon / Fork
De sport (singular & plural) *Ik ben slecht in sport. *De hele bevolking houdt van deze sport.
The sport
De trap
The stairs
De postzegel / Postzegels *Hier zijn twee postzegels.
The stamp
Het station bevindt zich ten westen van het hotel
The station is located to the west of the hotel
De standbeeld / Standbeelden
The statute
De steen / Stenen *Ik kijk naar de steen. *Deze steen is te zwaar.
The stone
Het stoplicht *De auto's wachten voor het stoplicht.
The stoplight
Het stoplicht staat op rood
The stoplight is red
Het onweer is nog ver weg
The storm is still far away
Het verhaal / Verhalen *Zijn verhaal is een avontuur.
The story
Het fornuis / Fornuizen *De soep staat op het fornuis.
The stove; Cooker
De straat leidt naar het vliegveld en niet naar het kasteel
The street leads to the airport and not to the castle
Met een gum kunnen de leerlingen niet schrijven
The students cannot write with an eraser
De studenten konden niet antwoorden
The students could not answer
De studenten hebben dezelfde doelstelling
The students have the same objective
De studenten presenteerden hun werk gisteren OR Gisteren presenteerden de studenten hun werk
The students presented their work yesterday
De studenten bleven in Amsterdam tot september
The students stayed in Amsterdam until September
Het onderwerp / Onderwerpen *Ik ben niet geïnteresseerd in het onderwerp van deze les.
The subject; Topic
De koffer / Koffers *We hebben twee koffers.
The suitcase
Het zwembad / Zwembaden
The swimming pool
Het zwembad is drie meter diep
The swimming pool is three meters deep
Het symbool *Iedere groep moet hun eigen symbool kiezen.
The symbol
De plakband / Plakbanden / Tape / Tapes
The tape
De taxi / Taxi's
The taxi
De leraar / Leraren De leerling / Leerlingen *De lerares is trots op haar leerlingen.
The teacher / The student / Students
De leraar bekijkt het blauwe schriftje
The teacher examines the blue notebook
De leraar geeft drie kleine opdrachten
The teacher gives three small assignments
De leraar heeft geschiedenis gestudeerd
The teacher has studied history
De leraar leert de kinderen wiskunde
The teacher teaches the kids math
De uitleg van de leraar was moeilijk te volgen.
The teacher's explanation was difficult to follow.
De leraren spraken heel slecht Engels
The teachers were speaking English very poorly
De telefoon / Het telefoontje / De telefoontjes *De man krijgt een telefoontje van de bank.
The telephone / The call
De televisie is duur, maar de auto is duurder
The television is expensive, but the car is more expensive
De toets / Toetsen
The test
De sms / Het sms'je *Gelukkig is het gratis om sms'jes te ontvangen.
The text message
De dief is waarschijnlijk al in het buitenland
The thief is probably abroad already
De dief werd meteen herkend
The thief was recognized right away
De dieven hebben al ons geld gestolen
The thieves have stolen all of our money
Het ding / Het dingetje / De dingetjes
The thing
Hebben + Ontmoet (Ontmoeten) *Heb je die belangrijke neushoorn al ontmoet? = Have you met that important rhino yet?
Met
Het metaal / Metalen *De grote kom is van metaal.
Metal
Allerliefst *Dit is wat ik het allerliefst elke dag doe. = This is what I like to do more than anything every day.
More than anything
De meeste mensen denken dat ik interessant ben
Most people think that I am interesting
De beker De kop *Er zit sinaasappelsap in de beker.
Mug / Cup
Mijn antwoord is definitief
My answer is final
Mijn tante heeft mij klompen gebracht
My aunt (has) brought me clogs
Mijn tante heeft zijden lakens gekocht
My aunt has bought silk bedsheets
Mijn tante drinkt enkel Belgisch bier
My aunt only drinks Belgian beer
Mijn fiets werd gestolen, toen ik op vakantie was
My bike was stolen when I was on vacation
Mijn broer heeft alle dozen op zolder gezet
My brother (has) put all the boxes in the attic
Mijn broer heeft zand op zijn schoenen
My brother has sand on his shoes
Mijn broer kookte heel graag toen hij zeven jaar oud was OR Mijn broer hield van koken toen hij zeven jaar oud was
My brother loved to cook when he was seven years old
Overmorgen gaat de vriendin van mijn broer naar Amerika
My brother's girlfriend is going to America the day after tomorrow
Mijn katten zijn bang voor het geluid van de donder
My cats are afraid of the sound of the thunder
Mijn gekke oom zegt dat de wereld plat is
My crazy uncle says that the world is flat
Mijn vader scheert zich in de badkamer
My dad shaves in the bathroom
Mijn hond is een beetje groter dan jullie hond
My dog is a bit bigger than your dog
Mijn hond is allergisch voor die stof
My dog is allergic to that fabric
Mijn vader heeft een zeilboot van twaalf meter
My father has a twelve meter sailboat
Mijn vader bewaart zijn oude tandenborstels in een doos in de garage
My father stores his old toothbrushes in a box in the garage
Mijn vriend heeft me naar huis gebracht
My friend (has) brought me home
Mijn vriend is ernstig gewond
My friend is seriously wounded
Mijn vriend pakt het bestek uit de lade
My friend takes the utensils from the drawer
Mijn vrienden verwachten dat ik meedoe.
My friends expect that I participate
Mijn oma geeft me ieder jaar een lelijke wollen trui
My grandma gives me an ugly woolen sweater every year
Mijn oma is naar Amerika gerend
My grandma has run to America / My grandma ran to America
Mijn zusje wil bij een rampje zitten
My little sister wants to sit at the window
Mijn moeder heeft alles verkocht
My mother (has) sold everything
Mijn moeder geloofde er geen woord van
My mother did not believe a word of it
Mijn moeder is niet naar Nederland gereisd
My mother has not traveled to the Netherlands
Mijn moeder heeft al mijn oude speelgoed verkocht
My mother has sold all my old toys
Mijn moeder gaat met de metro naar de stad OR Mijn moeder neemt de metro naar de stad
My mother takes the subway to the state
Mijn moeder geeft les op die school
My mother teaches at that school
Mijn buurvrouw is op vakantie, dus ik zorg voor haar kat
My neighbor is on vacation, so I am taking care of her cat
Mijn buren lagen nog te slapen
My neighbors were still sleeping
Mijn ouders zijn gescheiden omdat ze altijd ruzie hadden
My parents are divorced because they always had disagreements
Mijn ouders zeiden dat ik niet genoeg at
My parents said that I did not eat enough
Mijn kussen is gemaakt van katoen
My pillow is made of cotton
Mijn schaar zit in mijn jas
My scissors are in my jacket
Mijn zusje werd opeens heel ziek
My sister suddenly became very sick
Mijn zus heeft vorige zomer in de oceaan gezwommen
My sister swam in the ocean last summer
Mijn zoon zit nu op de middelbare school
My son is in secondary school now
Mijn telefoon is weg, tenzij jij hem hebt meegenomen* *You cannot use het for "telefoon", because "telefoon" is a de woord. Use hem or haar depending on the gender of said word. *So..."Mijn konijn is weg, tenzij jij het hebt meegenomen."
My telephone is gone, unless you took it
Mijn keel is te droog, maar het water is te nat
My throat is too dry, but water is too wet
Er wordt gelachen om mijn lelijke paraplu
My ugly umbrella is being laughed at
Mijn witte handdoek is roze geworden
My white towel has become pink
Mezelf *Ik heb mezelf in de spiegel gezien.
Myself
Nadenken is about active contemplation; Denken is more generic "Ik heb daar nog nooit aan gedacht." = That never occurred to me before. That never crossed my mind. "Ik heb daar nog nooit over nagedacht." = I have never contemplated that before. I have never taken the time to think about it.
Nadenken Over vs. Denken Aan
Kranten interesseren mij helemaal niet
Newspapers do not interest me at all
Er is mooi weer op komst
Nice weather is coming
Aardig / Aardige
Nice; Friendly; Kind
Geen angst, mijn kind
No fear, my child
Geen mens kan doen wat dit ding kan
No person can do what this thing can
Nee, ik vergis me niet
No, I am not mistaken
Nee, ik twijfel er niet aan* *Er...aan = "It" where eraan is a separable pronomial adverb (see Duolingo I deck) *Dutch doesn't allow preposition + pronoun for things (only people). So must use er + preposition, e.g. Ik loop erheen = I am walking to it. *Nee, ik twijfel niet aan het meisje = No, I don't doubt the girl.
No, I don't doubt it
Nee, ik heb nog nooit een windmolen gebouwd
No, I have never built a windmill (before)
Nee, ik gebruikte een ander medicijn
No, I used a different medicine
Nee, ik zal niet vergeten om je te bellen
No, I will not forget to call you
Nee, er zitten geen gevaarlijke voorwerpen in mijn bagage
No, there are no dangerous objects in my luggage
Nee, je hebt me verkeerd begrepen
No, you have misunderstood me
Niemand kan mij uitleggen waarom de lucht blauw is
Nobody can explain to me why the sky is blue
Niemand kan dit probleem oplossen
Nobody can solve this problem
Niemand mag mijn gereedschap aanraken, behalve ik
Nobody is allowed to touch my tools, except for me
Niemand luisterde naar de toespraak
Nobody listened to the speech
Niemand mag voorbij deze lijn
Nobody may cross this line
Niemand begrijpt deze symbolen
Nobody understands these symbols
Niemand zal weten dat ik jouw moeder ben
Nobody will know that I am your mother
Nu heb ik genoeg gehad
Now I have had enough
Natuurlijk versta ik dat rare dialect niet
Of course I do not understand that weird dialect
Van de twee meisjes is zij de jongste / Van de twee meisjes is zij de jongere
Of the two girls, she is the youngest / Of the two girls, she is the younger
Maandag is ze naar Duitsland gereisd
On Monday she traveled to Germany
Op zaterdagochtend ga ik het liefst zwemmen
On Saturday mornings, I prefer to go swimming
Op woensdagmiddag gaan de kinderen met hun ouders naar de dierentuin
On Wednesday afternoon, the children go to the zoo with their parents
Men mag alleen roken op het balkon
One can only smoke on the balcony
Opende / Openden *Ik opende het raam.
Opened
Zijn + Geopend (Openen) *Waarom heeft hij alle dozen geopend?
Opened
Onze neven hebben zijden gordijnen nodig
Our cousins need silk curtains
Onze houden keken uit het raam
Our dogs looked out the window
Ons eten is uitstekend
Our food is excellent
Onze toekomstige maaltijd
Our future meal
Ons omaatje kookt eitjes voor ons
Our granny is boiling eggs for us
Onze gast kan op de bank slapen
Our guest can sleep on the sofa
De garage van onze buurman staat in brand!
Our neighbor's garage is on fire!
Onze zeilboot is sneller dan hun boot
Our sailboat is faster than their boat
Betaalde / Betaalden *Hoeveel betaalde je voor de jurk?
Paid
Hebben + Betaald (Betalen) *Ik heb al betaald. = I have paid. *Zij hebben mij dit jaar niet betaald. = They have not paid me this year.
Paid
De drie hoeken van de driehoek zijn elk zestig graden
The three angles of the triangle are sixty degrees each
Het kaartje / Kaartjes *Mag ik uw kaartje zien? *Waar kan je een kaartje kopen?
The ticket
Het gereedschap / Gereedschappen *Wees voorzichtig met het gereedschap.
The tool
De tandenborstel / Tandenborstels De tandpasta / Tandpastas
The toothbrush Toothpaste
De bovenkant is breder dan de onderkant
The top is wider than the bottom
De toerist / Toeristen *Ik ben toerist. *De stad is vol toeristen. = The city is full of tourists. *Amsterdam heeft veel toeristen.
The tourist
De toeristen hebben hun koffers gepakt
The tourists packed their suitcases
de handdoek (handdoeken)
The towel
De toren / Torens *Zij ziet de torens.
The towers
Het speelgoed (singular & plural) *Je moet je speelgoed delen met je zus.
The toys
Het verkeer / Het verkeersbord *Hoe is het verkeer in Nederland?
The traffic / Traffic sign
Het verkeer moet wachten tot het stoplicht groen wordt
The traffic has to wait until the traffic light turns green
De file / Files *Er staan veel files in LA. = There are many traffic jams in LA.
The traffic jam
De verkeersinformatie *Ik wil naar de verkeersinformatie luisteren!
The traffic report
Het verkeersbord staat aan het vierde kruispunt OR Het verkeersbord staat bij het vierde kruispunt
The traffic sign is located at the fourth intersection
De trein / Treinen *Is de trein op tijd?
The train
De trein is op tijd vertrokken
The train (has) departed on time
De vertaling / Vertalingen
The translation *Deze vertaling is verkeerd! = This translation is wrong!
De behandeling / Behandelingen *Is het een zware behandeling? = Is it a heavy treatment?
The treatment
De boom / Het boompje / De boompjes *Het boompje lijkt jong, maar is eigenlijk heel oud
The tree / Little tree
De vrachtwagen / Vrachtwagens *De vrachtwagen zit vol water. = The truck is full of water.
The truck
De vrachtwagen is acht meter lang, drie meter breed en vier meter hoog
The truck is eight meters lang three meters wide and four meters high
De tulp is het belangrijkste gewas
The tulip is the most important crop
De schildpad sprak met het konijn
The turtle spoke with the rabbit
Er staat een mooi berglandschap op de ansichtkaart
There is a beautiful mountain landscape on the postcard
Er is een brug over de kloof
There is a bridge over the gorge
Daar staat een emmer, maar er zit niets in
There is a bucket, but there is nothing in it
Er zit een rekenmachine op deze telefoon
There is a calculator on this telephone
Er zit een gat in mijn favoriete schoen
There is a hole in my favorite shoe
Er hangt een lijst met namen aan de muur
There is a list with names hanging on the wall
Er staat een kastje naast mijn bed, met een lampje erop
There is a little cabinet next to my bed with a lamp on it
Er is vandaag veel verkeer op de weg OR Vandaag is er veel verkeer op de weg
There is a lot of traffic on the road today
Er staat hier veel wind / Er is hier veel wind
There is a lot of wind here
Er is een vulkaan in dit land
There is a volcano in this country
Er ligt heel veel stof op de zolder
There is a whole lot of dust in the attic
Er is ook een veerboot naar Nederland
There is also a ferry to the Netherlands
Er zit lijm aan mijn vinger
There is glue on my finger
Er is geen ingang, maar wel een uitgang
There is no entrance, but there is an exit
Er komt geen bloed meer uit de wond
There is no more blood coming out of the wound
Er is geen rook zonder vuur
There is no smoke without fire
In de gevangenis wordt er weinig gedanst
There is not much dancing in the jail
Er wordt gezocht naar mijn schoenen
There is searching for my shoes
Er wordt gezongen in het Nederlands *Er wordt veel gezongen en gespeeld *Er is gezongen
There is singing in Dutch *There is much singing and playing *There has been singing
Er is nog iets wat ik je wil zeggen
There is something else that I want to say to you
Daar is de ingang van de grot* *Daar = Not Er, because Daar is referring to the specific entrance "de ingang" *Van de grot = Not Naar because one is not going towards the cave, but rather "of the cave"
There is the entrance to the cave
Er moet meer gespeeld worden
There should be more playing
Er zat een gaatje in de onderkant van de boot
There was a little hole in the bottom of the boat
Er was een probleem, maar we hebben het opgelost
There was a problem but we have solved it
Er is gisteren op de tafel gedanst
There was dancing on the table yesterday
Deze acteurs zijn beroemd
These actors are famous
Deze dieren zijn door de serveerster gered
These animals have been saved by the waitress
Deze ballen zijn van goud
These balls are made of gold
Deze kleren moeten binnenstebuiten worden gewassen
These clothes must be washed inside out
Deze tekeningen zijn gemaakt door mijn vader
These drawings were made by my father
Deze schoenen zijn binnenkort beschikbaar op de schoenafdeling
These shoes are soon available at the shoe department
Deze studenten worden niet gesteund door de school
These students are not being supported by the school
Deze twee verschillende materialen zien er precies hetzelfde uit* *Eruitzien = splits into three parts
These two different materials look exactly the same
Dit is een tentoonstelling over het vroege werk van Rembrandt
This is an exhibition about Rembrandt's early work
Dit is geen doek meer, maar een schilderij
This is not a canvas anymore, but a painting
Dit is niet de kleur die ik koos
This is not the color I chose
Dit is de directeur wiens schoenen ik gekocht heb OR ...heb gekocht
This is the director whose shoes I have bought
Dit is de langste alinea die ik ooit gelezen heb
This is the longest paragraph that I have ever read
Deze dame heeft alleen maar dure kleren
This lady only has expensive clothes
Dit boompje is daar niet sterk genoeg voor* v *Daar...voor = For that (separable adverb, like "Tussen...in" - see Duolingo I)
This little tree is not strong enough for that
Deze lange zin bestaat tien woorden en vijfenvijftig letters
This long sentence consists of ten words and 55 letters
Dit geneesmiddel voorkomt dat je ziek wordt* *Voorkomt is not separable verb in this case
This medicine prevents you from becoming sick
Vanochtend heb ik vers brood gekocht bij de bakker
This morning I bought fresh bread at the bakery
Dit feest is alleen voor volwassenen
This party is only for adults
Deze basisschool laat de leerlingen spelen wanneer ze willen
This primary school lets the students play whenever they want
Deze ronde kamer heeft geen hoeken
This round room has no corners
Deze schroef past niet, ik heb een kleinere nodig
This screw doesn't fit, I need a smaller one
Deze schroef is krom
This screw is bent
Deze zin is moeilijk te begrijpen
This sentence is diffficult to understand
Deze spons komt uit de oceaan
This sponge comes from the ocean
Deze sport is heel populair
This sport is very popular
Deze lange man en die korte vrouw zijn een koppel
This tall man and that short woman are a couple
Dit toilet is te vies voor woorden
This toilet is too gross for words
Dit speelgoed kan gevaarlijk zijn voor kleine kinderen
This toy can be dangerous for small kids
Deze verkeersinformatie zegt niets over de spits
This traffic report says nothing about rush hour
Deze schildpad is nog ouder dan mijn grootmoeder
This turtle is even older than my grandmother
Dit was de beste dag ooit!
This was the best day ever!
Deze weersvoorspelling zegt niets over een storm
This weather forecast says nothing about the storm
Deze werkplaats wordt gedeeld door vier beeldhouwers
This workplace is being shared by four sculptors
Dat zijn tegengestelde routes
Those are opposite routes
Dat zijn serieuze vragen
Those are serious questions
Die trap leidt naar een geheime kamer, geloof ik
Those stairs lead to a secret room, I believe
Door communicatie kunnen we leren
Through communication we are able to learn
Veroorloven (reflexive conjugation) Ik veroorloof me Jij veroorlooft je U/Hij/Zij/Het veroorlooft zich Wij veroorloven ons Zij veroorloven zich Jullie veroorloven je *Ik kan me geen internationale vlucht veroorloven. = I can't afford an international flight.
To afford
Antwoorden (conjugations) Ik antwoord Jij/U/Hij/Zij/Het antwoordt Wij/Zij/Jullie antwoorden *Hij antwoordt nee.
To answer
Aanvragen (conjugations) Ik vraag...aan Jij/U/Hij/Zij/Het vraagt...aan Wij/Zij/Jullie vragen...an *Ik vraag een visum aan. = I am applying for a visa.
To apply for
Ergeren + AAN (reflexive conjugation) Ik erger me Jij ergert je U/Hij/Zij/Het ergert zich Wij ergeren ons Zij ergeren zich Jullie ergeren je *Hij ergert zich aan treinen.
To be annoyed + BY
Schamen + OVER (reflexive conjugation) Ik schaam me Jij schaamt je U/Hij/Zij/Het schaamt zich Wij schamen ons Zij schamen zich Jullie schamen je *Ik schaam me voor jou. = I'm ashamed of you.
To be ashamed + OF
Vervelen (reflexive conjugation) Ik verveel me Jij verveelt je U/Hij/Zij/Het verveelt zich Wij vervelen ons Zij vervelen zich Jullie vervelen je *Ik verveel me nooit. = I am never bored (I never bore myself).
To be bored
Bevinden (reflexive conjugation) Ik bevind me Jij bevindt je U/Hij/Zij/Het bevindt zich Wij bevinden ons Zij bevinden zich Jullie bevinden je *U bevindt zich hier. = You are here (You find yourself here). <More formal way of saying U bent hier.>
To be located; To find oneself in
Vergissen (reflexive conjugation) Ik vergis me Jij vergist je U/Hij/Zij/Het vergist zich Wij vergissen ons Zij vergissen zich Jullie vergissen je
To be mistaken; To be wrong
Gedragen (reflexive conjugation) Ik gedraag me Jij gedraagt je U/Hij/Zij/Het gedraagt zich Wij gedragen ons Zij gedragen zich Jullie gedragen je *We gedragen ons altijd goed. *De kinderen gedragen zich goed.
To behave
Bijten (conjugations) Ik bijt Jij/U/Hij/Zij/Het bijt Wij/Zij/Jullie bijten *Pas op, de hond bijt! Past: Ik beet Jij/U/Hij/Zij/Het beten Heb/Heeft/Hebben gebeten *Meneer Dracula heeft niemand gebeten!
To bite
Waaien
To blow *Er waait zand in mijn ogen!
Boeken (conjugations) Ik boek Jij/U/Hij/Zij/Het boekt Wij/Zij/Jullie boeken *Ik boek vier kamers. = I book four rooms. *Kan ik een stoel boeken? = Can I book a seat?
To book
Poetsen (conjugations) Ik poets Jij/U/Hij/Zij/Het poets Wij/Zij/Jullie poetsen *Poets jouw tanden!
To brush
Bouwen (conjugations) Ik bouw Jij/U/Hij/Zij/Het bouwt Wij/Zij/Jullie bouwen *We bouwen een gevangenis voor schildpadden.
To build
Veroorzaken (conjugations) Ik veroorzaak Jij/U/Hij/Zij/Het veroorzaakt Wij/Zij/Jullie veroorzaken *De koe veroorzaakte bijna een ongeluk. = The cow almost caused an accident.
To cause
Kleden...om / Omkleden (reflexive conjugation) Ik kleed me...om Jij kleedt je...om U/Hij/Zij/Het kleedt zich...om Wij kleden ons...om Zij kleden zich...om Jullie kleden je...om *Zij moet zich omkleden. = She must change.
To change (clothes)
Snijden (conjugations) Ik snij Jij/U/Hij/Zij/Het snijdt Wij/Zij/Jullie snijden *Als jullie de apple snijden, dan maak ik appeltaart.
To chop; Cut
Klagen (conjugations) Ik klaag Jij/U/Hij/Zij/Het klaagt Wij/Zij/Jullie klagen *Hij klaagt vaak over zijn buren.
To complain
Bedekken (conjugations) Ik bedek Jij/U/Hij/Zij/Het bedekt Wij/Zij/Jullie bedekken
To cover
Steken over / Oversteken (conjugations) Ik steek over Jij/U/Hij/Zij/Het steekt over Wij/Zij/Jullie steken over *We steken over bij het zebrapad.
To cross
Vertrekken (conjugations) Zijn + Vertrokken Ik vertrek Jij/U/Hij/Zij/Het vertrekt Wij/Zij/Jullie reizen *Gisteren zijn ze vertrokken. = Yesterday they departed.
To depart; Leave
Beschrijven
To describe
Bepalen (conjugations) Ik bepaal Jij/U/Hij/Zij/Het bepaalt Wij/Zij/Jullie bepalen
To determine
Verdwijnen (conjugations) Ik verdwijn Jij/U/Hij/Zij/Het verdwijnt Wij/Zij/Jullie verdwijnen *Hij verdwijnt zonder iets te zeggen. = He disappears without saying anything.
To disappear
Twijfelen (conjugations) Ik twijfel Jij/U/Hij/Zij/Het twijfelt Wij/Zij/Jullie twijfelen
To doubt; Hesitate
Tekenen (conjugations) Ik teken Jij/U/Hij/Zij/Het tekent Wij/Zij/Jullie tekenen *Mijn dochter tekent graag rare mensen.
To draw
Dromen (conjugations) Ik droom Jij/U/Hij/Zij/Het droomt Wij/Zij/Jullie dromen *Ik droom in het Nederlands.
To dream
Kleden...aan / Aankleden (reflexive conjugation) Ik kleed me...aan Jij kleedt je...aan U/Hij/Zij/Het kleedt zich...aan Wij kleden ons...aan Zij kleden zich...aan Jullie kleden je...aan *Zij kleedt zich weer aan. = She gets dressed again.
To dress (oneself)
Rijden (conjugations) Ik rijd Jij/U/Hij/Zij/Het rijdt Wij/Zij/Jullie rijden *Ik rijd met de auto naar Duitsland. = I'm driving the car to Germany. *Je mag niet met de auto rijden. = You may not drive.
To drive
Drogen...af / Afdrogen (reflexive conjugation) Ik droog...af Jij/U/Hij/Zij/Het droogt...af Wij/Zij/Jullie drogen...af *Je moet ook je tenen afdrogen.
To dry (off)
Eindigen (conjugations) Ik eindig Jij/U/Hij/Zij/Het eindigt Wij/Zij/Jullie eindigen *De week eindigt morgen.
To end
Genieten + VAN (conjugations) Ik geniet van Jij/U/Hij/Zij/Het geniet van Wij/Zij/Jullie genieten van *Geniet van jullie vakantie!
To enjoy
Bestaan (conjugations) Bestaan + UIT = Consists of Ik besta Jij/U/Hij/Zij/Het bestaat Wij/Zij/Jullie bestaan *De advocaat zegt dat saaie beroepen niet bestaan. = The lawyer says that boring professions don't exist.
To exist; Consists of
Verwachten (conjugations) Ik verwacht Jij/U/Hij/Zij/Het verwacht Wij/Zij/Jullie verwachten
To expect
Voelen (reflexive conjugation) Ik voel me Jij voelt je U/Hij/Zij/Het voelt zich Wij voelen ons Zij voelen zich Jullie voelen je *Ik voel me heel gezond.
To feel
Vullen (conjugations) Ik vul Jij/U/Hij/Zij/Het vult Wij/Zij/Jullie vullen *Ik vul de flessen.
To fill
Vliegen (conjugations) Ik vlieg Jij/U/Hij/Zij/Het vliegt Wij/Zij/Jullie vliegen
To fly
Vriezen *Het vriest in de winter.
To freeze
Bakken (conjugations) Ik bak Jij/U/Hij/Zij/Het bakt Wij/Zij/Jullie bakken *Hij bakt een ei voor mij. = He fries an egg for me.
To fry; Bake; Cook
Teruggeven (conjugations) Ik teruggeef Jij/U/Hij/Zij/Het teruggeeft Wij/Zij/Jullie teruggeven
To give back
Maken een wandeling *Ik maakte een wandeling. = I went for a walk.
To go for a walk
Groeien -- grow *Deze planten groeien overal in de stad. Groeiden -- grew *Vroeger groeiden hier veel bloemen. = In the past / Earlier, many flowers grew here. Zijn + Gegroeid -- has grown *De baby is gegroeid! = The baby has grown! Ik groei Jij/U/Hij/Zij/Het groeit Wij/Zij/Jullie groeien
To grow / Grew / Has grown
Haten (conjugations) Ik haat Jij/U/Hij/Zij/Het haat Wij/Zij/Jullie haten *Waarom haat deze kok knoflook? = Why does this cook hate garlic?
To hate
Verbergen (reflexive conjugation) Ik verberg me Jij verbergt je U/Hij/Zij/Het verbergt zich Wij verbergen ons Zij verbergen zich Jullie verbergen je *Ik verberg me achter een berg.
To hide (oneself)
Doen pijn *Haar borst doet pijn. = Her chest hurts. *Mijn huid doet pijn. = My skin hurts.
To hurt
Negeren (conjugations) Ik negeer Jij/U/Hij/Zij/Het negeert Wij/Zij/Jullie negeren *Negeer me niet. *Ik negeer de pijn in mijn knieën.
To ignore
Al mijn snijplanken zijn vies!
All my cutting boards are disgusting!
Al mijn vrienden hebben mij met haar gezien
All my friends have seen me with her
Alle ingrediënten lagen op het aanrecht!
All the ingredients were lying on the countertop!
Alle lakens zijn gewassen door mijn zoon
All the sheets have been washed by my son
Allergisch / Allergische ("Allergis") *Het kind is allergisch voor aardbeien.
Allergic
Ben ik degene die je wilt?
Am I the one that you want?
De Amerikaan / Amerikaanse / Amerikanen *Hij is een Amerikaan. *Wij denken dat zij een Amerikaanse is.
American
Bij deze dieren, zijn de vrouwtjes de baas* *Verb starts the phrase after the preposition
Among these animals, the females are in charge
Er is een ongeluk gebeurd
An accident has happened
Een pretpark is een soort grote speeltuin
An amusement park is like a large playground
Stellen...Voor / Voorstellen (reflexive conjugation) Ik stel me...voor Jij stelt je...voor U/Hij/Zij/Het stelt zich...voor Wij stellen ons...voor Zij stellen zich...voor Jullie stellen je...voor <Aan indicates that voorstellen means "to introduce" and not "to imagine"> *Hij stelt zich een dier voor = He imagines an animal. *Hij stelt zich aan een dier voor = He introduces himself to an animal.
To imagine; Propose; Introduce
Verbeteren (conjugations) Ik verbeter Jij/U/Hij/Zij/Het verbetert Wij/Zij/Jullie verbeteren
To improve
Interesseren (conjugations) / Zijn + geïnteresseerd Ik interesseer Jij/U/Hij/Zij/Het interesseert Wij/Zij/Jullie interesseren *Hij is geïnteresseerd in vliegtuigen.
To interest / To be interested in
Vinden...uit / Uitvinden (conjugations) Ik vind...uit Jij/U/Hij/Zij/Het vindt...uit Wij/Zij/Jullie vinden...uit
To invent
Vertrekken (conjugations) Ik vertrek Jij/U/Hij/Zij/Het vertrekt Wij/Zij/Jullie vertrekken *Mijn vlucht vertrekt om vier uur. = My flight leaves at four o'clock.
To leave; Depart
Liegen (conjugations) Ik lieg Jij/U/Hij/Zij/Het liegt Wij/Zij/Jullie liegen
To lie
Lusten (conjugations) Ik lust Jij/U/Hij/Zij/Het lust Wij/Zij/Jullie lusten *De kinderen lusten geen groente.
To like (food)
Eruitzien (conjugations) Ik zie er goed uit = I look good Jij/U/Hij/Zij/Het ziet er goed uit = She looks good Wij/Zij/Jullie zien er goed uit = They look good
To look
Verheugen + OP (reflexive conjugation) Ik verheug me Jij verheugt je U/Hij/Zij/Het verheugt zich Wij verheugen ons Zij verheugen zich Jullie verheugen je *Ik verheug me op mijn verjaardag.
To look forward + TO
Verliezen (conjugations) Ik verlies Jij/U/Hij/Zij/Het verliest Wij/Zij/Jullie verliezen
To lose
Bedoelen
To mean; Intend *Ik spreek veel talen, alj jij weet wat ik bedoel
Ontmoeten (conjugations) Ik ontmoet Jij/U/Hij/Zij/Het ontmoet Wij/Zij/Jullie ontmoeten *We ontmoeten hem tijdens het ontbijt
To meet
Bewegen (reflexive conjugation) Ik beweeg me Jij beweegt je U/Hij/Zij/Het beweegt zich Wij bewegen ons Zij bewegen zich Jullie bewegen je *Ik beweeg mijn lichaamsdelen. = I move my body parts. *Ik beweeg me in haar richting. = I move in her direction/towards her.
To move (oneself / parts)
Bieden...Aan / Aanbieden (conjugations) Ik bied...aan Jij/U/Hij/Zij/Het biedt...aan Wij/Zij/Jullie bieden...aan
To offer
Verven (conjugations) Ik verf Jij/U/Hij/Zij/Het verft Wij/Zij/Jullie verven *Moeten wij met een penseel verven?
To paint
Parkaren (conjugations) Ik parkeer Jij/U/Hij/Zij/Het parkeert Wij/Zij/Jullie parkeren *Je hebt jouw auto verkeerd geparkeerd.
To park
Slagen (conjugations) Ik slaag Jij/U/Hij/Zij/Het slaagt Wij/Zij/Jullie slagen *Natuurlijk willen de leraren dat iedereen slaagt. = Of course the teachers want everyone to pass.
To pass; Graduate
Voorspellen
To predict / Forecast
Presenteren (conjugations) Ik presenteer Jij/U/Hij/Zij/Het presenteert Wij/Zij/Jullie presenteren *Ik presenteer morgen.
To present
Voorkomen (conjugations)* *NOT separable, otherwise the verb means "To occur" Ik voorkom Jij/U/Hij/Zij/Het voorkomt Wij/Zij/Jullie voorkomen
To prevent
Uitspreken *Kan hij deze moeilijke Nederlandse zin uitspreken?
To pronounce
Opvoeden (conjugations) Ik voed...op Jij/U/Hij/Zij/Het voedt...op Wij/Zij/Jullie voeden...op *Ik voed haar op. = I am raising her. *De ouders hebben de kinderen goed opgevoed. = Raised
To raise
Opnieuw uit te vinden *Je hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden.
To re-invent
Realiseren (reflexive conjugation) Ik realiseer me Jij realiseert je U/Hij/Zij/Het realiseert zich Wij realiseren ons Zij realiseren zich Jullie realiseren je
To realize
Ontvangen (conjugations) Ik ontvang Jij/U/Hij/Zij/Het ontvangt Wij/Zij/Jullie ontvangen *Ik ontvang gasten. *Different from krijgen, which relates to ownership
To receive
Herkennen (conjugations) Ik herken Jij/U/Hij/Zij/Het herkent Wij/Zij/Jullie herkennen *Wij herkennen niets.
To recognize
Ontspannen (reflexive conjugation) Ik ontspan me Jij ontspant je U/Hij/Zij/Het ontspant zich Wij ontspannen ons Zij ontspannen zich Jullie ontspannen je *Zelfs op vakantie kan ik me niet ontspannen. = Even on vacation I can't relax.
To relax (oneself)
Verplaatsen (conjugations) Ik verplaats Jij/U/Hij/Zij/Het verplaatst Wij/Zij/Jullie verplaatsen *Ze verplaatsen de tafel van de woonkamer naar de keuken.
To relocate; To move (to different place)
Herinneren (reflexive conjugation) Ik herinner me Jij herinner je U/Hij/Zij/Het herinnert zich Wij herinneren ons Zij herinneren zich Jullie herinneren je *Ik herinner me zijn naam niet. = I don't remember my name.
To remember (oneself)
Haasten (reflexive conjugation) Ik haast me Jij haast je U/Hij/Zij/Het haast zich Wij haasten ons Zij haasten zich Jullie haasten je *Het kind haast zich niet.
To rush; To hurry
Varen (conjugations) Ik vaar Jij/U/Hij/Zij/Het vaart Wij/Zij/Jullie varen *Het schip vaart naar Engeland.
To sail
Sturen (conjugations) Ik stuur Jij/U/Hij/Zij/Het stuurt Wij/Zij/Jullie sturen *Kunt u een taxi sturen? = Can you send a taxi?
To send
Delen (conjugations) Ik deel Jij/U/Hij/Zij/Het deelt Wij/Zij/Jullie delen *Ik deel het boek met hem.
To share
Scheren (reflexive conjugation) Ik scheer me Jij scheert je U/Hij/Zij/Het scheert zich Wij scheren ons Zij scheren zich Jullie scheren je *Ik scheer me elke morgen.
To shave
Verzenden (conjugations) Ik verzend Jij/U/Hij/Zij/Het verzendt Wij/Zij/Jullie verzenden *Hoeveel kost het om dit doosje te verzenden? = How much does it cost to ship this box?
To ship; Send
Lossen...Op / Oplossen (conjugations) Ik los...op Jij/U/Hij/Zij/Het lost...op Wij/Zij/Jullie lossen...op
To solve
Roeren (conjugations) Ik roer Jij/U/Hij/Zij/Het roert Wij/Zij/Jullie roeren *Ze roeren in de soep.
To stir
Bewaren (conjugations) Ik bewaar Jij/U/Hij/Zij/Het bewaart Wij/Zij/Jullie bewaren
To store; Keep; Save (leftovers)
Studeren (conjugations) Ik studeer Jij/U/Hij/Zij/Het studeert Wij/Zij/Jullie studeren Past - heb/hebt/heeft/hebben gestudeerd
To study
Steunen (conjugations) Ik steun Jij/U/Hij/Zij/Het steunt Wij/Zij/Jullie steunen
To support
Verbazen (reflexive conjugation) Ik verbaas me Jij verbaast je U/Hij/Zij/Het verbaast zich Wij verbazen ons Zij verbazen zich Jullie verbazen je *Niemand verbaast zich over dat land. = Nobody is surprised by that country.
To surprise; To amaze (oneself)
Lesgeven (conjugations) Ik geef...les Jij/U/Hij/Zij/Het geeft...les Wij/Zij/Jullie geven...les
To teach
Vertellen (conjugations) Ik vertel Jij/U/Hij/Zij/Het vertelt Wij/Zij/Jullie vertellen *Vertel me meer!
To tell
Bedanken (conjugations) Ik bedank Jij/U/Hij/Zij/Het bedankt Wij/Zij/Jullie bedanken *Ik bedank mijn baas.
To thank
Reizen (conjugations) Ik reis Jij/U/Hij/Zij/Het reist Wij/Zij/Jullie reizen *Zij reizen naar Frankrijk in februari.
To travel
Verstaan Ik versta Jij/U/Hij/Zij/Het verstaat Wij/Zij/Jullie verstaan *Ik kan Duits verstaan, maar niets spreken. *Ik versta je niet vanwege dat lawaai.
To understand (by hearing)
Bezoeken (conjugations) Ik bezoek Jij/U/Hij/Zij/Het bezoekt Wij/Zij/Jullie bezoeken *Kan ik een windmolen bezoeken? *De toeristen bezoeken de Nederlandse windmolens.
To visit
Waarschuwen + VOOR (conjugations) Ik waarschuw voor Jij/U/Hij/Zij/Het waarschuwt voor Wij/Zij/Jullie waarschuwen voor
To warn about
Wassen...af / Afwassen Ik was...af Jij/U/Hij/Zij/Het wast...af Wij/Zij/Jullie wassen...af *Volgens mijn moeder, moeten we de borden afwassen.
To wash (dishes); To do the dishes
Wassen (reflexive conjugation) Ik was me Jij wast je U/Hij/Zij/Het wast zich Wij wassen ons Zij wassen zich Jullie wassen je *Je wast je. = You wash yourself.
To wash (oneself)
Aan wie stelt u zich voor?* / Aan wie stelt je je voor? *Aan wie = To whom; important because Aan indicates that voorstellen means "to introduce" (not "to imagine") *Stelt...voor = Separable verb
To whom do you introduce yourself?
Vraag...af / Afvragen (reflexive conjugation) Ik vraag me...af Jij vraagt je...af U/Hij/Zij/Het vraagt zich...af Wij vragen ons...af Zij vragen zich...af Jullie vragen je...af
To wonder
Schreeuwen (conjugations) Ik schreeuw Jij/U/Hij/Zij/Het schreeuwt Wij/Zij/Jullie schreeuwen *De boze fietser schreeuwt naar de toeristen. = The angry biker screams at the tourists.
To yell; Scream
Vandaag zullen de kinderen leren om tot honderd te tellen
Today the kids will learn to count to 100
Vandaag werken wij aan dit gedeelte
Today we are working on this section
Vandaag zullen jullie iets nieuws leren
Today you will learn something new (switched)
Samen met u onder een paraplu
Together with you under an umbrella
Hebben + Geteld (Tellen) *Hij heeft tot tien geteld.
Told
Morgen gaat het regenen
Tomorrow it will rain
Hebben + Genomen (Nemen) *We hebben de trein genomen. = We took the train.
Took
Hebben + Meegenomen (Meenemen / Nemen...mee) *Ze hebben al mijn taarten meegenomen. = They took all of my pies.
Took with
Duurde *De reis duurde ongeveer elf uur. = The trip took approximately eleven hours.
Took; Lasted
Het verkeer leek helemaal niet te bewegen
Traffic did not seem to move at all
Stoplichten worden oranje, voordat ze rood worden
Traffic lights turn orange, before they turn red
Hebben + Gereisd (Reizen) *Hij heeft vaak gereisd.
Traveled
Probeerde / Probeerden *De eenden probeerden mijn boterham te stelen.
Tried
Sla linksaf bij het museum / Wij slaan rechtsaf bij het museum
Turn left at the museum / We turn right at the museum
Typ hier uw wachtwoord
Type your password here
Lelijke mensen bestaan niet
Ugly people don't exist
Mijn vakantie is helaas voorbij
Unfortunately my vacation is over
Gebruikte / Gebruikten *Ze gebruikten water om de brand te blussen. = They used water to extinguish the water.
Used
Vroeger *We waren vroeger heel stout. = We used to be very naughty. *Vroeger luisterde ik vaak naar muziek. = I used to listen often to music.
Used to
Virussen kunnen ziektes veroorzaken
Viruses can cause diseases
Hebben + Bezocht (Bezoeken) *Veel mensen hebben Amsterdam bezocht.
Visited
Wacht totdat de vloer droog is, alstublieft* *Totdat always causes verb to go at the end
Wait until the floor is dry, please
Wilde / Wilden *Ik wilde de blauwe broek.
Wanted
Was / Waren *Hoe was jouw dag? *We waren zo gelukkig. *Er waren drie honden in mijn huis. *De kinderen waren bij mijn moeder.
Was / Were (Zijn)
Was het raampje van glas of van plastic?
Was the window glass or plastic?
Was er post voor mij?
Was there mail for me?
We hebben hun een brief gestuurd
We (have) sent them a letter
We hebben geprobeerd om de smaak van de koekjes te verbeteren
We (have) tried to improve the flavor of the cookies
Wij hebben elke dag op het strand gelopen
We (have) walked every day on the beach
We hebben afgesproken dat we het loslaten
We agreed to let it go
We passen allemaal in het autootje van mijn opa
We all fit inside my grandpa's little car
We bevinden ons in een kasteel
We are (located) inside of a castle
Wij vervelen ons altijd op maandagavond
We are always bored on Monday night
We huilen vanwege de uien
We are crying because of the onions
We vullen onze winkelwagen met snoep en chocolade
We are filling our shopping cart with candy and chocolate
We worden iedere dag ouder
We are getting older each day
Wij gaan met de veerboot naar Engeland
We are going to England by ferry
We zitten in een moeilijke situatie
We are in a difficult situation
We bewaren een paar pannenkoeken voor morgen
We are saving a few pancakes for tomorrow
Wij zijn onze luidspreker aan het verkopen
We are selling our loudspeaker (currently)
We wachten nog op de bevestiging
We are still waiting for the confirmation
We proberen de natuur te beschermen
We are trying to protect nature
We gebruiken schroeven om een houten tafel te bouwen
We are using screws to build a wooden table
We kunnen het materiaal opnieuw gebruiken
We can use the material again
We kunnen de uitgang van de supermarkt niet vinden
We cannot find the exit of the supermarket
We kunnen elkaar niet verstaan omdat de machines zoveel lawaai maken
We cannot hear each other, because the machines are making so much noise
We kunnen niet langer wachten
We cannot wait (any) longer
We doen voorzichtig een verban om de wound
We carefully put a bandage around the wound
We besluiten om de nieuwe behandeling te proberen
We decide to try the new treatment
We kregen geen antwoord toen we dat vroegen
We did not get an answer when we asked that
We hebben het goede ingrediënt niet!
We do not have the right ingredient!
Wij weten niet wanneer Roos naar Amerika gekomen is
We do not know when Roos came to America
We delen niet de wasmachine met onze bovenburen
We don't share the washing machine with our upstairs neighbor
We eten de kersen zodra ze rijp zijn* *Inversion
We eat the cherries as soon as the are ripe
In dit huis voelen we ons veilig
We feel safe in this house
Wij dwingen niemand om te presenteren
We force nobody to present
Wij gaven hun een ding
We gave them a thing
We moesten voor wiskunde de rekenmachine kopen
We had to buy the calculator for math
We hebben daarover al veel discussies gehad
We have already had a lot of discussions about that
We zijn aangekomen
We have arrived
We hebben zelf het bureau in elkaar gezet* *In elkaar = Together
We have assembled the desk ourselves
We hebben de kortste route door de bergen gekozen
We have chosen the shortest route through the mountains
We hebben hem net gezien in de supermarkt
We have just seen him at the supermarket / We just saw him in the supermarket
We zijn hier nog nooit geweest / We zijn nog nooit hier geweest
We have never been here before
Wij zijn niet gezien door de bewakers
We have not been seen by the guards
We zijn nog niet begonnen te dansen* *Does not require om because beginnen indicates a state of change (alongside verbs indicating wish, desire, command which also drop om. See more: https://www.dutchgrammar.com/en/?n=Verbs.Au11
We have not begun to dance yet
Wij hebben (voor) de kip niet betaald* *Voor adds emphasis
We have not paid for the chicken
We hebben overal gezocht, maar niets gevonden
We have searched everywhere, but have not found anything
We zijn de hele dag thuis gebleven
We have stayed home the whole day
We hebben nog geen prijs afgesproken
We have still not agreed on a price
We hebben hem naar het vliegveld gebracht
We have taken / brought him to the airport
We moeten voor de zwakkere mensen zorgen
We have to take care of the weaker people
We hebben geprobeerd het milieu te beschermen
We have tried to protect the environment
Wij hebben een lange tijd gewacht, maar hij is niet gekomen* *No inversion because of maar
We have waited a long time, but he has not come.
We hebben het adres nog niet veranderd
We haven't changed the address yet
Wij hebben vandaag over Duitsland geleerd
We learned about Germany today
Wij houden van dit merk tandpasta
We like this brand of toothpaste
We woonden toen op de twintigste verdieping
We lived back then on the twentieth floor
Wij maakten een vuur op het strand
We made a fire on the beach
We maakten pasta voor het ontbijt
We made pasta for breakfast
We ontmoetten elkaar in het midden van het plein
We met each other in the middle of the square
We hebben elkaar gisteren ontmoet
We met each other yesterday
We bewegen ons van plaats naar plaats
We move from place to place
We moeten ons haasten!
We must hurry!
We moeten voor de spits vertrekken
We must leave before the rush hour
We moeten onze tijd nog efficiënter gebruiken!
We must use our time even more efficiently!
We moeten iedereen waarschuwen voor het gevaarlijke virus
We must warn everybody about the dangerous virus
We hebben ongeveer vijf emmers water nodig
We need approximately five buckets of water
We betaalden allemaal voor ons eigen eten* *Ons --> Het eten / Onze --> De maaltijd
We paid for our own food
We stopten het snoep in onze geheime doos
We put the candy in our secret box
We gaan snel binnen voordat het onweer begint
We quickly go inside before the thunderstorm begins
Wij lazen een boek
We read a book (past tense)
We hebben gisteren over kaas gelezen
We read about cheese yesterday
We moeten dit echt vaker doen
We really have to do this more often
We zaten op de grond, want er waren geen stoelen
We sat on the ground because there were no chairs
We hebben vorige week een echte neushoorn gezien
We saw a real rhino last week
We zagen nog een schip
We saw another ship
We verzenden het meteen nadat u het besteld heeft.
We ship it immediately after you have ordered it
Wij spreken zowel Frans als Spaans
We speak both French and Spanish
Wij zijn daar drie maanden gebleven
We stayed there for three months
We hebben elke dag in de zee gezwommen
We swam in the sea every day
Wij praatten over het bos
We talked about the forest
Wij namen een taxi naar het hotel
We took a taxi to the hotel
Wij reizen met de veerboot
We travel by ferry
We proberen het lawaai te negeren
We try to ignore the noise
We proberen de zware rots te verplaatsen* *No Om because it's a desire or want
We try to move the heavy rock
We proberen het bloed te stoppen met een pleister
We try to stop the blood with a bandaid
Wij gebruikten een paraplu omdat het regende
We used an umbrella because it rained
We liepen langs de rivier
We walked along the river
We liepen langs de rivier door een smalle kloof
We walked along the river through a narrow gorge
We keken samen naar een enge film
We watched a scary movie together
Wij zijn naar het park gegaan om te spelen
We went to the park to play / We have gone to the park to play
We werden niet herkend toen we in de dierentuin waren
We were not recognized when we were at the zoo
We werden snel naar de gevangenis gebracht
We were quickly brought to jail
Wij zullen veranderen
We will change
We zullen de vloer bedekken met oude kranten
We will cover the floor with old newspapers
We zullen vallen, maar ook weer opstaan
We will fall, but also get up again
We zullen meer weten zodra we haar bericht krijgen
We will know more as soon as we get her message
Wij zullen naar de jurken kijken
We will look at the dresses
We zullen morgenochtend geen lawaai maken
We will make no noise tomorrow morning
Wij zullen een brief ontvangen
We will receive a letter
We vragen ons af waarom we naar België reizen
We wonder why we travel to Belgium
Wat heeft jullie huisje een schattig balkonnetje!
What a cute little balcony your house has!
Wat een fantastische halsketting!
What a fantastic necklace!
Wat een historisch jaar!
What a historic year!
Wat een verrassing!
What a surprise!
Wat doen wij op internet?
What are we doing on the Internet?
Waar ben je allergisch voor?* *Wat + voor makes Waarvoor and you split Waar (...) voor
What are you allergic to?
Waarover hebben jullie deze keer ruzie?
What are you arguing about this time?
Wat ga je doen nadat je geslaagd bent? OR wat ga je doen nadat je bent geslaagd?
What are you going to do after you have graduated?
Wat deden ze daarna?
What did they do after that?
Wat hebben jullie afgesproken met de rest van de groep
What did you agree on with the rest of the group?
Wat kookten jullie gisteren?
What did you cook yesterday?
Wat zei je?
What did you say?
Wat dacht je toen je die email kreeg?
What did you think when you got that email?
Wat drink je het liefst?
What do you like to drink the most?
Waar lijkt 8,008 op een rekenmachine op?
What does 8,008 look like on a calculator?
Wat betekent dit?
What does this mean?
Wat is er gebeurd? / Wat er gebeurt?
What happened? / What is happening?
Wat heb je gedaan?
What have you done?
Wat is er onmogelijk?
What is impossible?
Wat staat er in de e-mail?
What is in the email?
Wat zit er in jouw kom?
What is in your bowl?
What is er lekkerder dan pindakaas
What is tastier than peanut butter
Hoe heet die gletsjer?
What is that glacier called?
Wat is de gemiddelde leeftijd van deze bevolking?
What is the average age of this population?
Wat is de gemiddelde lengte van een kind?
What is the average height of a child?
Wat is de lengte van de tafel?
What is the length of the table?
Wat is de naam van die weervrouw?
What is the name of that weather forecaster?
Waar gaat het toneelstuk over?
What is the play about?
Wat is de totale hoeveelheid gas in de fles?
What is the total amount of gas in the bottle?
Wat is uw definitieve antwoord?
What is your final answer?
Wat voor soort muziek maakt die band?
What kind of music does that band make?
Wat zou ik moeten kiezen?
What should I choose?
Welke maat zijn die rode sokken?
What size are those red socks?
Wat voor onderwijs?
What sort of education?
Welke opvoeding heeft zij gekregen?
What upbringing has she received?
Wat zullen we volgende week leren?
What will we learn next week?
Wat zullen wij volgende week leren?
What will we learn next week?
Wat zou je doen als je sterker was?
What would you do if you were stronger?
Waar is deze grote rode knop voor?
What's this big red button for?
Toen* *Must use Toen instead of Wanneer when speaking about the past
When (past)
Toen ik jou ontmoette, sprak je nog geen Nederlands
When I met you, you did not speak Dutch yet
Toen ik jong was, mocht ik geen broek dragen
When I was young I was not allowed to wear pants
Wanneer ben je aangekomen?
When did you arrive?
Hoe laat ben je opgestaan?
When did you get up?
Wanneer heb je met je advocaat gesproken?
When did you speak to your lawyer?
Wanneer ontmoeten we jullie weer?
When do we meet you again?
Wanneer vertrekt de eerste bus naar Amsterdam
When does the first bus to Amsterdam leave?
Wanneer vertrekt de laatste trein naar Amsterdam? Wanneer vertrekt de volgende vlucht naar Amsterdam?
When does the last train to Amsterdam depart? When does the next flight to Amsterdam depart?
Wanneer gaat het eindelijk weer vriezen?
When is it finally going to be freezing again?
Wanneer geeft deze bekende band een concert?
When is this well-known band putting on a concert?
Wanneer we uit eten gaan, bestelt mijn moeder een salade
When we eat out, my mother orders a salad
Toen we naar beneden keken, konden we de hele stad zien
When we looked down, we could see the whole city
Wanneer zal ik het ontvangen?
When will I receive it?
Wanneer gaan we beginnen met het nieuwe onderwerp?
When will we begin with the new subject?
Wanneer je mijn brief ontvangt, moet je hem meteen lezen* *Het can only be used with Het-words
When you receive my letter, you have to read it immediately
Wanneer je afslaat, heb je meestal geen voorrang
When you turn, you usually do not have the right of way
Waar liggen jouw schepen?
Where are your ships?
Waar kan ik een taxi krijgen?
Where can I get a taxi?
Waar kunnen we de lichamen verbergen?
Where can we hide the bodies?
Waar is deze mist vandaan gekomen?
Where did this fog come from?
Waar denk jij dat de appel zal vallen?
Where do you think the apple will fall?
Waar komt al deze haat vandaan?
Where does all this hate come from?
Waarheen leidt deze donkere gang?
Where does this dark hallway lead to?
Waar rijdt het verkeer links?* *Referring to which countries people drive on left side of the road.
Where does traffic drive on the left?
Waar ben jij geweest?
Where have you been?
Waar zijn jullie vandaan gekomen? Waar ben je vandaan gekomen?
Where have you come from? / Where did you come from?
Waar in Amsterdam kan ik goedkoop parkeren?
Where in Amsterdam can I park cheaply?
Welke dieren leven in het bos?
Which animals live in the forest?
Welke tas is het zwaarst?
Which bag is the heaviest?
Welk lichaamsdeel is het minst belangrijk?
Which body part is the least important?
Welke omroepen zijn er?
Which broadcasters are there?
Welk land gaat winnen?
Which country is going to win?
Welke richting zou jij kiezen?
Which direction should you choose?
Welke stof is het allerzachtst?
Which fabric is the softest of all?
Welke hoed is de duurste?
Which hat is the most expensive?
Welke straat heeft u gevolgd?
Which street did you follow
Welke trein is het snelst?
Which train is the fastest?
Welke vrouw zal hij kiezen?
Which woman will he choose?
Wie kan het langst onder water blijven?
Who can stay under water the longest?
Wie bepaalt er wat mag en wat niet mag?
Who determines what is allowed and what is not?
Wie dronk de melk?
Who drank the milk?
Wie heeft het aan hem gegeven?
Who gave it to him? / Who has given it to him?
Wie heeft deze muziek gekozen?
Who has chosen this music?
Wie heeft er een hap van de taart genomen?
Who has taken a bite from the cake?
Wie is er geïnteresseerd in biefstuk?
Who is interested in steak?
Wie is er sterker dan een olifant?
Who is stronger than an elephant?
Wie is de sterkste man van Nederland?
Who is the strongest man in the Netherlands?
Wie heeft de cirkels in het veld gemaakt?
Who made the circles in the field?
Wie gaat winnen?
Who will win?
Wie zou jou helpen als ik er niet was?
Who would help you if I were not there?
Wie je bent is belangrijker dan wat je hebt
Who you are is more important than what you have
Waarom zijn de bananen krom?
Why are the bananas curved?
Waarom liegen de media altijd tegen ons?
Why are the media always lying to us?
Waarom erger je je aan kinderen?
Why are you annoyed by kids?
Waarom haasten jullie je?
Why are you rushing?
Waarom steekt de kip de weg over?
Why did the chicken cross the street.
Waarom heb je op de tafel gestaan?
Why did you stand on the table?
Waarom heb jij plakband op je neus?
Why do you have tape on your nose?
Waarom wil je weten wat ik in mijn vrije tijd doe?
Why do you want to know what I do in my free time?
Waarom maakt hij zijn huiswerk niet?
Why does he not do his homework?
Waarom scheert hij zich 's nachts?
Why does he shave at night?
Waarom heeft dat beeld geen kleren aan?
Why does that statue have no clothing on?
Waarom denkt de piloot dat gras gevaarlijk is?
Why does the pilot think that grass is dangerous?
Waarom beweegt deze lift zo langzaam?* *Beweegt = Bewegen (can be reflexive, but not in this case)
Why does this elevator move so slowly?
Waarom droog jij jouw rug niet af?
Why don't you dry off your back?
Waarom heeft de burgemeester me een sms gestuurd?
Why has the mayor sent me a text message?
Waarom heb je nog meer tandpasta gekocht?
Why have you bought even more toothpaste?
Waarom doet hij zout in zijn kopje koffie?
Why is he putting salt in his cup of coffee?
Waarom is mijn slaapkamer het kleinst?
Why is my bedroom the smallest?
Waarom hangt dat dier ondersteboven aan het plafond?
Why is that animal hanging upside down from the ceiling?
Gaat hij ons helpen?
Will he help us?
Zullen ze hem ooit een boterham geven?
Will they ever give him a sandwich?
Zullen we het ooit weten?
Will we ever know?
Zullen we ooit winnen?
Will we ever win?
Zal je me helpen als je tijd hebt?
Will you help me if you have time?
Zul jij me helpen wanneer ik in gevaar ben?
Will you help me when I am in danger?
Doe jij het lampje uit?
Will you turn off the little lamp?
Willem maakt de douche schoon / Op zaterdag maak ik de hele badkamer schoon
William makes the shower clean / On Saturday I clean the whole shower
Met deze ijzeren pannen kan iedereen koken
With these iron pans everyone is able to cook!
Met dit kaartje kunt u verschillende tentoonstellingen bezoeken
With this ticket, you can visit various exhibitions
Hiermee kan je alles repareren! Zelfs de wasmachine?
With this you can repair everything! Even the washing machine?
Zonder reclame kan deze website niet gratis blijven
Without advertising, this website cannot remain free
Zonder zeep, wordt mijn lichaam niet schoon* *If a phrase precedes a full sentence, then the word order is verb-subject "wordt mijn lichaam"
Without soap, my body will not be clean
Het hout / Houten *Ik wil de houten stoelen, alsjeblieft.
Wood / Wooden
De wol / Wollen *De boer verkoopt wol en melk.
Wool
Het waard *Is het het waard om deze oude lamp te bewaren? = Is it worth it to keep this old lamp?
Worth it
Zou hij het voor mij hebben gedaan?
Would he have done it for me?
Zou je met me naar de bioscoop willen gaan?
Would you like to go to the cinema with me?
Ja het is al begonnen
Yes it has already begun
Ja, de ambulance is onmiddellijk gekomen
Yes the ambulance came immediately
Ja, die ramen zijn gisteren gewassen
Yes those windows were washed yesterday
Ja, de bloemkool ligt op het aanrecht
Yes, the cauliflower is on the countertop
Ja, dat realiseren wij ons heel goed
Yes, we realize that very well
Gisteren heb ik een zwart gat bezocht
Yesterday I visited a black hole
Gisteren heeft mijn tante tomaten van een Spanjaard gekocht
Yesterday my aunt bought tomatoes from a Spaniard
Gisteren hebben we een brief van haar gekregen* *Gisteren = Acts to subordinate the rest of the phrase, so verb goes first "Hebben..."
Yesterday we received a letter from her
Jij hebt lange tijd gelopen
You (have) walked a long time
Je mag de kamer van je zusje niet in
You are not allowed into your little sister's room
Je zit achterstevoren op je paard
You are sitting backwards on your horse
Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven
You are the most important person in my life
Je kan jouw laptop overal mee naartoe nemen* *Naartoe = Suggests you take the laptop in some direction
You can take your laptop with you wherever you go
Jij kunt het je niet veroorloven om een auto te kopen* *Jij kunt = Subject verb *Het = Repetition refers to "een auto te kopen" like when you said "I don't know" = Ik weet dat niet *Je veroorloven = Infinitive
You can't afford to buy the car
Met het blote oog kan je geen virussen zien
You can't see viruses with the naked eye
Jullie kunnen dat niet spellen
You can't spell that
Je hebt weer het verkeerde antwoord gekozen
You chose the wrong answer again / You have chosen the wrong answer again
Jullie kregen geen ijsje
You did not get ice cream
Je maakte het niet makkelijk voor jezelf
You did not make it easy for yourself
Je hebt deze oude tandpasta toch niet gebruikt?
You did not use this old toothpaste, right?
Jullie hoefden niet met de neushoorn te spelen
You didn't have to play with the rhino
Je hoeft je niet te schamen
You do not need to be ashamed
Jullie bewegen je niet
You don't move
Je hebt een doosje aardbeien bij je* *Bij zich hebben = "Having something with you." Since only Je is used as a reflexive pronoun for the second person, Jou is not correct in this case
You have a box of strawberries with you
Je hebt een geweldig uitzicht vanaf deze verdieping
You have a great view from this floor
Dat heb je gedaan! / Je hebt dat gedaan!
You have done that!
Om bakstenen te maken moet je klei bakken
You have to bake clay to make bricks
Je moet een kaartje kopen bij de ingang
You have to buy a ticket at the entrance
Je moet je laptop tegen water beschermen.
You have to protect your laptop from water
Jij kijkt naar het huis met het rode dak
You look at the house with the red roof
Je mag oversteken als het stoplicht groen wordt
You may cross when the traffic light turns green
Je mag jezelf geen cijfer geven!
You may not give yourself a grade!
U moet een visum aanvragen
You must apply for a visa
Jullie moeten je gedragen
You must behave
Je moet meer informatie verzamelen
You must collect more information
Je moet veel geluk hebben om dat spel te winnen
You must have a lot of luck to win that game
Je moet deze zin vertalen
You must translate this sentence
Jij moet al je vrije tijd gebruiken om Nederlands te leren
You must use all your free time to learn Dutch
Je hebt een uitnodiging nodig
You need an invitation
Je moet je in twee minuten aankleden
You need to get dressed in two minutes
Zo'n kans krijg je maar éen keer in je leven
You only get such an opportunity once in your life
Je had maar één taak!
You only had one job!
Je hoeft alleen maar op dat knopje te drukken
You only need to press that button
Jullie zeiden dat jullie de samenvatting nog korter zouden maken
You said that you would make the summary even shorter
Je moet datgene doen wat men niet verwacht
You should do that thing that one does not expect
Je moet het medicijn drinken voordat je naar bed gaat
You should drink the medicine before you go to bed
Je zou moeten slapen
You should sleep
Jij herinnert je dat nog
You still remember that
Je keek de verkeerde kant op!
You were looking the wrong way!
Jij zult de sleutels vinden
You will find the keys
Je zal moeten kiezen: of een rok of een broek
You will have to choose: either a skirt or pants
Je zal veel leren over jezelf
You will learn a lot about yourself
Je zou het nooit vinden
You would never find it
Jouw toestand kan opeens veranderen
Your condition can suddenly change
Jouw man is niet in dit land geweest
Your husband has not been in this country
Jouw moeder ziet er altijd zo moe uit
Your mother always looks so tired
Jouw moeder is bezorgd om jouw gezondheid
Your mother is worried about your health
Je trui zit binnenstebuiten
Your sweater is inside out
Jezelf *Waar zie je jezelf over tien jaar?
Yourself
De boze buurman wil mijn bal niet teruggeven
the angry neighbor doesn't want to return my ball
Hebben jullie geen voorbereiding nodig?
Don't you need any preparation?
Hoe breed is het fietspad?
How wide is the bike lane?
Vochtig / Vochtige
Humid; Moist *Alles is vochtig in deze periode.
Ik ben net gekomen
I (have) just came
Kan je het apparaat terug in elkaar zetten?* *Terug = Back *In elkaar = Together
Can you put the device back together
Kan jij de vieze kleren in de wasmachine stoppen?
Can you put the dirty clothes in the washing machine?
Kunt u mijn glas nog een keer vullen?
Can you refill my glass?
Kan je je zijn naam herinneren?
Can you remember his name?
Kunt u een andere route naar de ambassade nemen?
Can you take a different route to the embassy?
Kunt u uw zilveren beker meenemen?
Can you take your silver cup with you?
Kunnen jullie even op de gang wachten?
Can you wait in the hallway for a moment?
Kan je mijn planten water geven terwijl ik weg ben?
Can you water my plants while I am away?
Kan je vader me op dit telefoonnummer bellen?
Can your father call me on this phone number?
Kunnen we niet een beetje sneller rijden?
Can't we drive a little bit faster?
Ik heb net over mijn moeder in de krant gelezen
I (have) just read about my mother in the newspaper
Ik heb een uur naar het boek gezocht
I (have) searched for the book for an hour
Ik heb daar gestaan
I (have) stood there
Ik ben iedere dag naar jouw huis gelopen
I (have) walked to your huis everyday
Ik krijg bijna nooit post
I almost never get mail
Ik weet al wie dit spelletje gaat winnen
I already know who is going to win this game
Dat boek heb ik ook gelezen / Ik heb dat boek ook gelezen
I also read that book / I have read that book too
Ik heb altijd een handdoek bij me
I always have a towel with me
Ik ben een beetje jaloers op jullie vriendschap
I am a bit jealous of your friendship
Ik ben altijd beschikbaar!
I am always available!
Ik erger me ergens aan
I am annoyed by something
Ik erger me aan het lelijke schilderij in mijn hotelkamer
I am annoyed by the ugly painting in my hotel room
Het karton / Kartonnen *Ze willen hem bedanken voor de kartonnen borden. = They want to thank him for the paper plates.
Cardboard; Paper
Een journalist belt voor een interview
A journalist is calling for an interview
Veel mensen hebben het Ijzeren Gordijn gezien
A lot of people have seen the Iron Curtain
Jammer dat jij de baan niet hebt gekregen / Jammer dat je de baan niet gekregen hebt
A pity that you did not get the job
Er is onweer op komst
A thunderstorm is coming
Een driehoek is een geweldige vorm
A triangle is a great shape
Een virus kan mensen ziek maken
A virus can make people sick
Het buitenland *Ik wil niet naar het buitenland gaan. *Zij studeert in het buitenland.
Abroad / Foreign country
Volgens de thermometer is het ongeveer vijfentwintig graden
According to the thermometer it is approximately 25 degrees
Eigenlijk vind ik jouw moeder niet zo aardig* *Eigenlijk = Actually / Eindelijk = Finally
Actually I do not like your mother that much
Nadat ik naar bed gegaan ben, slaap ik / Nadat ik naar bed ben gegaan, slaap ik
After I have gone to bed, I sleep
Na een warme periode komt er vaak onweer
After a warm period there is often a thunderstorm
Nadat wij hebben gegeten, rennen wij
After we have eaten, we run
Hebben + Afgesproken (Afspreken / Spreken...af)
Agreed
Niet lopen op het fietspad!
Don't walk on the bike path!
De Belg / Belgische / Belgen *Die Belg weet alles over bier. = That Belgian knows all about beer. *Niet alle Belgen spreken Nederlands.
Belgian
Geloofde / Geloofden *Hij geloofde ons niet.
Believed
Allerbest / Allerbeste *Nederland is het allerbeste land!
Best of all
Tweetalig / Tweetalige *Mijn ouders zijn tweetalig maar ik niet.
Bilingual
Boeken zijn mijn beste vrienden
Books are my best friends
Hebben + Geleend (Lenen)
Borrowed; Lent
De baksteen / Bakstenen
Brick
Koop datgene wat jij wilt
Buy that thing that you want
Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet
Call me immediately after you have met him
Kan ik hier water uit de kraan drinken?
Can I drink water from the faucet here?
Kan dit tapijt vliegen?
Can this carpet fly?
Kunnen we nu eindelijk oversteken?* *Time--manner--place *Nu [time] Eindelijk [manner]
Can we now cross?
Kan je de grootte van de letters veranderen?
Can you change the size of the letters?
Kunt u de gebeurtenis beschrijven?
Can you describe the event?
Kunt u mij een recentere kaart van Duitsland geven?
Can you give me a more recent map of Germany?
Kan je me helpen opstaan uit mijn rolstoel?
Can you help me stand up from my wheelchair?
Kunt u me helpen deze zinnen in het Chineese te vertalen?
Can you help me translate these sentences into Chinese?
Kunt u uw voet een klein stukje verplaatsen, alstublieft?
Can you please move your foot a little bit?
General phrases *Hij is even snel als het paard / Hij is net zo snel als het paard = He is as fast as the horse *Hij is precies zo snel als het paard = He is just as fast... Relative greater/lesser: -Ere (de-words) & -Er (het-words) (If adjective already ends in -r, then -Dere & -Der) *De snellere jongen = The faster boy *Een nog sneller meisje = An even faster girl *Het meisje is sneller dan de jongen = The girl is faster than the boy. *Duurdere wijn - More expensive wine Superlatives ("most"): -Ste (de-words) & -St (het-words) *De snelste jongen = The fastest boy *De duurste wijn = The most expensive wine *De jongen is het snelst OR de snelste = The boy is the fastest Graag superlatives: Liever(e) & Liefst(e) *To like something more, or the most *Can also more prefer, e.g. Zij draagt liever klompen (She prefers wearing clogs)
Comparative
Het beton / Betonnen *De grond is van beton.
Concrete
Kookte / Kookten *Mijn vrouw kookte rijst.
Cooked
Het katoen / Katoenen *Ik heb twee katoenen rokken gekocht. *Dit ondergoed is honderd procent katoen!
Cotton
Er mag hier niet worden gedanst
Dancing is not allowed here
De tram / Trams *Neem de tram naar het station.
De tram
Deed / Deden *U deed het voor het geld. *Wat we deden, deden we goed. *Waarom deden jullie dat niet?
Did (Doen)
Heb ik dat goed begrepen?
Did I understand that correctly?
Sliep zij in haar eigen bed?
Did she sleep in her own bed?
Vroeg je iets aan mij?
Did you ask me something?
Vroeg jij iets aan mij?
Did you ask something of me?
Verwachtte je een andere kleur?
Did you expect a different color?
Dacht je echt dat je mij zou kunnen stoppen?
Did you really think that you could stop me?
Heb je aan me gedacht?
Did you think of me?
Heb jij dit nummer opgeschreven?
Did you write down this number? / Have you written down this number?
Hoefde / Hoefden + NIET + TE *We hoefden niet te luisteren.
Didn't have to (Hoeven)
Construction... - All Het words, but when plural the article is De - End in -je Used to express... - Smallness "katje" = Kitten - Cuteness "vliegtuigje" = Cute (little) airplane - Positivity "lekker wijntje" = Delicious wine - Mistrust / Contempt "De kaas heeft een vreemd smaakje." = The cheese has an odd taste.
Diminutives
Zijn + Verdwenen (Verdwijnen) *Het huisdier is eergisteren verdwenen.
Disappeared
Besta ik echt?
Do I really exist?
Probeer mijn woede niet te stoppen door vriendelijk te zijn
Do not try to stop my anger by being friendly
Hebben wij onze paspoorten nodig?
Do we need our passports?
Verkopen jullie ook kleinere kastjes?
Do you also sell smaller cupboards?
Durf jij door de sneeuw te fietsen?
Do you dare bike through the snow?
Durven jullie die donkere grot in te gaan?
Do you dare to go into that dark cave?
Heb je professionele ervaring?
Do you have professional experience?
Heb je het nummer voor een taxi?
Do you have the number for a taxi?
Houden jullie van elkaar?
Do you love each other?
Heb je gehakt nodig om een worst te maken?
Do you need ground meat to make a sausage?
Heb je dit dingetje ergens voor nodig?* *Ergens voor = For anything
Do you need this little thing for anything?
Ruik je het gas ook?
Do you smell the gas too?
Herinner je je mij nog?
Do you still remember me?
Denk je dat zoiets mogelijk is?
Do you think that such a thing is possible?
Wil je rauwe wortels of moet ik ze koken?
Do you want raw carrots or should I cook them?
Zou je samen iets willen drinken?
Do you want to drink something together?
Heeft Nederland een koud klimaat?
Does the Netherlands have a cold climate?
Wil de advocaat het stalen bestek?
Does the lawyer want the steel cutlery?
Werkt het geneesmiddel tegen het virus?
Does the medicine work against the virus?
Wordt de bovenkant van de magnetron heet?
Does the top of the microwave get hot?
Gebruikt deze verwarming gas of elektriciteit?
Does this heater use gas or electricity?
Wees niet bang om fouten te maken wanneer jij Nederlands spreekt
Don't be afraid to make mistakes when you speak dutch
Vergeet niet om nieuwe sponsjes te kopen
Don't forget to buy new sponges
Maak er geen gewoonte van!
Don't make it a habit!
Probeer niet om zelf de verwarming te repareren
Don't try to repair the heater by yourself
Hier is een samenvatting / Die samenvatting is beter
Here is a summary / That summary is better
Hier bouwen ze een nieuw ziekenhuis
Here they are building a new hospital
Zichzelf *Onze kleinzoon is trots op zichzelf.
Himself / Herself / Themselves
Zijn woede heeft geen grenzen
His anger has no limits
Zijn broer stopte hem eindelijk
His brother finally stopped him
Zijn auto is kleiner dan die van mij
His car is smaller than mine
Zijn kansen waren voorbij
His chances were over
Zijn oudere zus is ouder dan mijn oudste broer
His older sister is older than my oldest brother
De boot van zijn oom is in een andere stad
His uncle's boat is in a different / another city
Zijn werk is nooit getoond
His work has never been shown
Heet / Hete
Hot
Hoe voel je je vandaag?
How are you feeling today?
Hoe kunnen wij reclame maken op internet?
How can we advertise on the internet?
Hoe kunnen we zo'n ramp voorkomen?
How can we prevent such a disaster
Hoe gebruik ik de machine?
How do I use the machine?
Hoe weten we of de dieren in de dierentuin gelukkig zijn?
How do we know whether the animals in the zoo are happy?
Hoe kleed je je om?
How do you change?
Hoe zeg je dat in het Duits?
How do you say that in German?
Hoe ver *Hoe ver is het naar de stad? = How far is it to the city? *Is het ver weg? = Is it far away?
How far
Hoe is het mogelijk dat ze herkend werd?* *Werden = past of Worden. *"Was" is used as passive verb here.
How is it possible that she was recognized?
Hoe laat zal deze trein vertrekken?
How late will this train leave?
Hoelang is het geleden sinds je dit toilet hebt schoongemaakt?* *Hoelang is het geleden = "How long is it ago" *Sinds = indicates verbs "hebt schoongemaakt" goes last
How long ago is it since you cleaned this toilet?
Hoelang duurde de behandeling?
How long did the treatment take?
Hoelang duurt het om de problemen op te lossen?
How long does it take to solve the problems?
Hoeveel ingenieurs heb je nodig om een gloeilamp te vervangen?
How many engineers do you need to change a lightbulb?
Hoeveel oefeningen moet ik maken?
How many exercises do I have to do?
Hoeveel toetsen moet ik deze week maken?
How many tests do I have to take this week?
Hoeveel kost een taxi naar het vliegveld?
How much does a taxi to the airport cost?
Hoeveel rijst eten Amerikanen
How much rice do Americans eat?
De ambassade / Ambassades *We gaan samen naar de ambassade
The embassy
De ingenieur is efficiënt
The engineer is efficient
De ingang / De uitgang
The entrance / Exit
De ingang bevindt zich aan de zijkant van het gebouw
The entrance is located on the side of the building
Het milieu *Vliegtuigen zijn heel slecht voor het milieu.
The environment
De examen / Examens *De examens zijn in de laatste week van april.
The exam
Het voorbeeld / Voorbeelden *De student neemt twee voorbeelden uit het book.
The example
De tentoonstelling / Tentoonstellingen
The exhibition
De uitgang is aan de achterkant
The exit is at the back
De uitleg / Uitleggen *Waar kan ik een goede uitleg vinden?
The explanation
De kermis / Kermissen *Wij drinken bier op de kermis.
The fair
De boer verzamelt appels op de boerderij
The farmer collects apples at the farm
Allersnelst *Mijn paard is het allersnelst!
The fastest of all
De kraan / Kranen *Waar is de kraan? *We wassen onze handen onder de kraan.
The faucet
Het vrouwtje / De vrouwtjes *Het oude vrouwtje zit een en rolstoel. = The small, old woman sits in a wheelchair.
The female / Little woman
De veerboot vaart naar de overkant en weer terug
The ferry sails to the other side and back again
Het festival / Festivals
The festival
De koorts
The fever
De film / Films De bioscoop / Bioscopen *Wie heeft deze slechte film gemaakt?
The film / Movie theaters; Cinema
De brandweerman probeert de deur van de lift te openen
The firefighter tries to open the elevator door
De begane grond *Wie woont er op de begane grond?
The first floor
De vissen werden te groot voor hun kom
The fish became too large for their bowl
De vis leeft in het water
The fish lives in the water
De verdieping / Verdiepingen *Hoeveel verdiepingen heeft het kantoorgebouw?
The floor; Level
De bloem / Bloemen De tulp / Tulpen
The flower / The tulip
De grijp
The flu
De lijst / Lijsten
The frame
De koelkast / Koelkasten De vriezer / Vriezers *De vriezer zit vol met varkensvlees.
The fridge / Freezer
De aardige jongen heeft ons meteen naar huis gebracht
The friendly boy (has) brought us home immediately
De vriendschap / Vriendschappen *Onze vriendschap duurde niet zo lang. - Our friendship did not last so long.
The friendship
De vriendschap tussen de schildpad en de olifant was heel bijzonder
The friendship between the turtle and the elephant was very special
De vriendschap die ik met de koeien had was heel speciaal
The friendship that I had with the cows was very special
De twee lijnen zijn precies even lang
The two lines are exactly the same length
De paraplu is nat omdat het regent
The umbrella is wet because it's raining
De onderkant van de tafel is niet geverfd
The underside of the table is not painted
Het bestek *Waar ligt het bestek? *We hebben niet genoeg bestek voor al onze gasten.
The utensils
De vakantie / Vakanties *Tijdens de vakantie slaap ik heel.
The vacation
De slachtoffers schreven een boek
The victims wrote a book
Het visum / Visums *Je moet een visum krijgen.
The visa
Het bezoek / Bezoeken *Wanneer is jullie volgende bezoek?
The visit
De vulkaan / Vulkanen *Zijn er vulkanen in Nederland?
The volcano
De ober woonde in het zuiden van Frankrijk
The waiter lived in the south of France.
De serveerster haat haar baan
The waitress hates her job
De serveerster bracht snel de rekening
The waitress quickly bought the check
De muren moeten opnieuw geverfd worden
The walls have to be painted again
Het water in de magnetron kookt snel
The water in the microwave boils quickly
De weersvoorspelling klopt helemaal niet
The weather forcast is not accurate at all
Het weerbericht
The weather forecast
Het weer is heet gebleven
The weather has remained hot
Het weer zou weer veranderen
The weather would change again
De bruiloft is morgen en ik verheug me erop
The wedding is tomorrow and I look forward to it
Het wiel / Wielen
The wheel / Wheels
De rolstoel / Rolstoelen
The wheelchair
De witte zalf heeft een rare geur
The white ointment has a weird smell
Het hele gebied is een woestijn geworden
The whole area has become a desert
Het hele huis ruikt nu naar spek!
The whole house smells like bacon now!
Het raam / Het raampje / Det raampjes *Hij doet het rampje open.
The window / Little window
De vrouw voor wie ik zing
The woman for whom I sing
De wond / Wonden *Ik voel de wond niet eens. = I don't even feel the wound.
The wound
De gewonde soldaten werden naar huis gebracht
The wounded soldiers were brought home
De jongste in de groep mag beginnen* *De jongste is the only option because it can stand alone. Cannot be "Het jongst"
The youngest in the group may start
De jeugd *Luistert de jeugd naar deze muziek? *Tijdens mijn jeugd, was ik bevriend met de schildpadden.
The youth
De jeugd ergert zich aan de vieze trams* *Ergert zich aan = Annoyed by (reflexive) *Vies / Vieze = Dirty, gross
The youth is annoyed by the dirty trams
De jeugd van vandaag is onze toekomst
The youth of today are our future
De dierentuin / Dierentuinen *We houden van de dierentuin want wij zijn ook dieren.
The zoo
In het mandje zitten en paar appels
There are a few apples in the basket
Er hangen lampen aan het plafond
There are lights hanging from the ceiling
In de tas zitten veel leuke dingetjes* *Verb starts the phrase after the preposition OR Er zitten veel leuke dingetje in de tas
There are many fun things in the bag
Er zijn belangrijkere dingen dan jouw carrière
There are more important things than your career
Er zijn geen kaartjes meer te koop
There are no more tickets for sale
Er zijn geen kaartjes meer voor dat concert
There are no more tickets for that concert
Er zijn alleen bejaarde toeristen op dit eiland
There are only elderly tourists on this island
Er zijn zeven volwassenen in de tuin aan het spelen
There are seven adults playing in the garden
Er bestaan verschillende soorten middelbare scholen
There exists different types of secondary school
Er is een overstroming geweest
There has been a flood
Er is gezocht naar de sleutels
There has been a search for the keys
Er is een regenbui geweest
There has been a shower
Ze willen eigenlijk naar een duurder restaurant gaan
They actually want to go to a more expensive restaurant
Ze gaan allemaal lopen
They are all going for a walk
Ze verbazen zich over de kleur van de jurk
They are amazed by the color of the dress
Ze gaan en het midden van het natuurgebied een hotel bouwen
They are going to build a hotel in the middle of the nature preserve
Er wordt overal gezocht
They are searching everywhere / There is searching everywhere
Ze brachten de patiënt naar een grotere kamer met meer licht
They brought the patient to a larger room with more light
Zij kunnen zich niet bewegen
They cannot move
Ze klagen elke ochtend om acht uur
They complain every morning at eight o'clock.
Zij hebben mij de hele dag gevolgd
They followed me the whole day
Ze vonden mijn fiets
They found my bike
Ze hebben een hoge toren van bakstenen gebouwd
They have built a tall tower out of bricks
Ze hebben de kleur van mijn favoriete frisdrank veranderd
They have changed the color of my favorite soda
Zij zijn mij van de bank gevolgd
They have followed me from the bank
Zij hebben goed weer voorspeld
They have forecast good weather
Zij hebben drie boeken geschreven
They have written three books
Zij betekenen veel voor mij
They mean a lot to me
Ze zeiden dat het landschap mooi was
They said that the landscape was beautiful
Zij zouden naar mij moeten luisteren
They should listen to me
Men spreekt Fries in een gedeelte van Nederland
They speak Friesian in a part of the Netherlands
Zij spraken Nederlands met elkaar
They spoke dutch with each other
Ze bleven thuis omdat het regende
They stayed at home because it rained
Ze proeven de chocolade, voordat ze betalen
They try the chocolate before they pay
Ze hadden dorst, dus ze dronken water
They were thirsty, so they drank water
Zij zullen dokteren zijn
They will become doctors
Zij zullen de trein missen
They will miss the train
Ze schreven een boze brief aan de burgemeester
They wrote an angry letter to the mayor
Dit boek is even interessant als dat boek
This book is as interesting as that book
Dit boek is het kleinste* van alle boeken *Kleinste = Because it refers to "Dit boek is het kleinste (boek)..."
This book is the smallest of all books
Deze brug is twee keer zo lang als die
This bridge is twice as long as that one
Deze kabel is langer dan die kabel
This cable is longer than that cable
Deze computer is nu in de uitverkoop
This computer is now on sale
Dit betonnen gebouw was ooit een gevangenis
This concrete building once was a prison
Deze discussie brengt ons nergens
This discussion is getting us nowhere
Deze ziekte heeft een ingewikkelde naam
This disease has a complicated name
Deze aflevering was nog leuker dan de vorige
This episode was even more fun than the last one
Deze brandstof is goedkoper, maar ook slechter voor het milieu
This fuel is cheaper, but also worse for the environment
Deze gletsjer is meer dan achttienduizend jaar oud
This glacier is more than eighteen thousand years old
Dit ziekenhuis heeft die apparaten niet nodig
This hospital does not need those devices
Deze informatie is van groot belang
This information is of great importance
Dit is een algemene krant
This is a general newspaper
Dit is een les aardrijkskunde / Dit is een aardrijkskundeles
This is a geography class
Dit is een speciale groep voor mensen zonder tenen
This is a special group for people without toes