Natuur: thema 5 -> 2. Hoe komen onze erfelijke eigenschappen tot stand?
Informatie gen
-> polypeptide -> afgewerkt eiwit -> erfelijke eigenschap
Gen
Afgebakend stukje DNA, specifieke basensequentie, codeert voor bepaald eiwit
DNA-code
Alle erfelijke eigenschappen van organisme liggen vast in volgorde van basenparen of basensequentie
Erfelijke eigenschappen
Altijd resultaat eiwitten in cellen
De instructies, de codons, v.h. mRNA (=kopie DNA)
Bepalen aminozuurvolgorde van polypeptide (welk eiwit wordt gevormd).
Ruimtelijke structuur
Bepalend voor goede werking eiwit
Nucleotide
Bouwsteen DNA-molecule + nucleobase = A (adenine), T (thymine), G (guanine) en C (cytosine)
Chromosomen
Cel die deelt -> chromatinedraden meer en compact opkrullen en samengeperst tot dikke korte staafjes, twee zusterchromatiden (hangen samen in centromeerpunt)
Chromatinedraden
DNA-molecule rond eiwitketen gedraaid als draad rond klosje
DNA-fingerprints
DNA-profiel, voor iedereen uniek, stemt voor helft overeen met die van moeder en helft van vader
Translatie
Door ribosomen in cytoplasma uitgevoerd (of vertaling), aminozuren, ribosoom, mRNA en tRNA zijn nodig
DNA-ladder
Dubbele wenteltrap, DNA dubbele helix (=spiraal)
DNA-molecule
Dubbelstrengs en basenparen (basen A en T = complementair, net als G en C)
Karyogram
Foto van geordende chromosomen van organisme
DNA
Genetisch materiaal (=gen) en drager erfelijke informatie
Basisstructuur eiwit
Keten van aminozuren = polypeptide
Genetische variatie
Merk je het gemakkelijkst aan uiterlijk
Codogene streng
Niet coderend
Eiwitsynthese
Proces waarbij de genetische informatie v. het gen wordt omgezet tot een polypeptide
Coderende streng
Slechts 1 streng als informatiedrager
Homologe chromosomen
Twee chromosomen die paar vormen
'Genetische code'
Verband tussen codons en hun aminozuur
Transcriptie
Vindt in kern plaats (of overschrijving)
Menselijke genoom
gehele samenstelling DNA, codeert maar klein deel voor eiwitten