Filosofie - Eindterm 10 t/m 17

Ace your homework & exams now with Quizwiz!

Wat houdt de opvatting van 'het autonome individu' in als (religieuze) gewetensvrijheid in het protestantisme?

Religieuze regels moeten in het protestantisme niet zonder na te denken opgevolgd worden, maar via oprechte innerlijke overtuiging overgenomen worden. Er ligt veel nadruk op gewetensvrijheid en religieuze gemeenschappen die zelf met (straf)maatregelen komen worden afgekeurd

Leg uit op welke manier het opstellen van burgerrechten samenhangt met de protestantse religieuze levenservaring

De burgerrechten geven de individu de ruimte voor een autonoom leven. Deze rechten zijn in de protestantse religieuze levenservaring nodig om ondermijning van gewetensvrijheid te voorkomen, iets wat voor het protestantisme voorwaardelijk is.

Leg aan de hand van de vijf dimensies van het goede leven de opvatting van Aristoteles over het goede leven uit en beoordeel die opvatting vervolgens.

1. Relaties met medemensen. Aristoteles ziet relaties als iets essentieels: samenleven van de mens is cruciaal voor het goede leven. Van de mensen waarmee je samenleeft ontvang je erkenning, waardering en eer. 2. Instituties. Om de sociale verhoudingen gestalte te geven in de polisgemeenschap moet er een politieke elite zijn die de macht in handen. Handel en politiek kunnen door conflicterende belangen niet gecombineerd worden 3. Het lichaam. Behoeftes moeten in toom gehouden worden. Behoeftebevrediging is iets voor de lagere klassen. Ziel bestaat uit twee delen: dianoëtische en het ethische deel 4. De natuur. De natuur was een hiërarchisch geheel en hier moest je respect voor hebben. De mens moest zich in het geheel voegen. De hiërarchische natuuropvatting leidt ongetwijfeld tot ongelijkheid. Er zijn mensen die lager staan in de hiërarchische natuuropvatting. Deze hiërarchie werkt richtinggevend volgens Aristoteles 5. Het geestelijke of de zin. Dit is uitsluitend bereikbaar voor de filosofen. Beoordeling van Aristoteles: net als bij Plato staat individuele vrijheid niet centraal in de gemeenschap die Aristoteles voor ogen had. Het in toom houden van behoeftebevrediging wijst erop dat 'groei' en 'vooruitgang' in de Griekse wereld geen belangrijke rol hadden.

Leg aan de hand van de vijf dimensies van het goede leven de opvatting van Plato over het goede leven uit en beoordeel die opvatting vervolgens.

1. Relaties met medemensen. Iedere stand dient zijn bijdrage te leveren aan het geheel - met het oog op het welzijn van de gemeenschap als geheel. Goed leven betekent dat je je berust in de plaats die je hebt en vanuit daar bijdraagt aan het voortbestaan van de polis. 2. Instituties. De staat moet gezien worden als een mens-in-het-groot. Net zoals de drie delen van de menselijke ziel (verlangend, eergevoelig en denkend deel) moeten de drie delen van de samenleving (boeren, bewakers en filosofen) met elkaar samenwerken om tot een succes te komen. 3. Het lichaam. De drie delen van de menselijke ziel (verlangend, eergevoelig en denkend) moeten goed samenwerken om een succesvol en goed mens te vormen 4. De natuur. De natuur was een hiërarchisch geheel en hier moest je respect voor hebben. De mens moest zich in het geheel voegen. 5. Het geestelijke of de zin. Dit is uitsluitend bereikbaar voor de filosofen en de filosofen vormen het toonbeeld van het goede leven. Wie niet tot deze filosofen behoort, moet de filosofen volgen om toch een goed leven te leiden. Beoordeling van de opvattingen van Plato: iedereen moet zich volgens Plato strikt houden aan hun voorgeschreven rol en plaats in de polis. Er heerst dus weinig individuele vrijheid. Dat lijkt een resultaat te zijn van een afweerreactie tegen subjectiviteit die dreigde de Griekse wereld ten onder te laten gaan (blz. 62)

Leg uit dat aretè zoals Aristoteles dat opvat een voortreffelijkheid is gericht op het midden, zoals door verstandige mensen bepaald.

Aretè is altijd gericht op het midden tussen twee uitersten en dit middel vormt de voortreffelijkheid. Dat midden wordt bepaald door redelijkheid: je moet redelijk kunnen denken om de uitersten van het midden te kunnen onderscheiden. Praktische wijsheid is daar essentieel voor.

Leg uit dat aretè zoals Aristoteles dat opvat een karakterhouding is.

Aretè is een karakterhouding die vormt krijgt uit de voortreffelijkheid van het handelen. Dit handelen kan je corrigeren en veranderen om de voortreffelijkheid te bereiken. Het is daarom een houding die niet van nature gegeven is omdat je zelf bepaalt hoe je je tegenover iets opstelt.

Vergelijk aan de hand van de vijf dimensies van het goede leven de opvatting van Plato over het goede leven met de opvatting van Aristoteles over het goede leven en geef met behulp van argumenten aan welke opvatting je voorkeur verdient.

Aristoteles ziet samenleven als iets cruciaals. Je bent onderdeel van de gemeenschap en de wereld. Voor Plato is het goede leven het ontdekken van de ideeënwereld door middel van je verstand (het ontdekken van de waarheid) Mijn voorkeur gaat uit naar de opvatting van Plato, omdat er bij een gemeenschap veel dogma's en vooronderstellingen gemoed zijn die je kunnen beïnvloeden door je een ellendig leven te bezorgen. Het ontdekken van de waarheid kan voorkomen dat je in deze onwetendheid vastroest.

Waarin verschilt de opvatting van 'het autonome individu' als rationele bepaling van plichten in de opvatting van Locke en Kant van de opvatting van 'het autonome individu' als hoogst-individuele authenticiteit zoals opgevat in het existentialisme?

Bij Locke en Kant hoort wel een bepaalde burgelijke verantwoordelijkheid. Je legt jezelf een universele wet op. Bij het existentialisme niet.

Leg uit op welke manier de vraag naar het goede leven verandert met de komst van het protestantisme in de 16e eeuw.

Bij het protestantisme gaat het niet om de geestelijkheid of de kerk, maar om het 'diepste innerlijke van de mens'. Het geweten en de vrijheid van de gelovigen zijn belangrijk. Mensen luisterden minder naar voorgeschreven regels en begonnen meer naar hun oprechte innerlijke overtuiging te luisteren als richtlijn voor het goede leven.

Waarin verschilt de opvatting van 'het autonome individu' als (religieuze) gewetensvrijheid in het protestantisme van de opvatting van 'het autonome individu' als antiburgerlijke religiositeit zoals Kierkegaard dat ziet?

Bij protestatisme is de eerste richtlijn het woord van God, de Bijbel dus. Dat is bij Kierkegaard minder, die Bijbel vind hij een verslag van mensen over hun relatie tot God (kerkelijke dogma's). Kierkegaard vindt de Bijbel geen objectieve richtlijn.

Geef de opvatting dat authenticiteit kenmerkend is voor de moderne invulling van het goede leven weer en evalueer deze opvatting (geef een positief en een negatief punt van deze opvatting).

De moderne individu gaat zelf bepalen wat hij goed acht. In positieve zin wordt het individu hierdoor niet meer gedreven door dogma's en regels. Problematisch is dat hier uiteindelijk ieder voor zich in zijn eigen existentie beslist over goed en kwaad, wat kan leiden tot buitensluiting als er collectief gezien toch andere opvattingen over goed en kwaad bestaan.

Leg uit op welke manier in het protestantisme van de 16e eeuw zowel sprake is van een verinnerlijking (subjectivering) van de moraal (geweten) als van een plichtsethiek.

De verinnerlijking komt terug in de opvatting dat je de goddelijke wet eigen moet maken. Dit hangt samen met de plichtsethiek, omdat het eigen maken van de goddelijke wet iets is waar je je eigen verstand gebruikt en niet uit plichten van anderen handelt maar deze zelf bepaalt. Hier staat de plichtsethiek voor

Geef de aan het protestantisme ontsproten kritiek van Kierkegaard op de opvattingen van verlichtingsfilosofen weer en evalueer deze kritiek (geef een positief en een negatief punt van de kritiek van Kierkegaard).

Door het gebruik van de idealen van de verlichtingsfilosofen in de maatschappij ging de echte autonomie van het individu verloren: de radicaliteit van de individuele verhouding met God. De verhouding met God is belangrijker dan elke andere ethiek of moraal en zelfs institutionele wetgeving. Positief punt: deze opvatting kan een bevrijding zijn van religieuze dogma's die betekenisloos zijn geraakt op individueel niveau Negatief punt: deze opvatting kan leiden tot keuzes die voor de gemeenschap als immoreel gezien kunnen worden, omdat ze niet met het algemene idee over ethiek overeenstemmen

Leg uit wat Locke bedoelt met 'de rechten van het vrije individu'

Een individu moet basisrechten hebben die onafhankelijk van de staat gelden die zorgen voor de ruimte voor een autonoom leven

Leg uit wat Kant voor ogen heeft met 'het autonome individu'.

Een mens met een vrije wil die natuurwetten kan volgen en formuleren die geen tegenstrijdigheden opleveren (categorisch imperatief).

Leg uit waarin aretè zoals Aristoteles dat opvat zich onderscheidt van emoties en vermogens.

Emoties en vermogens zijn van nature gegeven, aretè is een karakterhouding die via voortreffelijkheid in het handelen tot stand komt en is dat dus niet omdat je je handelingen kan veranderen en corrigeren.

Wat houdt de opvatting van 'het autonome individu' in als hoogst-individuele authenticiteit zoals opgevat in het existentialisme?

Er is in het existentialisme sprake van hoogst-individuele authenticiteit omdat het existentialisme stelt dat factoren buiten jou niet bepalen wie je bent, maar jijzelf. Het autonome individu heeft zo eigen verantwoordelijkheid voor hoe hij zijn leven leidt.

Waarin verschilt de opvatting van 'het autonome individu' als antiburgerlijke religiositeit zoals Kierkegaard dat ziet van de opvatting van 'het autonome individu' als hoogst-individuele authenticiteit zoals opgevat in het existentialisme?

Existentialisme verschilt van Kierkegaard want die gaat helemaal los van de christelijke traditie. Bij het existentialisme moet je echt helemaal zelf je leven bepalen.

Wat houdt de opvatting van 'het autonome individu' in als antiburgerlijke religiositeit zoals Kierkegaard dat ziet?

Het autonome individu moet niet de objectieve inhoud van kerkelijke dogma's nastreven, maar moet zelf een zeer persoonlijke en subjectieve individuele verhouding tot God bereiken. Dit idee van autonomie en religie was destijds zeer zeldzaam in de maatschappij, vandaar dat dit 'antiburgerlijke religiositeit' wordt genoemd.

Leg uit dat aretè (deugd, voortreffelijkheid) zoals Aristoteles dat opvat alleen het resultaat kan zijn van herhaald gedrag, maar dat deze handelingen op zich niet voldoende zijn om voortreffelijk te worden.

Het kunnen bepalen van het midden hangt af van de ervaring. Je moet hebben ervaren hoe je in handelingen tussen de uitersten moet zitten. Echter, dit is niet doorslaggevend. De herhaalde handelingen moeten wel uit de juiste houding voortkomen. Wie niet zoekt naar de voortreffelijkheid, zal dat ook niet vinden, hoe vaak hij de handeling ook herhaald.

Leg uit dat men volgens Aristoteles maar op één manier goed, maar op vele manieren slecht kan zijn.

Het midden vormt één bepaald punt op een lijn van mogelijke handelingen. Het is veel gemakkelijker om een ander punt dan het voortreffelijke punt te kiezen, omdat het gebied van niet voortreffelijke handelingen veel groter is.

Waarin verschilt de opvatting van 'het autonome individu' als (religieuze) gewetensvrijheid in het protestantisme van de opvatting van 'het autonome individu' als rationele bepaling van plichten in de opvatting van Locke en Kant?

Het protestantisme bepaalt dat het individu gewetensvrijheid moet hebben en zelf zijn verhouding tot God moet bepalen. Hier zijn echter nog wel richtlijnen voor, beschreven in de Bijbel. Lock en Kant zouden richtlijnen als een inbreuk zien op de vrijheid. Het individu moet volledig vrij zijn in het bepalen van zijn plichten, dus ook van richtlijnen.

Leg uit wat liefde als hoogste (theologale) deugd inhoudt en waarom deze deugd op gespannen voet staat met hiërarchisch denken in het christendom

Liefde is de hoogste deugd en is het vermogen om jezelf in te zetten voor het welzijn en de ontwikkeling van anderen. Bij liefde is er geen sprake van belangrijke en minder belangrijkere mensen: iedereen is even belangrijk en verdient evenveel liefde. Het lukte de christelijke kerken niet om iedereen als gelijk te zien. Je kreeg in de middeleeuwen machststructeren waarbij de hoogste persoon in de kerk de macht en het hoogste woord had. Er was dus toch sprake van hiërarchie.

Leg uit wat liefde als hoogste (theologale) deugd inhoudt en waarom deze deugd op gespannen voet staat met het hiërarchische denken van Plato en Aristoteles

Liefde is de hoogste deugd en is het vermogen om jezelf in te zetten voor het welzijn en de ontwikkeling van anderen. Bij liefde ontbreekt hiërarchie omdat iedereen gelijk is en ook gelijk behandeld moet worden. Bij liefde is er geen sprake van belangrijke en minder belangrijkere mensen zoals in de systemen van Plato en Aristoteles, waarbij ongelijkheid en hiërarchie juist een bestandsdeel zijn van de staatsvormen.

Wat houdt de opvatting van 'het autonome individu' in als rationele bepaling van plichten in de opvatting van Locke en Kant?

Locke: Wijst op het belang van mensenrechten, basisrechten die de vrijheid en autonomie van de individuen moet garanderen. Plichten mogen alleen het recht op vrijheid en autonomie garanderen, niet beperken. Kant: Vond, net als Locke invididuele autonomie en vrijheid belangrijk, maar voor het welzijn van de samenleving als geheel moet het individu deze vrijheid wel voldoen aan het categorisch imperatief, wat inhoudt dat er geen tegenstrijdigheden mogen ontstaan zou een bepaalde handeling/keuze tot wet gemaakt worden.

Wat zijn theologale deugden en hoe verhouden die zich tot de klassieke deugden?

Theologale deugden zijn goddelijke/christelijke deugden die alles te maken hebben met het denkbeeld dat je hebt van jezelf en van het 'Koninkrijk van God'. Het verschil is dat de theologale deugden gaan over de juiste band tussen jou en God en de klassieke deugden vooral over jezelf en je naasten


Related study sets

Microbiology Chapter 4 Questions ❤️

View Set

Chapter 7: Group Influences on Consumer Behavior

View Set

Finance 8 Personal Finance - Ch 2 Money Management Skills - Focus on Personal Finance - McGraw Hill 5 edition

View Set

The Circulatory System: Blood Vessels and Circulation

View Set

3.1.2 Software and hardware components of an information system

View Set

Semester 3 Test Entrepreneurship

View Set

Chapter 25: Metabolism and Nutrition

View Set