Lagere schoolkind
Wat is GEEN kenmerk van het concreet-operationeel stadium volgens Piaget? A. Animisme B. Decentreren C. Actief gebruik van logica D. Conservatiebegrip
A. Animisme
Je maakt van 2 gelijke kleibollen 1 lange rol en 1 korte. Wat is juist? A.Conservatiebegrip: het kind weet dat er nog evenveel klei is B. Reversibel denken: het kind kan terugdenken aan de bollen C. Seriatie: het kind kan met meerdere aspecten rekening houden
A. Conservatiebegrip: het kind weet dat er nog evenveel klei is B. Reversibel denken: het kind kan terugdenken aan de bollen
Bij het lagere schoolkind is er... A. een verbetering van het kortetermijngeheugen B. een verslechtering van het kortetermijngeheugen C. een verbetering van het langetermijngeheugen D. een verslechtering van het langetermijngeheugen
A. een verbetering van het kortetermijngeheugen
Wat de motorische ontwikkeling betreft, merken we dat ... A. jongens en meisjes tot 12 jaar gelijk ontwikkelen B. jongens tot 12 jaar een voorsprong hebben op meisjes C. meisjes tot 12 jaar een voorsprong hebben op jongens
A. jongens en meisjes tot 12 jaar gelijk ontwikkelen
Wat houdt het metalinguïstisch bewustzijn in? A. Onderscheid kunnen maken tussen wat echt is en fantasie. B. Inzicht krijgen in de taal. C. Objecten kunnen ordenen volgens een bepaalde dimensie.
B. Inzicht krijgen in de taal.
Volgens Piaget bevinden kinderen in de lagere school zich in ... A. de pre-operationele fase B. concreet-operationele fase C. formeel-operationele fase. D. de tweede socialisatiefase
B. concreet-operationele fase
Rekenen wordt in de lagere school vaak uitgelegd aan de hand van appels omdat... A. de kinderen nog niet in staat zijn tot reversibel denken B. de concrete waarneming nog een grote rol speelt
B. de concrete waarneming nog een grote rol speelt
Een secundair leerprobleem= A. een tweede leerprobleem B. factoren buiten het leren zijn de oorzaak
B. factoren buiten het leren zijn de oorzaak
De voltooiingsfase houdt in dat het kind... A. volgroeid is B. taal in een sociale context kan toepassen C. op een volwassen manier kan nadenken D. geen spellingfouten meer maakt
B. taal in een sociale context kan toepassen
Rond de leeftijd van 8 jaar ontwikkelt het kind een perfecte beheersing van het lichaam. A. Juist B. Fout, dit moet 6 jaar zijn C. Fout, dit moet 10 jaar zijn D. Fout, dit moet 12 jaar zijn
C. Fout, dit moet 10 jaar zijn
Welke uitspraak is juist? A. Rond 11 jaar zijn meisjes meestal kleiner dan jongens. B. Rond 11 jaar zijn meisjes even groot als jongens. C. Rond 11 jaar zijn meisjes meestal groter dan jongens.
C. Rond 11 jaar zijn meisjes meestal groter dan jongens.
Welke stelling rond de 'sensorische ontwikkeling bij een lagere schoolkind' is juist? A. Ze laten zich leiden door het meest opvallende kenmerk B. Ze kunnen geen rekening houden met verschillende kenmerken C. Ze hebben steeds meer oog voor details
C. Ze hebben steeds meer oog voor details
Wat is GEEN leerstoornis? A. leesproblemen B. rekenproblemen C. concentratieproblemen D. spellingproblemen
C. concentratieproblemen
De AVI-niveau's verschillen op basis van... A. de woordlengte B. de zinslengte C. de woord- en zinslengte D. het aantal lettergrepen
C. de woord- en zinslengte
L' enfant parfait betekent... A. een kind dat zich goed ontwikkelt B. een erg braaf kind C. een goede lichaamsbouw en perfecte lichaamsbeheersing D. sterke spieren om mee te sporten
C. goede lichaamsbouw en perfecte lichaamsbeheersing
Welk kenmerk behoort NIET tot de motorische ontwikkeling? A. Betere spiercoördinatie B. Goed evenwicht houden C. Een verhoging van myeline in de hersenen D. Ronde vormen vallen weg
D. Ronde vormen vallen weg
Wat hoort NIET thuis bij de sticordi-maatregel? A. stimuleren B. compenseren C. remediëren D. discrimineren
D. discrimineren hoort er niet bij dispenseren hoort er wel bij
Qua taalontwikkeling bevindt het lagere schoolkind zich in de... A. prelinguale fase B. vroeglinguale fase C. differentiatiefase D. voltooiingsfase
D. voltooiingsfase