Aardrijkskunde Hoofdstuk 3: Landschappen en hun gebruikers
bodem
bovenste 1 a 2 m van de grond waaruit planten het grootste deel van hun voedingsstoffen kunnen halen.
landdegradatie
de achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het landschap door verdroging, bodemerosie, bodemuitputting en verzilting.
klimaatverandering
de verandering op lange termijn van de temperatuur, de neerslag en de wind op aarde.
geofactoren
factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. De belangrijkste zijn het klimaat, de gesteenten, het rëlief en de mens.
landschapszone
gebied met karakteristieke kenmerken
tropische zone
gordel tusen de 10 N.B. en 10 Z.B.
polaire zone
gordel tussen de poolcirkel en de polen
gematigde zone
gordel tussen de subtropische en de boreale zone
subtropische zone
gordel tussen de tropen en de gematigde breedte.
bodemerosie
het door het erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de verweringslaag
ontbossing
het verwijderen van de (natuurlijke) bosbegroeiing in een gebied.
reliëf
hoogteverschillen in een landschap
overbeweiding
meer vee houden dan de natuurlijke vegetatie kan verdragen
duurzaam landgebruik
natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder die van de toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
boreale zone
overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het noordelijk halfrond.
verwoestijning
proces waarbij woestijnen zich in oppervlakte uitbreiden.
natuurramp
ramp veroorzaakt door natuurgeweld.
verzilting
toename van het zoutgehalte in de bodem of in het grond- oppervlaktewater door verkeerd landgebruik
gesteente
vast materiaal dat in de ondergrond of aan het aardoppervlak ligt.
milieuramp
verstoring van de natuur door de mens, waardoor zich een ramp met slachtoffers en financiële schade voordoet
aride zone
zone met droge klimaten
semiaride zone
zone met droge klimaten