gedragswetenschappen periode 2

Réussis tes devoirs et examens dès maintenant avec Quizwiz!

PDD-NOS

'Restcategorie' voor personen met ernstige, pervasieve problemen in de sociale interactie Kenmerken van autisme zijn aanwezig, maar onvoldoende om te spreken van een autistische stoornis of het syndroom van Asperger

Kwaliteit hechting wordt o.a. beïnvloedt door:

(Psychische) problematiek bij ouder Opvoedingsverleden ouder (Eén van de) ouders weg uit de thuissituatie 'Goodness of fit' (ouder-kind), met name bij 'moeilijk temperament' kind

Er zijn verschillende manieren om naar probleemgedrag te kijken. Kars en Zwets (1998) noemen 3 invalshoeken:

- De medisch-biologische invalshoek: men zoekt de oorzaken van het probleemgedrag in het lichamelijk functioneren. Soms laten mensen met een verstandelijke beperking gedragsproblemen zien omdat zij ziek zijn, pijn hebben of zich niet lekker voelen. Ze hebben soms geen of weinig andere manieren om dit te uiten. - De individueel-psychologische invalshoek: hier ligt het accent op wie de ander nu eigenlijk is, de cliënt met het probleemgedrag wordt gezien als een uniek mens met een eigen persoonlijkheid en een eigen karakter. Zoeken naar de oorzaken van het probleemgedrag betekent in eerste instantie iemand begrijpen als mens. De methode-Heijkoop past binnen deze visie. - De sociaalpsychologische invalshoek: hierbij kijkt men naar de mens in zijn leefomgeving en vooral de relaties met andere mensen staan hier centraal.

Veilige hechting leidt tot:

- Goede emotionele ontwikkeling - Zelfredzaamheid/autonomie - Vermogen tot het aangaan van wederkerige sociale relaties

Onveilige hechting leidt daarentegen tot:

- Psychische instabiliteit - Negatief zelfbeeld-/waardering - Leerproblemen - Moeite met aangaan en onderhouden van relaties

De student weet welke vier aspecten aan moraal en geweten worden onderscheiden

1. De rem die het mogelijk maakt dat je de verleiding weerstaat je te misdragen 2. Het schuldgevoel waardoor je wordt bevangen als je tegen je geweten in handelt 3. Het altruïsme als verzamelnaam voor alles wat je voor een ander doet, waarvoor in enigerlei vorm een offer wordt gebracht 4. De morele maatstaven die je hanteert bij het beoordelen van anderen Deze aspecten zijn op zichzelf niet opzienbarend en zijn lang niet altijd in gelijke mate in een persoon aanwezig.

Functies intelligentie:

1. Het organiseren van de beschikbare schema's in samenhangende, complexere systemen of kennisgebieden 2. De adaptie of aanpassing aan de omgeving doel: een staat van evenwicht handhaven of herstellen Deze aanpassing komt via 2 complementaire processen tot stand: assimilatie en accommodatie.

Vier stadia van cognitieve ontwikkeling:

1. Het sensomotorische stadium (0-2 jaar) 2. Het preoperationele stadium (2-6 jaar) 3. Het concreet operationele stadium (6-12 jaar) 4. Het formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar)

De student weet wat kenmerkend is aan kinderen met aandachtstekort- en gedragsstoornissen en hoe dit effectief behandeld kan worden

ADHD: een gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door buitensporige motorische activiteit en het onvermogen zich te concentreren Hyperactiviteit: een afwijkend gedragspatroon dat wordt gekenmerkt door problemen met het vasthouden van de aandacht en extreme rusteloosheid

Problemen in hun openlijke gedrag dat verstorend of storend is:

Aanpassingsstoornissen, hechtingsstoornissen, regulatiestoornissen, gestoorde agressieregulatie, oppositioneel gedrag en aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) Externaliserende stoornissen: ADHD en gedragsstoornissen

Voor de hulpverlener die werkt met personen met ASS, is het zaak om te beschikken over een aantal competenties.

Afstand nemen, het eigen gezichtspunt loslaten om zo de wereld te bekijken vanuit de persoon met ASS Kijken naar de ander in relatie tot zichzelf Betrokkenheid en distantie Structurerend vermogen Ethisch bewustzijn: hoe omgaan met agressie en hoeverre een cliënt begrenzen en structureren?

Bijkomende problemen:

Afwijkende, onhandige en houterige motoriek Extreme en schijnbaar onlogische angsten Gedragsproblemen (eet- en slaapproblemen, driftbuien, agressie en soms zelfverwondend gedrag) Automutilatie en agressie komt voort uit het onvermogen zich verbaal uit te drukken bij stress, frustratie en onbegrip Angstig en faalangstig gedrag bang niet aan de eisen van de omgeving kunnen voldoen Depressiviteit door het besef van de diagnose en de meebrengende problemen (onvermogen een juiste partner te vinden en niet kunnen realiseren van een zelfstandig leven) Persoonlijkheidsproblematiek niet kunnen voldoen aan de ontwikkelingstaken waarvoor zij komen te staan

Psychiatrische stoornissen (zoals een psychose) uiten zich bij mensen met een verstandelijke handicap veelal in 'probleemgedrag', zoals automutilatie en agressie ten opzichte van andere mensen en voorwerpen

Agressie is het uiten van gevoelens van woede of boosheid, vaak ontstaat dit doordat iemand zich ernstig belemmerd voelt. Mensen met een verstandelijke beperking raken eerder gefrustreerd, dit komt doordat zij minder greep hebben op de wereld om hen heen. Zij raken eerder de controle op de eigen gevoelens kwijt en zijn ook minder in staat met hun verstand gevoelens onder controle te houden. Ook reageren zij directer op hun gevoelens en uiten dit in agressie. Schreeuwen, met dingen gooien, maar ook iemand aanvallen kan dan het gevolg zijn. Automutilatie betekent zelfverwonding of zelfverminking. Dit toebrengen van lichamelijk letsel of pijn aan zichzelf komt bij mensen met een verstandelijke beperking regelmatig voor, vooral bij zeer ernstig verstandelijk gehandicapten. Er is een samenhang tussen automutilatie en het niveau van communicatie, taalontwikkeling en zelfredzaamheid. Pijn is het grootste gevolg van automutilatie. Hierbij komt endorfine vrij, wat ervoor zorgt dat je je rustig en prettig voelt, waardoor uiteindelijk het een verslaving kan worden. Oorzaken Angst en paniek Trauma

Vanaf 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline en opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie

Alfred Binet: verrichte pionierswerk op het gebied van de intelligentie van kinderen en deed onderzoek naar het geheugen en naar hoofdrekenen G. Stanley Hall: de eerste persoon die het denken en het gedrag van kinderen onderzocht met behulp van vragenlijsten en schreef het eerste boek waarin adolescentie als aparte ontwikkelingsperiode werd gezien Een kind kan systematisch bestudeerd worden Kind is in ontwikkeling en daarbij afhankelijk van omgeving Ontwikkeling kan verstoord raken Veel verschillen tussen kinderen en volwassenen, zoals: psyche, communicatie

De WLZ

Alle zorgtaken voor mensen met een zware, langdurige zorgbehoefte (zoals kwetsbare ouderen en mensen met een ernstige beperking, chronische ziekte of handicap), ofwel iedereen die vanwege een handicap of aandoening in een instelling moet verblijven, meestal 24 uur per dag (verpleeghuis). De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het organiseren van deze zorg.

WLZ (wet langdurige zorg)

Alleen mensen die 24 uur per dag, 7 dagen per week zorg nodig hebben vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze Wlz wordt uitgevoerd door de grote verzekeringsorganisaties die via aanbesteding de zorg inkopen bij o.a. instellingen als verpleeghuizen of de zogenaamde woonvoorzieningen en instituten maken de woonfunctie en de dagbesteding onderdeel uit van de geleverde zorg.

Huidige ontwikkeling: extramuralisatie

Als gevolg van nieuwe zorgvisie, maar vooral ook financiële noodzaak Stijging zorgkosten, o.a. door: o Meer en kwalitatief betere zorg o Meer chronisch zieken o Dubbele vergrijzing Babyboomers gaan komende jaren met pension Zorgvragers hebben langer zorg nodig Zorgbeleid overheid o.a.: stimuleren zelfredzaamheid en participatie kwetsbare groepen extramuralisering (tegenovergesteld aan de intramuralisering bij medische model!) DUS: o Meer zorgvragers o Minder zorgaanbod

Problemen met waarnemen, taal, denken en oordeelsvormen

Autismespectrumstoornis, bipolaire psychose, schizofrenie en bij anderszins psychotische stoornissen

Wat is een zorgprofiel? (Voorheen: zorgzwaartepakket/ZZP)

Bedoeld voor mensen met CIZ-indicatie 'zorg met verblijf' (niet meer voor mensen met lager zorgprofiel) Zorgprofiel bevat het soort zorg/ondersteuning en hoeveelheid zorgtijd per week (begeleiden, verzorgen, verplegen) o Lichte pakketten/laag zorgprofiel: thuiszorg o Zware pakketten/hoog zorgprofiel Aan een zorgprofiel/ZZP zit een geldbedrag vast uitgekeerd aan de instelling Afspraken staan in een zorgplan

Domeinen ASS

Beperkingen in de sociale communicatie en interactie Zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten Informatieverwerkings- en integratieproblemen o Overgevoeligheid voor prikkels, trage informatieverwerking, moeite met het verwerken van non-verbale informatie, moete met schakelen tussen situaties, etc.

Stromingen in de psychologie Psychologen gebruiken vaak een bepaalde invalshoek. Hieronder bespreek ik acht stromingen, waarvoor ze staan en hun bedenkers.

Biologische invalshoek Evolutionaire invalshoek Cognitieve invalshoek Psychodynamische invalshoek Freud Humanistische invalshoek Maslov / Rogers Behavioristische invalshoek (of leertheoretische invalshoek) Pavlov / Watson / Skinner Socio-culturele invalshoek Sociaal-ecologische invalshoek

Leeftijdgebonden invloeden

De invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen op een cohort kunnen hebben.

Autisme en scholing onderwijs Een persoon met ASS, die o.a. beperkingen heeft in de sociale interactie, heeft vaak problemen met plannen en organiseren (het executief functioneren) en een zwakke coherentie heeft, veel moeite heeft met het 'competentiegericht leren'. Dit richt zich op de zelfstandigheid en zelfsturing van leerlingen. Smet en Van Driel geven verschillende problemen aan die in de praktijk naar voren komen:

De omgang en samenwerking met medeleerlingen en docenten verlopen moeizaam Door een zwakke centrale coherentie worden hoofd- en bijzaken onvoldoende onderscheiden Ze verliezen zich in details, waardoor een opdracht bijvoorbeeld slechts gedeeltelijk wordt gemaakt Ze hebben moeite om de juiste prioriteiten te bepalen Het plannen en organiseren van een grote opdracht is moeilijk of lukt niet

Autisme en werk

De overgang van opleiding naar werk is voor mensen met autisme erg groot. 90% van de mensen met ASS werken niet of werken onder hun niveau. Van de personen met ASS die functioneren op gemiddeld of bovengemiddeld niveau, heeft slechts circa 12% een baan. Als oorzaak hiervan wordt onder andere aangegeven dat de overgang van de rol van leerling naar die van collega of werknemer te groot is. Op een werkplek worden andere sociale regels gehanteerd en heerst een andere organisatiecultuur. Problemen die bij het onderwijs gelden, gelden hier ook, met: Eerder geleerde vaardigheden worden niet automatisch meegenomen naar een veranderde arbeidscontext Communicatie met zowel collega's als klanten is vaak moeilijk; mensen met ASS beschikken van nature vaak niet over de juiste afstemming en ze hebben onvoldoende inlevingsvermogen Er worden dikwijls problemen ondervonden in de planning en uitvoering van taken Plotselinge veranderingen op de werkvloer zijn moeilijk Het sociale aspect, zoals pauze houden, samen lunchen en teamuitjes, levert eerder stress op dan plezier Er is een gebrek aan inzicht in het eigen functioneren (mogelijkheden en beperkingen, maar ook de sterke kanten) Over het algemeen gaat het aanleren van praktische informatie goed, maar het generaliseren van de informatie en het werken op een werkplek lukken niet.

Marcia's theorie van identiteitsontwikkeling

De psycholoog James Marcia gebruikte de theorie van Erikson als uitgangspunt. Volgens hem kan identiteit worden onderverdeeld in 4 categorieën, die hij statussen noemde. De identiteitsstatus is afhankelijk van de vraag of er 2 eigenschappen, crisis en binding, aan- of afwezig zijn. Crisis: een periode binnen de identiteitsontwikkeling waarin een adolescent bewust kiest tussen verschillende alternatieven en beslissingen neemt. Binding: psychologische investering in een bepaalde koers of ideologie

Het geweten kan op de verschillende aspecten verschillend ontwikkeld zijn. Ouders hebben waarschijnlijk grote invloed welke van de vier bij hun kind het sterkste wordt ontwikkeld. Daarbij spelen 2 dingen een grote rol:

De timing van de straf, en De toelichting die op verboden wordt gegeven

Kenmerken zijn: driftbuien, agressie gericht op zichzelf of anderen. 4 punten van Heijkoop:

De vorm: hoe ziet het gedrag eruit en hoe verloopt het? De frequentie: hoe vaak komt het probleemgedrag voor en in welke situatie en in welke periode? De intensiteit: hier gaat het om de kracht waarmee de gedragsmatige handeling plaatsvindt De mate van besmetting: hiermee wordt bedoeld in hoeverre het probleemgedrag het totale doen en laten van de cliënt beïnvloed

Het sensomotorisch stadium (0-2 jaar)

Denkontwikkeling: reflex reflectie (denken ontstaat door doen) Taalontwikkeling: koppeling van woorden aan objecten (en mensen) 2 jaar: eerste begin van symboolgebruik en probleemoplossend vermogen Sensomotorisch: het belang van zintuiglijke indrukken en motorische handelingen die de zuigeling in staat stellen het effect van zijn eigen activiteit op de omgeving te ontdekken en ermee te experimenteren Naarmate de baby ervaart dat verschil in handelen een verschil in effect oplevert, worden de handelingen doelgericht Vorming schema's: o Reflexen worden handelingen doelgericht organiseren (eerst zien, dan pakken, dan in mond stoppen) o Leert zichzelf onderscheiden van voorwerpen en mensen o Voorwerpen en mensen blijven bestaan ook als ze uit beeld zijn objectpermanentie (rond 1,5 jaar) Intelligentieontwikkeling vindt basis in de sensomotorische fase Overgang preoperationele stadium wordt ingeluid door de komst van mentale representaties: het kind gaat zich ergens een voorstelling van maken. Tussen 1,5-2 jaar: o Taalwerving o Fantasiespel: 'doen alsof'-spel, bv. de pop te eten geven o Indirecte imitatie o Objectpermanentie: een kind kan zich een voorstelling maken van een object als iets tastbaars wat buiten hemzelf bestaat en niet zomaar ophoudt te bestaan, ook al is het object uit het zich verdwenen, bv. door een knuffel te zoeken

Problemen rond emoties of emotionele reacties:

Diverse angststoornissen, fobieën, dwang, bij reacties op acuut trauma, bij posttraumatische stressstoornissen en mogelijk ook bij selectief mutisme Internaliserende stoornissen: angststoornissen, de obsessieve-compulsieve stoornis, de postraumatischestresstoornis en de stemmingsstoornissen

De zintuigelijke ontwikkeling

Een (zeer) ernstige verstandelijke beperking kan ook visuele stoornissen met zich meebrengen. Meer dan de helft van deze groep heeft een visuele beperking een één derde heeft gehoorproblemen. De prikkelverwerking via tast en voelen kan ook verstoord zijn. De taalontwikkeling en communicatie kunnen tevens ook verstoord zijn.

factoren die van invloed zijn op het toenemend aantal ASS-diagnosen

Eerdere herkenning en/of verbeterde diagnostiek van ASS Verruiming van de definities en diagnostische criteria sinds de invoering van de DSM-IV Toegenomen complexiteit van de maatschappij

Syndroom van Asperger

Er mag in de ontwikkeling geen sprake zijn geweest van een algemene achterstand in taal Er dienen ten minste 2 kenmerken binnen het domein 'beperkingen in de sociale interactie' te zijn en 1 kenmerk binnen het domein 'stereotiepe gedragingen en interesses' Normale of hoog-normale intelligentie vaak late diagnose Vooral problemen met anderen is moeilijk evenals het aangaan en vooral het onderhouden van relaties Vaak veel moeite met plannen en organiseren

Hoewel er dus nog maar één diagnose ASS is, geeft de DSM-5 wel de mogelijkheid om de aanzienlijke individuele verschillen binnen het spectrum te beschrijven. Dit gebeurt ten eerste door verschillen in ernst aan te geven op basis van de ondersteuning die iemand nodig heeft.

Ernstniveau 1 (ondersteuning vereist) geeft aan dat de symptomen merkbare beperkingen met zich meebrengen die met goede ondersteuning grotendeels kunnen worden opgevangen. Ernstniveau 2 (substantiële ondersteuning vereist): de beperkingen blijven duidelijk zichtbaar, ook al is er sprake van ondersteuning. Ernstniveau 3 (zeer substantiële ondersteuning vereist): zo ernstig dat het functioneren op alle levensgebieden ernstig beperkt is en er langdurige en intensieve begeleiding en/of behandeling nodig is.

Executieve functies

Executieve functies zijn de hogere controlefuncties van de hersenen die nodig zijn om acties te plannen en problemen doelgericht op te lossen. Hiervoor zijn bepaalde vaardigheden vereist, zoals plannen en organiseren, gedragsevaluatie, inhibitie en cognitieve flexibiliteit. Ozonoff en collega's poneerden in 1991 dat stoornissen van de executieve functies (EF) mogelijk ten grondslag liggen aan de autistische symptomen. Een aantal componenten die met ASS werden geassocieerd: planning, cognitieve flexibiliteit, inhibitie, het genereren van nieuwe ideeën en selfmonitoring.

Centrale coherentie

Frith kwam in haar boek Autism: Explaining the enigma (1989) met een theorie waarmee verschillende autistische kenmerken die niet per se sociaal van aard zijn, konden worden begrepen, zoals de overmatige gerichtheid op details, de stereotiepe bewegingen en interesses, en de problemen in het gebruik van de taal. Haar hypothese was dat mensen met ASS een zwakke centrale coherentie (CC) hebben: informatie wordt niet automatisch globaal en in context verwerkt om tot een betekenisvolle, samenhangende interpretatie van de omgeving te komen. Ze missen de automatische drive for meaning, zijn niet in staat de betekenis van the big picture te zien, maar verwerken informatie fragmentarisch en op lokaal niveau. Het gevolg is dat mensen met ASS gericht zijn op details en niet op de betekenis van een situatie. De Vlaamse autismedeskundige Peter Vermeulen (2009) gebruikt de term 'contextblindheid' om deze problemen met centrale coherentie aan te duiden. Hij doelt er hiermee op dat de context ook een grote rol speelt in het beoordelen en inschatten van menselijk gedrag. Mensen met autisme hebben moeite met het zien van de context en merken relevantie informatie hierdoor niet op, met als gevolg dat er geen betekenis wordt verleend aan de situatie en de persoon met ASS onvoldoende kan afstemmen op de situatie.

Onderzoek naar kinderen is onder te verdelen in 5 centrale thema's of benaderingen:

Fysieke ontwikkeling: de invloed van het lichaam op ons gedrag Cognitieve ontwikkeling: de beïnvloeding van gedrag door groei en verandering in intellectuele vermogens Sociale/sociaal-emotionele ontwikkeling: kijkt naar de manier waarop interacties van mensen met elkaar en hun sociale relaties in de loop van hun leven blijven groeien, veranderen en stabiel blijven Persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar stabiliteit en veranderingen in de eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden Morele ontwikkeling

Bij aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) leggen kinderen een impulsiviteit, gebrek en aandacht en hyperactiviteit aan de dag die niet bij hun ontwikkelingsniveau passen. In de DSM-5 worden de volgende subtypen van ADHD onderscheiden:

Gecombineerd beeld: er is zowel sprake van onoplettendheid als van hyperactiviteitimpulsiviteit Overwegend onoplettend beeld o Moeite om hun aandacht ergens op te richten, hoofd- en bijzaken onderscheiden en met plannen en organiseren. o Deze kinderen komen vaak stil en teruggetrokken over, passief en vergeetachtig Overwegend hyperactief-impulsief beeld

hoe de ontwikkeling verstoord kan raken, bijv. door de invloed van kwetsbaar ouderschap

Gedrags-/ontwikkelingsproblemen kunnen worden beïnvloed door de ouders. 4 vormen van 'kwetsbaar' ouderschap: Onvermogen tot ouderschap (bv. zelf psychische problematiek, verslaving) Verstoord ouderschap Problematisch ouderschap Overvraagd ouderschap Kortom: behandeling van kinderen en jeugdigen vraagt vaak zorgvoorzieningen (hulp, steun) voor ouders

De student kent verschillende (verpleegkundige) interventies/methoden, waaronder Gentle teaching, die gebruikt worden bij het beheersen/oplossen van probleemgedrag bij verstandelijk beperkten

Gentle teaching is een vertaling vanuit de denkbeelden van de humanistische psychologie. Rogers benoemde als belangrijke elementen in de houding van de begeleider van een cliënt: De begeleider treedt de cliënt met echtheid tegemoet (interesse mag niet gespeeld zijn) De cliënt moet onvoorwaardelijk geaccepteerd zijn De begeleider moet de cliënt op empathisch manier bejegenen Dit zien we ook allemaal terug bij gentle teaching. Belonen en bestraffen van gedrag wordt afgewezen. Bij deze manier van bejegenen wordt het belang van hechting op alle levensjaren benadrukt. De bekendste vertegenwoordiger van gentle teachting is John McGee. Volgens hem worden gedragsproblemen bij verstandelijk gehandicapten veroorzaakt door een gebrek aan hechting. Om die hechting te herstellen moet er via menselijk contact een basis gecreëerd worden zodat menselijke ontplooiing mogelijk wordt. Sleutelbegrippen zijn dus: acceptatie, affectie, tolerantie en warmte.

Het concrete operationele stadium (6-12 jaar)

Handelend denken en het denken is vooral statisch: het kind gaat uit van de toestand en niet van het proces Informatie heeft betrekking op realistische, concreet voorstelbare situaties Een mentale operatie kun je een gedachtehandeling noemen, 2 cruciale kenmerken van het operationele denken zijn: o Reversibiliteit: een uitgevoerde handeling kan in gedachten weer worden teruggedraaid naar de oorspronkelijke uitgangssituatie o Organisatie: meerdere aspecten van een probleem worden meegenomen en leiden gezamenlijk tot een slotconclusie Verklaringen vanuit reversibiliteit, compensatie en identificatie

Zelfbesef:

Het bewustzijn dat men los van de rest van de wereld bestaat. begint rond 12 maanden

Een autismebril opzetten

Het gaat hierbij vooral om het vinden van de aansluiting bij de persoon met ASS, zodat hij zich begrepen en veilig voelt. Daarvoor zijn de volgende aspecten van belang: Contact maken: op welke wijze maakt deze persoon contact met de wereld? Welke zintuigen gebruikt hij? Denk bv. aan overgevoeligheid voor een geur. Hoe verloopt het contact met deze persoon? Communicatie: is deze persoon meer gebaat bij visuele of verbale communicatie? Wees duidelijk in communicatie, vermijd spreekwoorden en dubbele boodschappen. Behoefte aan structuur: ordening en structuur bieden dient te gebeuren op 3 hoofdgebieden: fysieke omgeving (woon- of leefomgeving), tijd en activiteit. De wijze van leren Rigiditeit en preoccupaties: mensen met ASS kunnen star en rigide zijn door onmacht en vaak uit angst voor het onbekende. Dit geldt ook voor preoccupaties: een zich herhalend, stereotiep patroon van gedrag, interesse en activiteit. Directe behoeftebevrediging: personen met ASS hebben doorgaans weinig vermogen zich in te leven in wat de ander nodig heeft en voelen dit niet automatisch aan. Het emotioneel functioneren: veel mensen met ASS functioneren op emotioneel gebied niet zoals verwacht zou kunnen worden op basis van hun kalenderleeftijd. Hierdoor bestaat de kans op overvraging. Emoties kunnen anders worden geuit of worden extreem onderdrukt.

Cognitieve ontwikkeling

Het gedrag bij kinderen met een verstandelijke beperking is anders, ze kunnen minder goed omgaan met verandering (adaptief gedrag). Ze kunnen zich moeilijk aanpassen en bedenken minder snel oplossingen.

Welke specialisten ook meewerken aan het oplossen van het probleem, de analyse blijft de eerste stap. Heijkoop geeft aan dat hierbij 4 punten van belang zijn:

Het is belangrijk dat de cliënt zelf invloed kan uitoefenen op zijn omgeving De cliënt dient ondersteund te worden in het zelf grip krijgen op zijn gedrag De cliënt moet (opnieuw) vertrouwen krijgen in anderen De cliënt dient ondersteund te worden in het vinden van een evenwicht is ontspanning en inspanning. Een balans in emoties is hierbij belangrijk.

De student kan de huidige kinder- en jeugdpsychiatrie begrijpen in het licht van historische zienswijzen en ontwikkelingen

Het is pas sinds het begin van de vorige eeuw dat psychiatrische behandeling plaatsvindt van kinderen en jeugdigen met emotionele problemen en/of gedragsproblemen. In Nederland begon dat eind jaren '20 van de vorige eeuw met de oprichting van de eerste Medisch Opvoedkundige Bureaux. Kinderen werden eerder gezien als miniatuurvolwassenen

Kritiek op Kohlberg

Het is te verstandelijk: men kan wel mooi moreel redeneren, maar dat zegt niets over het doen Het is te koel: de mogelijkheid zich emotioneel in te leven in een ander blijft buiten beeld Het is te geordend: mensen redeneren niet op steeds hoger niveau, maar op alle niveaus door elkaar Het is te Westers: er zijn culturen waar aan eigen verantwoordelijkheid geen waarde wordt gehecht Het is te mannelijk: vrouwen laten soms affectieve verbondenheid de boventoon voeren, niet het rationele

Kritiek op de intramurale zorg

Het medisch model heeft dus geleid tot intramuralisering, wat verschillende nadelen heeft: Door intramurale zorg blijft de samenleving blijft buiten schot. o Banden tussen individuen en samenleving worden verbroken. Wanneer 'lastige' individuen worden 'uitgestoten' worden sociale en maatschappelijke oorzaken van hun problemen over het hoofd gezien. Intramurale zorg leidt tot 'hospitaliseren' (Goffman)/totale institutie: o Er ontstaat een groot verschil met de 'gewone samenleving' met als centraal kenmerk: grenzen van slapen, werken, ontspannen verdwijnen. o Mortificatie o Disculturalisatie

Bezwaren

Het model is te veel gericht op de finaliteit van de identiteitsvorming, namelijk het bereiken van een afgewerkte identiteit. Echter, identiteitsontwikkeling kent volgens Erikson geen normatief, ideaal eindpunt. Zij wordt gekenmerkt door voortdurende veranderingen en uitdagingen en een blijvend zoeken en exploreren.

Oplossen van probleemgedrag

Het zoeken naar de oplossing van de problemen begint bij het kijken naar de oorzaak. Het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) zet zich in voor mensen met bijzondere zorgvragen. Het CCE kan met een frisse en onafhankelijke blik kijken naar complexe zorgvragen en vervolgens expertise en vaardigheden mobiliseren. Het CCE wordt vooral ingeschakeld voor: Consultatie Second opinion Ondersteuning bij uitvoering van adviezen Langdurige ondersteuning via een bijzonder zorgplan Voor een grondige analyse kan het soms ook noodzakelijk zijn om een cliënt over te plaatsen naar een observatiecentrum. Hier kan men door middel van multidisciplinair onderzoek komen tot een grondige analyse, prognose en advies betreffende wonen, school of werk. Daarnaast kan specialistische behandeling geboden worden voor specifieke problemen, zoals eetproblematiek, autisme en sociaalemotionele problematiek. Wanneer er een vermoeden van autisme is, kan het autismeteam ingeschakeld worden. Zij kunnen ondersteuning bieden in de vorm van: Het stellen van een diagnose bij een vermoeden van autisme (hierbij wordt alleen de diagnose 'wel autisme' of 'geen autisme' gesteld) Behandeling en ondersteuning voor mensen met een autismespectrumstoornis en hun omgeving Consultatie aan behandelaars en ondersteuners die werken met autistische mensen Voorlichting en deskundigheidsbevordering

De student weet welke verpleegkundige interventies toegepast kunnen worden bij cliënten met een aandachtstekort - en gedragsstoornissen

Houdt voortdurend toezicht op de patiënt, maar onopvallend Wees alert op suïcidaal gedrag Ga na of de patiënt suïcide wil plegen en welke middelen hij tot zijn beschikking heeft Sluit een mondelinge overeenkomst dat de patiënt zichzelf niet zal verwonden en contact zal zoeken als deze suïcidale gedachten heeft Help de patiënt te ontdekken wanneer hij kwaad wordt en leer hem deze gevoelens te accepteren Geef de patiënt het goede voorbeeld door te laten zien hoe je met boosheid om kan gaan Verwijder alle gevaarlijke voorwerpen uit de omgeving van de patiënt Probeer het gewelddadige gedrag in goede banen te leiden door uitlaatkleppen te bieden Blijf bij de patiënt als angst en spanning toeneemt Het personeel dat de patiënt begeleidt, dient ten alle tijden rust en kalmte uit te stralen Benader de patiënt op een constructieve wijze en zorg voor voldoende veiligheid van jezelf Dien rustgevende medicatie toe Als alle interventies niet werken, kan het gebruik van fixatiemiddelen of separatie nodig zijn

Marcia ontwikkelde 4 identiteitscategorieën voor adolescenten

Identity achievement. Tieners met deze identiteitsstatus hebben met succes onderzocht en overdracht wie ze zijn en wat ze willen doen. Na een periode van crisis waarin ze verschillende alternatieven hebben uitgeprobeerd, hebben deze adolescenten zich verbonden aan een specifieke identiteit. Deze tieners zijn vaak psychisch gezien het gezondst, zijn meer gemotiveerd iets te bereiken en hebben een groter ethisch besef dan andere adolescenten. Identity foreclosure. Dit zijn adolescenten die zich hebben verbonden aan een identiteit, maar die geen crisisperiode hebben doorgemaakt waarin ze verschillende alternatieven hebben onderzocht. In plaats daarvan hebben ze overgenomen wat anderen het best voor hen vonden. Bezitten vaak 'rigide kracht': ze zijn gelukkig en tevreden met zichzelf, maar hebben ook veel behoefte aan goedkeuring van anderen en zijn vaak autoritair. Dochter die besluit arts te worden omdat haar moeder dat ook is, zoon gaat in het familiebedrijf werken. Moratorium. Adolescenten hebben zich nog niet aan een bepaalde identiteit verbonden, maar hebben tot op zekere hogere verschillende alternatieven onderzocht. Daardoor zijn ze relatief nerveus en hebben ze last van psychische conflicten. Verbinden zich vaak uiteindelijk wel aan een bepaalde identiteit, maar dat heeft wat voeten in de aarde. Identity diffusion. Sommige adolescenten in deze categorie overwegen verschillende alternatieven, maar verbinden zich nooit aan één specifieke identiteit. Andere komen niet eens zo ver; die overdenken hun opties niet eens bewust. Ze zijn vaak losbandig en springen van de hak op de tak. Hoewel ze zorgeloos lijken, staat het feit dat ze zich niet aan een identiteit verbinden hun vermogen om hechte relaties aan te gaan in de weg. Vaak zijn ze zelfs sociaal teruggetrokken. Niet alle adolescenten zijn permanent in één van de categorieën onder te brengen, ze kunnen ook veranderen. Bij de meeste mensen komt de identiteit tot stand aan het einde van de tienerjaren, als ze begin 20 zijn.

Een integrale benadering (allesomvattend)

In het rapport staat ook dar het van belang is dat er wordt gekeken naar de specifieke, individuele kenmerken van de stoornis en de gevolgen daarvan voor het functioneren van de persoon. Vanuit het perspectief van de levensloopbegeleiding is tevens de sociale en functionele context van groot belang: alle levensdomeinen hangen met elkaar samen en zijn met elkaar verbonden. Daarbij is maatwerk nodig in de vorm van aandacht voor de specifieke levensfase waarin de persoon zich bevindt; bovendien dient, waar mogelijk, vooruitgekeken te worden naar mogelijke toekomstige veranderingen (transities).

beschrijven hoe het diagnostisch proces voor kinderen en jeugdigen is georganiseerd en begrijpt dat psychiatrische problematiek meervoudig en multidimensioneel is

Informatie verkrijgen om de klachten en symptomen van een individu te begrijpen: door meerdere informanten (kind/jeugdige, ouders, leerkracht, belangrijke derden, etc.), door informatie op diverse wijze te verzamelen (spel of interview, directie observatie, tests en toetsen, voorgestructureerde vragenlijsten) en door zicht te krijgen op het functioneren binnen de diverse ontwikkelingsdomeinen (lichamelijk, cognitief, emotioneel en sociaal) en binnen de diverse levensdomeinen (persoonlijke domein, in het gezin, op school of werk, in clubs, sport, hobby en vrije tijd) Beschrijvende diagnose ('een 10-jarige, gemiddeld intelligente jongen die...')

Gedrag is het resultaat van geprikkeldheid (arousal) en onderdrukking (inhibition). Beide processen vinden hun basis in het neurologisch systeem en zijn dus in belangrijke mate een kwestie van in aanleg gegeven temperament. Zowel de mate van prikkelbaarheid als die van beheersing kunnen hoog of laag zijn. Zelfbeheersing leren:

Is een psychisch proces waardoor een kind impulsieve neigingen kan bedwingen Maar is slechts mogelijk door oefening van de hersenen in het leren Een bevrediging uit te stellen en te wachten op een beloning, Waarbij het helpt als: o Een ander een voorbeeld geeft o Je jezelf probeert af te leiden o Je abstract kunt denken

Accommodatie

Je aanpassen aan de bezetting, om te proberen die door te komen. Niet in verzet komen en niet collaboreren.Voorbeeld: karbonade heel laten en 'accommoderen' door een grotere pan te pakken.

Autistische stoornis (klassiek autisme)

Kenmerken in 3 domeinen: beperkingen in de sociale interactie, gestoorde communicatie en stereotiepe patronen van gedrag en interesse. Hiernaast moet er sprake zijn van ten minste abnormaal functioneren binnen een domein voor het 3e levensjaar. Vaak een lager IQ of een verstandelijke beperking (hoeft niet per se) Problemen in sociale interactie: soms helemaal geen gebruik maken van gesproken taal Volwassenen komen op latere leeftijd vaak terecht in een woonvoorziening waar zij intensieve begeleiding krijgen

Oppositionele-opstandige gedragsstoornis: een psychologische stoornis tijdens de jeugd en de adolescentie die wordt gekenmerkt door excessieve opstandigheid of door de weigering zich te voegen naar verzoeken of regels van ouders en anderen

Kinderen met een oppositionele-opstandige gedragsstoornis zijn meestal negativistisch of opstandig. Ze verzetten zich tegen autoriteiten en irriteren andere mensen opzettelijk. Ze worden snel boos of driftig, raken snel verveeld, geven anderen de schuld van hun vergissingen, koesteren wrok tegenover anderen of gedragen zich hatelijk of wraakzuchtig tegenover anderen. De stoornis begint meestal voor het 8e jaar en ontwikkelt zich geleidelijk gedurende een periode van maanden of jaren Treft 1-11% van de kinderen en adolescenten Behandeling De behandeling richt zich meestal op verschillende doelen, waaronder het helpen van de ouders consistentere en duidelijkere regels en effectievere disciplinerende strategieën te hanteren, positieve bekrachtiging te bevorderen (belonen en complimenten voor het gewenste gedrag), en om ervoor te zorgen dat er meer positieve interacties met het kind komen. Ook training in woedebeheersing kan waardevol zijn bij het behandelen van kinderen met woedeproblemen en agressief gedrag.

De motorische ontwikkeling

Kinderen met een verstandelijke beperking hebben vaak problemen met zowel de fijne als de grove motorische ontwikkeling. Het zenuwstelsel is anders aangelegd en geeft daarom problemen. Het werken met een stimuleringsprogramma is hierbij belangrijk. Er moet goed gekeken worden naar de ondersteuningsvraag van een kind.

Taalontwikkeling

Kinderen met een verstandelijke ontwikkeling tonen minder initiatief in de taal. Het is belangrijk om op tijd te beginnen met het stimuleren en ondersteuningen van de taalontwikkeling.

de verschillen tussen algemene psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie

Kinderen zijn afhankelijk en in ontwikkeling Kinder- en jeugdpsychiatrie: ook wel 'ontwikkelingspsychologie' Taal is bij kinderen en jeugdigen minder belangrijk Sociale context van kinderen (ouders, gezin, school) is erg belangrijk

Straf:

Liever niet, want het maakt de volwassene onaantrekkelijk als voorbeeld voor identificatie Voorkomen is beter, want dan mist een kind de reinforcement van de stoute maar ook leuke daad Als het toch moet, dan snel, anders is het zinloos, want er ontstaat geen koppeling tussen daad en straf En altijd met mate, want de zwaarte van de straf moet in verhouding zijn tot de ernst van de daad

Mary Ainsworth deed onderzoek naar kwaliteit/type hechting:

Mate van scheidingsangst Reactie op hereniging Reactie op vreemden Balans tussen nabijheid zoeken én exploratiedrang Meten van hechting door de zogenaamde vreemde situatie procedure: Eenjarigen kunnen verschillende reacties vertonen als hun moeder de ruimte verlaat, er een vreemde in de ruimte komt en als moeder weer terugkomt.

Kinderen met ADHD hebben een dunnere prefrontale cortex vergeleken met kinderen zonder ADHD. Dit hersengebied reguleert de aandacht en de motorische activiteit. Behandeling

Medicatie: methylphenidaat o Opwekkende middelen verhogen de beschikbaarheid van de neurotransmitters dopamine en norepinefrine in de prefrontale cortex van de hersenen. Hierdoor lijken de hersenen beter in staat de concentratie te reguleren en de controle over impulsief, afreagerend gedrag te behouden. Ook verbeteren ze de aandachtsspanne van kinderen met ADHD. o Bijwerkingen: verlies van eetlust of slapeloosheid (korte termijn). Vertragen van de groei (lange termijn). Combinatie van opwekkende geneesmiddelen en gedragstherapie of cognitieve gedragstherapie o Bij cognitieve gedragstherapie wordt gedragsmodificatie, die meestal bestaat uit het belonen van gewenst gedrag, gecombineerd met cognitieve modificatie: leren om 'te stoppen en na te denken' voordat ze toegeven aan impulsen van woede en agressie Treft 7-9% van de kinderen en adolescente

welke historische zienswijzen er zijn geweest op mensen met psychiatrische problemen of mensen een verstandelijke beperking

Medisch model (eind 19e eeuw-jaren '60): de oligofreen of zwakzinnige werd in principe gezien als zieke. Benadrukken van tekortkomingen. Pedagogisch model (vanaf jaren '50/'60): geestelijk gehandicapte werd gezien als opvoedbaar. Gedrag werd als leerbaar gezien. Benadrukken van mogelijkheden. Relationele model (vanaf jaren '70/'80): geestelijk gehandicapte is onderdeel van maatschappij. Maatschappelijk isolement van inrichting moet worden opgeheven. Normalisatie en integratie. Zorg-op-maat-model (vanaf jaren '90): zorg voor mens met mogelijkheden zo normaal als mogelijk en zo speciaal als nodig. Nu: ondersteuning van cliënt met verstandelijke beperking

De student kent het model van Heijkoop ('de persoon' genaamd) om probleemgedrag bij verstandelijk beperkten op te lossen

Methode voor begeleiden van verstandelijk beperkten. Het gemis van veiligheid in de omgeving zorg soms voor ernstig gedrag bij cliënten. Men kijkt naar de achterliggende processen en de aanleiding tot het probleemgedrag. Voor analyse hiervan kijkt men naar 3 verschillende punten: Vorm: de wijze waarop het probleemgedrag tot stand komt en de handeling zelf Frequentie: aantal malen van gedrag in een bepaalde periode Intensiteit: staat voor de kracht en de snelheid waarmee het gedrag zich voordoet

Vroegere denkbeelden: geen aparte status/behandeling kind

Middeleeuwen: kinderen zijn miniatuurvolwassenen Reformatie: kinderen zijn zondig en moeten geciviliseerd worden Verlichting: bijv. tabula rasa: kind komt leeg op de wereld, ouders vormen het met liefde en kennis (veel nadruk op nurture) Charles Darwin: babybiografieën - een van de eerste geschriften waarin kinderen methodisch werden bestudeerd

de aard van de stoornis van invloed is op het behandel-/begeleidingsdoel en op de vorm van behandeling/begeleiding

Na diagnostisch onderzoek wordt een behandelingsplan met behandelingsadviezen opgesteld, waarbij de doelen zo concreet en haalbaar mogelijk dienen te zijn, en waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende leefwerelden van een kind of jeugdige

In 19e eeuw start opmars van invloed geneeskunde

Natuurkundige interpretatie van problemen: ziekte is een defect Curatief (behandeling gericht op genezing van het defect) Omschreven ziektebeelden Monocausaal Evidence based (denk aan reflectieve EBP-professional) Groei intramurale zorg, terwijl extramurale zorg achterblijft

Normoverschrijdend-gedragsstoornis: een psychische stoornis tijdens de jeugd en adolescentie die wordt gekenmerkt door verstorend en antisociaal gedrag

Net als ADHD gaat deze stoornis gepaard met verstorend gedrag. Verschil met ADHD: kinderen met ADHD lijken letterlijk niet in staat hun gedrag te beheersen, kinderen met normoverschrijdend-gedragsstoornis vertonen opzettelijk patronen van antisociaal gedrag waarbij sociale normen en de rechten van anderen worden geschonden Agressiviteit, pesten en bedreigen van andere kinderen Zijn gevoelloos en hebben geen schuldgevoel of berouw over hun misdaden Prevalentie Nederland: 6% bij jongeren tussen 13-18 jaar

Nieuwe Wmo

Nieuwe Wmo is op 1-1-2015 in werking getreden Doel: ondersteuning gericht op zelfredzaamheid en participatie, en ontmoet anderen Gemeente wordt verantwoordelijk voor ondersteuning/persoonlijke verzorging van thuiswonende volwassen (geen verpleegkundige hulp) en jeugdigen: o Ouderen o Jeugdzorg (opgroei-/opvoedproblemen) o Inwoners met verstandelijke beperking o Inwoners met lichamelijke beperking o Inwoners met psychische problematiek Gemeente krijgt meer taken en tegelijkertijd minder budget: deze 'budgetkorting' is in sommige gemeenten wel 40% Grotere bijdrage gevraagd van omgeving en patiënt zelf: huishoudelijke hulp minder vaak afgegeven of korter durend/minder uitgebreid Gemeente (maar ook verzekeraar) gaat o.a. af op bevindingen wijkverpleegkundige, waardoor de zorg vergoed kan worden Sociale wijkteams krijgen centrale rol bij ondersteuning, keukentafelgesprek (zie hieronder) Ondersteuning thuis: o Individuele begeleiding o Huishoudelijke hulp Specifieke ondersteuning: o Dagactiviteiten/dagbesteding o Logeervoorzieningen/respijthuis o Woningaanpassingen o Scootmobiel/rolstoel o Regiotaxi

De student kent belangrijke oorzaken van en visies op probleemgedrag bij verstandelijk beperkten

Oorzaken: Bij eenieder mens kan het om andere oorzaken gaan. Een goede observatie en analyse zijn noodzakelijk om oorzaken te achterhalen. Oorzaken kunnen ook zijn dat iemand zich onveilig voelt of lichamelijke ongemakken. Het kan ook voorkomen dat een cliënt zich verveelt en niet genoeg gestimuleerd en uitgedaagd wordt. Ondervragen: te weinig zeggen tegen de patiënt/patiënt kan niet worden gestimuleerd. Overvragen: te veel van de patiënt verwachten/hier kan de patiënt niet aan voldoen.

Het formele operationele stadium (vanaf 12 jaar)

Operationele denken staat nog altijd centraal, echter maakt de mentale operatie zich nu los van de concrete inhoud en kan zich nu op abstract niveau voltrekken denken van de adolescent flexibeler dan basisschoolkind Jongere kan zich distantiëren van het inhoudelijke aspect van een probleem en door logisch redeneren tot een eindconclusie komen Belangrijkste kenmerk: het vermogen tot hypothetisch-deductief redeneren: een vorm van probleem oplossen waarbij men alle mogelijke oplossingen inventariseert en vervolgens systematisch toetst

à Goede losmaking leidt tot emotionele objectconstantie:

Positief anderbeeld (ook als je straf krijgt van die persoon); Positief zelfbeeld (ook als je wel eens straf krijgt); Maakt het makkelijker om positieve sociale relaties op te bouwen. à Onveilige hechting, problemen in de loslating en beperkte object-/zelfconstantie kunnen leiden tot splitsing en een zwak ego.

Diagnostiek

Richtlijnen bij het diagnostisch proces: 1. Gebruik meerdere informanten 2. Gebruik meerdere vormen informatieverzameling 3. Beschrijf functioneren op meerdere ontwikkelingsdomeinen 4. Beschrijf functioneren in meerdere levensdomeinen Kortom: psychiatrische problematiek dient beschreven te worden als meervoudig en meerdimensioneel

Mahler spreekt van de 'psychologische geboorte' van het kind.

Rond 36 maanden zou het kind een 'ik' hebben ontwikkeld en ervaart het zich als een apart bestaand persoon. Als alles goed gaat, ontstaat er emotionele objectconstantie. Het 'ik' en het 'niet-ik' kunnen van elkaar worden gescheiden: het kind beseft dat anderen los van hem bestaan en het kan leven met verschillende kanten aan één persoon.

Patiënten met problemen wat betreft het lichamelijk functioneren of gedragingen die leiden tot een verstoring van het lichamelijk functioneren

Seksuele disfuncties, genderdysforie, eet- en voedingsstoornissen, anorexia en boulimia nervosa, somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen, slaapproblemen en tics Somatisch-symptoomstoornis: onbegrepen lichamelijke klachten waar de betrokkende onder lijdt, of die het dagelijks leven in significante mate verstoren

Medisch model heeft geleid tot intramuralisering, (nadruk op 'defecten') wat verschillende nadelen heeft:

Sociale exclusie i.p.v. inclusie Hospitaliseren (Goffman)/totale institutie: o Mortificatie: verlies/vernietiging eigenheid en privacy, een rol blijft over: die van de patiënt o Disculturalisatie: raakt gewend aan de cultuur in het instituut, patiënt leert af om te functioneren in de samenleving

Bijkomende ontwikkelingsproblematiek

Spasticiteit, epilepsie, voedingsproblematiek, tandproblematiek en overgewicht. Ook psychiatrische problemen komen voor bij kinderen met een verstandelijke beperking. Het gaat hier om een depressie of autisme

Problemen die tijdens de gewetensvorming ontstaan, vallen in 2 groepen uiteen: er komt een te zwak of een te sterk geweten

Te zwak geweten: weinig zelfbeheersing en weinig schuldgevoel Te sterk geweten: grote zelfbeheersing en groot schuldgevoel Evenwichtig geweten: grote zelfbeheersing en mild schuldgevoel

Theory of mind

Theory of mind (ToM) is het vermogen om je te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en intenties van anderen. ToM wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om je in een sociale omgeving te kunnen bewegen, omdat je er het gedrag van anderen door kunt begrijpen en voorspellen. De term werd in 1978 geïntroduceerd door Premack en Woodruff in hun onderzoek naar de attributie van mentale inhouden bij chimpansees. Uit studies blijkt dat kinderen rond de leeftijd van 4 jaar een ToM hebben ontwikkeld.

Andere behandelingen:

Toegepaste gedragsanalyse: op leren gebaseerde behandelmodellen. Dit zijn intensieve gedragstherapeutische programma's die educatieve principes toepassen in de omgeving van het kind om de leer- en taalvaardigheden en sociaal aangepast gedrag bij kinderen met autisme te verbeteren. Therapeuten en ouders passen uiterst zorgvuldig en consequent methoden van operante conditionering toe: beloning en lichte straf om het kind te leren aandacht te hebben voor anderen, met andere kinderen te spelen, leervaardigheden te ontwikkelen en automutilatie te beperken of uit te bannen. Peuters kunnen ook baat hebben op training die zich richt op imitatievaardigheden, waarmee de basis voor sociale interacties wordt gelegd. Psychiatrische geneesmiddelen om storend gedrag te reguleren, zoals woede-uitbarstingen, agressie, zelfverwonding en stereotiep gedrag.

Het preoperationele stadium (2-6 jaar)

Uitbreiding en verfijning van het vermogen tot representatie Afnemend egocentrisme. Egocentrisme is het denken vanuit het eigen perspectief, je kunt je nog niet in anderen verplaatsen (bv. verstoppen door hun handen voor hun ogen slaan). Centratie: een kind laat zijn redeneringen en conclusies leiden door het meest opvallende aspect van een probleem Snelle taalontwikkeling Rijke fantasie: o Symbolische representatie (iets kan voor iets anders staan) o Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen (bv. krokodil onder bed of artificialisme: 'stoute stoel' Preoperationeel: iets wat er nog niet is, namelijk de beschikking hebben over operaties Egocentrisme en centratie nemen af, maar ook bij de oudere kleuters blijft het nog aanwezig Conservatie: het inzicht dat de hoeveelheid van een bepaalde stof niet verandert als er iets aan de vorm van de stof verandert Nog niet in staat om abstract, logisch of systematisch te denken

Gevolgen voor VBZ en psychiatrie

VBZ: Opkomst 'defectvisie' Psychiatrie: 'Waanzin' werd een ziekte Gebruik psychofarmaca Opkomst psychiater als medisch specialist Ziekte/defect behandelen in instituut (i.p.v. thuis): → intramuralisering (ziekenhuis, inrichtingen, zwakzinnigenzorg)

Vanaf 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline en opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie

Vanaf 20e eeuw: opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie Kind is in ontwikkeling en sterk afhankelijk van omgeving Een kind kan systematisch bestudeerd worden Ontwikkeling kan verstoord raken Veel verschillen tussen kinderen en volwassenen, zoals: psyche, communicatie Belang kennis van ontwikkelingspsychologie/ ontwikkelingsleer voor de verpleegkundige

Vormen van hechting

Veilig gehecht, type B Onveilig gehecht (vermijdend), type A Onveilig gehecht (ambivalent), type C Onveilig gehecht (gedesoriënteerd), type D - combinatie A en C

2015: hervorming langdurige zorg

Verandering focus/visie (veel meer extramuralisering): o Zolang mogelijk zelfstandig blijven wonen o Betaalbaarheid van de zorg, ook in de toekomst o Voor meest kwetsbaren echter: recht op passende zorg in een intramurale instelling (verzorgingshuis, verpleeghuis) De wet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is vanaf 2015 verdwenen en opgedeeld: o deel is overgeheveld naar de Wet Langdurige Zorg (WLZ) o deel overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (ZvW) o deel overgeheveld naar de gemeente: Wmo en Jeugdwet

de theorie van Erikson en welk gedrag kenmerkend is bij de verschillende identiteitsvormen

Volgens Erik Erikson (1963) leidt de zoektocht naar de eigen identiteit soms tot een identiteitscrisis, waardoor adolescenten in grote psychische problemen kunnen raken. Volgens Eriksons theorie over dit stadium is de adolescentie de tijd van het stadium van identiteit-versus-identiteitsverwarring. In dit stadium proberen tieners erachter te komen van hen uniek maakt en wat hen onderscheidt van anderen. Volgens Erikson kunnen adolescenten die vastlopen in hun pogingen om een geschikte identiteit te vinden verschillende disfunctionele richtingen inslaan. Ze kunnen sociaal onaanvaardbare of afwijkende rollen aannemen of later in het leven problemen krijgen met het aangaan en in stand houden van langdurige hechte relaties. Over het algemeen wordt hun zelfbesef 'diffuus' en lukt het hen niet om een centrale, eenduidige kernidentiteit op te bouwen. Volgens hem doorliepen mannen de sociale-ontwikkelings- stadia vaker in de volgorde zoals die in bovenstaande tabel wordt weergegeven; zij zouden een stabiele identiteit ontwikkelen voordat ze een intieme relatie met een ander aangaan. Bij vrouwen zou het andersom gaan: zij gaan intieme relaties aan en definiëren hun identiteit vervolgens aan de hand van die relaties. Vanwege de druk die adolescenten in het stadium van identiteit-versus-identiteitsverwarring ervaren, kiezen zij volgens Erikson voor een psychosociaal moratorium. Dit is een periode waarin adolescenten zich tijdelijk onttrekken aan de verantwoordelijkheden van de volwassenheid en verschillende rollen en mogelijkheden uitproberen, zoals een tussenjaar

De student weet welke (psychiatrische) problematiek kan spelen bij mensen met een verstandelijke beperking, wat hiervan de mogelijke oorzaken zijn en tot welke 'probleemgedragingen' dit kan leiden

Voor mensen met een verstandelijke beperking is er de DM-ID, de Diagnostic Manual - Intellectual Disabilities (i.p.v. de DSM-5, die wordt gebruikt bij normaalbegaafde mensen).

Methoden voor het omgaan met probleemgedrag

Werken met een signaleringsplan. Een signaleringsplan omschrijft het gedrag van de cliënt - en vooral het gedrag dat zichtbaar is als iemand gespannen is - en de wijze van ondersteunen die aansluit bij het omschreven gedrag. Er wordt een spanningsboog in kaart gebracht die verdeeld is in 6 fases; fase 0 is het stadium waarin iemand ontspannen is en in fase 5 is er sprake van escalatie. Door heel feitelijk en zo objectief mogelijk te omschrijven hoe iemand zich gedraagt in iedere fase, kan in de praktijk zichtbaar worden wanneer iemand gespannen is en of de spanning oploopt. De juiste begeleiding kan bv. voorkomen dat fase 2 of 3 verder escaleert. Gebruik van medicatie. Dit neemt alleen de symptomen weg en niet de oorzaak, waardoor het niet het eerste middel is dat wordt ingezet. Groepen medicijnen zijn: kalmeringsmiddelen, slaapmiddelen, antidepressiva en anti-epileptica. o Anti-epileptica hebben een gedragsbeïnvloedende werking. Ze worden daarom niet alleen gebruikt tegen epilepsie, maar ook voor gedragsregulering. Bevestigen en negeren. Bevestigen wil zeggen dat je de cliënt beloont voor zijn gedrag. Negeren wil zeggen dat je geen aandacht geeft aan bepaald, veelal ongewenst gedrag. Dit wordt ook 'conditioneren' genoemd. Methode Heijkoop: de persoon:

De Basis(zorg-)verzekering (ZvW)

Wettelijk verplicht voor alle ingezetenen Kortdurende zorg: huisarts, ziekenhuis, apotheek, wijkverpleging, GGZ, etc. Acceptatieplicht en overstaprechten Eigen risico: tenminste 385 euro (excl. huisarts) Aanvullende verzekering Uitleg marktwending

WLZ-indicatiestelling:

Wordt aangevraagd bij en gesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg Kan zelf aangevraagd worden (of instelling of huisarts) Als iemand recht op zorg heeft: indicatiebesluit (schriftelijk naar aanvrager en zorgkantoor) Vergoeding in natura door erkende zorginstelling (of, nu nog, PGB): persoonlijke verzorging, begeleiding Het Centraal Administratie Kantoor bepaalt of en welke eigen bijdrage geleverd moet worden Indicatiestelling: niveau 6 vpk!

- Lichte ; IQ 50-70 , ontwikkelingsleeftijd 7/8 tot 12 - Matige ; IQ 35-55 , ontwikkelingsleeftijd 4/5 tot 7/8 - Ernstige ; IQ 20-40 , ontwikkelingsleeftijd 2 tot 4/5 - Zeer ernstige ; IQ kleiner dan 25 , ontwikkelingsleeftijd 0 tot ongeveer 2

adaptatie- en socialisatiefase 1e individualisatiefase identificatiefase realiteitsbesef

Het objectrelatiemodel

benadrukt het belang van de eerste relaties uit ons leven. Onder een 'objectrelatie' wordt een innerlijke representatie (beeld) verstaan van de relatie met een belangrijk ander. Met object wordt een persoon bedoeld. Het innerlijke beeld geeft de manier weer waarop deze relatie beleefd is.

Psychose

bij een psychose is sprake van een enorme angst, waarbij de persoon de controle over zichzelf kwijtraakt en wordt overspoeld door angstaanjagende gedachten. Schizofrenie is een vorm van psychose, die zich vaak in vlagen voordoet. Hierbij is er sprake van hallucinaties (dingen zien of horen die er niet zijn) en wanen (complex ingebeelde voorstellingen omtrent de werkelijkheid). Het is bekend dat schizofrenie bij mensen met een verstandelijke beperking vaak ernstiger is. De vlagen duren langer en zijn vaak chronisch.

Scheidingsangst:

de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger o Universeel verschijnsel, begint rond de 7-8 maanden o Hoogtepunt rond 14 maanden en neemt daarna af

Sociale glimlach:

de glimlach van een baby in reactie op een andere persoon, en niet op een niet-menselijke stimulus o Aan het einde van het 2e jaar gebruiken kinderen hun glimlach vrij doelbewust om hun positieve emoties weer te geven en zijn ze gevoelig voor de emotionele uitingen van anderen

Hoe autisme precies ontstaat, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Wel wordt steeds meer duidelijk dat er sprake is van een andere verwerking van informatie in de hersenen. Uit onderzoek blijkt dat

de verbindingen tussen de hersengebieden over het algemeen hetzelfde zijn, maar het verwerken van informatie lijkt meer tijd te kosten. Ook speelt genetica een grote rol bij autisme en is bekend dat er niet één autisme-gen is maar dat meer genen een rol spelen bij de overerving van autisme.

Vreemdenangst:

de voorzichtigheid en terughoudendheid die baby's aan de dag leggen als ze een onbekende ontmoeten. Oorzaken: o Toegenomen cognitieve vermogens: mensen scheiden die ze wel en niet kennen o Baby's van 6-9 maanden doen pogingen om de wereld om hun heen te begrijpen

Bowlby:

deed onderzoek naar ouderloze kinderen uit de Tweede Wereldoorlog.

Empathie:

een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon (2e jaar)

De bouwstenen van de intelligentie zijn de zogenoemde schema's

een flexibel actie- of gedachtepatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een ervaring

Erikson ging ervan uit dat

elk mens 8 fasen doorloopt. De manier waarop de fasen worden doorlopen, hangt af van de sociale omgeving, de cultuur en van de persoonlijke eigenschappen. Tijdens elke fase vindt een crisis plaats waarbij je een evenwicht moet zien te vinden in twee uitersten. Als één fase uit balans is, beïnvloedt dat ook weer de volgende fase en wordt het moeilijker weer in balans te raken. Erikson ziet een crisis als een positief verschijnsel: het is de motor voor verdere groei van de persoonlijkheid. Elke crisis biedt nieuwe kansen om een nieuwe balans te vinden. Scheefgroei in één fase kan in de volgende fase opnieuw leiden tot scheefgroei, maar kan in een latere fase ook in evenwicht komen. Hoe extremer de scheefgroei in een vroegere fase, hoe moeilijk het is de zaak later nog te herstellen.

Differentiële emotietheorie (Carroll Izzard)

emotionele uitingen weerspiegelen niet alleen emotionele ervaringen, maar helpen de emoties ook te reguleren o Differentiatie in emoties ontstaat wanneer de hersencortex de eerste drie levensmaanden in werking treedt o 9-10 maanden: limbisch systeem vormt (emotionele reacties)

Gestoorde ontwikkeling:

er blijft sprake van een gebrekkig, gespleten 'ik', dat zich niet goed kan afgrenzen van de omgeving (kind ervaart de moeder afwisselend als 'goed' of 'slecht')

Gezonde ontwikkeling:

er ontstaat een geïntegreerde, innerlijke representatie van anderen (een moeder die zowel goede als slechte eigenschappen heeft)

Het begrip 'levensloopbegeleiding' speelt in toenemende mate een rol in de ontwikkeling voor het behandelaanbod voor mensen met ASS. In het rapport Autismespectrumstoornissen: een leven lang anders (Gezondheidsraad 2009) wordt aangegeven dat levenslange hulp te allen tijde toegankelijk moet zijn voor personen met ASS, omdat de behoefte aan zorg en begeleiding gedurende het leven wisselt qua aard en intensiteit. Kern levensloopbegeleiding

er zijn voor de cliënt op het moment dat daar behoefte aan is. Dit betekent dus niet dat de cliënt zijn hele leven begeleid blijft worden.

Psychoanalyse

geweten als deel van superego Volgens Freud zijn kinderen neutraal in vragen over goed en kwaad. Ze hebben geen besef van algemeen en eeuwig geldende menselijke waarden. Ze nemen de waarden van hun ouders over, welke die ook zijn en alleen omdát ze van hun ouders zijn. Niet omdat er uit een kind zelf een behoefte aan normen bestaat. Ook voor de gewetensvorming zijn ouders sleutelfiguren. De wensen uit het Es van het kind zijn lang niet allemaal aanvaardbaar voor de ouders. De lustbevrediging waarnaar een kind vanaf de geboorte streeft, is dat al niet, maar een hoogtepunt van het conflict ontstaat tijdens het opkomen van de oedipale gevoelens. Deze gevoelens roepen angst op en om ze te bezweren, komt de identificatie op het geweten is dus het oordelende deel van wat in de psychoanalytische theorie het Superego wordt genoemd. Het stelt de wet, de norm aan het Ego. Internalisatie: het proces waarbij de eisen van de ouders worden tot eigen doorleefde normen en waarden

Behaviorisme:

gewetensvorming als conditionering Het geweten bestaat uit regels die kinderen leren op grond van hun ervaringen met beloning en straf. Zelfbeheersing is een belangrijk aspect van het geweten. Binnen de behavioristische opvatting slaat die op het afzien van een bepaalde behoeftebevrediging, omdat op langere termijn een andere, grotere bevrediging wacht

Sociaal leerproces:

gewetensvorming als manier om erbij te horen Een kind is in aanleg sociaal ingesteld en geneigd zich te voegen naar de omgeving. Het zich eigen maken van de normen gebeurt niet uit angst voor straf (behavioristisch) of uit angst voor seksuele wensen (psychoanalytisch), maar om erbij te horen. Ouderliefde leidt tot eigenliefde en zelfrespect. Op momenten dat ouders boos zijn, daalt ook het kinderlijk gevoel van eigenwaarde. Om dát op peil te houden, probeert een kind steeds beter te leven naar de ouderlijke richtlijnen (modeling). Belangrijk voor de gewetensvorming is dan ook wat ouders doen, niet wat zij zeggen. Responsief inlevingsvermogen; responsiviteit wordt wederkerig Rekening houden met temperament; milde aanpak of veel samendoen Veilige hechting; moeder wordt aantrekkelijk model

Theorieën over de verstandelijke ontwikkeling:

gewetensvorming als verstandelijke ontwikkeling. Voor het kunnen begrijpen van goed en kwaad moet een bepaald verstandelijk niveau zijn bereikt. Nog beter is het dit om te draaien: bij elke fase van de verstandelijke ontwikkeling hoort een spontaan moreel vermogen dat zich mee ontwikkelt. De wetmatigheden van de gewetensontwikkeling volgen de wetmatigheden van de verstandelijke ontwikkeling. De omgeving is slechts in die zin van belang dat zij de ervaringen levert aan de hand waarvan de wetmatige ontwikkeling zijn weg kan vervolgen. Hier is voor het eerst de opvatting te zien dat kinderen niet hoeft te worden áángeleerd dat zij zich aan de normen moeten houden. Dat inzicht ontstaat vanzelf, naarmate zij zich verstandelijk ontwikkelen. De belangrijkste theorie op dit punt komt van Piaget. Het grondpatroon dat volgens hem in de ontwikkeling te zien is, is het loskomen van een egocentrisch wereldbeeld waarbij de kinderen ervan uitgaan dat anderen hetzelfde zien, voelen en denken als zijzelf. Dit loskomen voltrekt zich in fasen. In iedere fase hanteren kinderen weer iets hogere verstandelijke en morele ordeningsprincipes om wat er om hen heen gebeurt te begrijpen. Het belangrijkste kenmerk van deze theorie is dat de ontwikkeling wordt beschouwd als een universeel menselijke ontwikkeling. Bezwaar tegen deze opvatting: de schijn die wordt opgewekt dat hoe verstandiger iemand zich ontwikkelt, des te hoger zijn moraal zal zijn. Dit is in de praktijk van het leven echter niet te merken

Rousseau

ging ervan uit dat een kind van nature goed is. Het voelt uit zichzelf aan wat het goede is om te doen en wat het slechte is dat moet worden nagelaten. Door de omgang met volwassenen tijdens een verkeerde opvoeding verliezen kinderen dit natuurlijke gevoel: volwassenen nemen hen hun aangeboren goedheid af

Fase 3 en 4 - conventionele stadium:

goed en rechtvaardig is wat de omgeving als zodanig bestempelt. Tot een jaar of 12 is dat de directe omgeving van het kind. In de puberteit krijgt het zicht op het grotere sociale systeem en wat daarbinnen als goed en kwaad geldt.

Fase 1 en 2 - preconventionele stadium:

goed is eerst wat je laat omdat je er anders straf voor krijgt, en in de tweede fase dat wat een kind vanuit zijn ervaringswereld beleeft als prettig voor zichzelf.

Je schuldig voelen

heeft betrekking op je opvattingen over goed en kwaad o Om zich schuldig te kunnen voelen, moeten kinderen hun eigen gedrag kunnen afzetten tegen een standaard van wat goed is

René Spitz:

heeft kinderen geobserveerd die hun eerste levensjaar in een tehuis doorbrachten. Zij kregen weinig aandacht van het verplegend personeel. Als je deze kinderen vergelijkt met kinderen van dezelfde leeftijd die in een 'normaal' gezin opgroeiden, zijn er opvallende verschillen te zien. De kinderen uit het tehuis bleken zowel in hun psychische als lichamelijke ontwikkeling aanzienlijk achter te blijven bij hun leeftijdgenootjes. Ze waren veel passiever en toonden weinig belangstelling voor hun omgeving, die natuurlijk ook niet erg stimulerend was. Van de kinderen uit het tehuis stierf een derde voordat ze de leeftijd van één jaar bereikt hadden, wat natuurlijk veel meer is dan je normaal gesproken onder een groep heel jonge kinderen ziet

Social referencing:

het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen van een situatie helder te krijgen door onze onzekerheid over wat er gebeurt te verkleinen. Dit manifesteert rond de 8-9 maanden. Er zijn 2 verklaringen: o Het waarnemen van de gezichtsuitdrukking van iemand anders roept de emotie op die de gezichtsuitdrukking weergeeft o Baby's halen alleen maar informatie uit het observeren van de gezichtsuitdrukking van een ander

Behavioristische en psychoanalytische verklaring en socialeleertheorie

het is volstrekt willekeurig wat een kind als goed of slecht leert aanvoelen. Het is afhankelijk van de normen en waarden van de cultuur waarin hij of zij opgroeit.

Theory of mind (John Flavell):

het vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van zichzelf Theory of mind komt terug bij autismespectrumstoornis. inleving in anderen: theory of mind. Toenemend begrip van intentionaliteit en causaliteit. Het kunnen snappen. Empathie tonen, om de tuin leiden wordt mogelijk.

Fase 5 en 6 - postconventionele stadium

in fase 5 komt het besef dat er nog iets hogers is dan de sociale norm, namelijk de universele menselijke waarden en dat je die moet gebruiken om de heersende sociale normen te toetsen op rechtvaardigheid door ze tegen elkaar af te wegen. In fase 6 komt het besef van de eigen verantwoordelijkheid, als het gaat om de keuze van de regels waaraan je je wel en niet wilt houden

Ontwikkelingspsychologie (of levenslooppsychologie)

is de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen bij toenemende leeftijd, dus vanaf de geboorte via de babyjaren, peuterjaren, kleuterjaren, schooljaren, adolescentie, volwassenheid tot aan de ouderdom

Cohort

is een groep mensen die ongeveer in dezelfde tijd zijn geboren. Studenten.

Assimilatie

is het proces waarin nieuwe ervaringen worden geïnterpreteerd op basis van de bestaande schema's. De nieuwe ervaring wordt binnen het beschikbare schema ingepast Voorbeeld: als de karbonade (nieuwe ervaring) niet in de pan (ons schema) past, 'assimileren' we door een stuk van de karbonade af te snijden

De grondlegger van het cognitieve ontwikkelingsmodel

is psycholoog Jean Piaget. Hij beschouwde intelligentie als een levensfunctie van de mens die hem in staat stelt zich aan de eisen van de omgeving aan te passen. Hij wilde onderzoeken hoe dit proces bij kinderen van verschillende leeftijden verliep.

Uit verder onderzoek is gebleken dat je het lot van dergelijke kinderen een stuk kunt verbeteren als

je ervoor zorgt dat ze van de volwassenen die hen verzorgen persoonlijke aandacht krijgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat er met de kinderen gespeeld wordt en dat er gereageerd wordt op hun behoeften, bijvoorbeeld op hun behoefte aan lichamelijk contact (Skeels, 1966; Hunt, 1982).

Schaamte brengt een ondermijning teweeg van

je totale zelfgevoel, omdat je niet voldoet aan het veel bredere ideaalbeeld dat je voor jezelf hebt. Wil je het liefst verbergen (rood hoofd). o Om zich te kunnen schamen, moeten kinderen hun eigen gedrag kunnen afzetten tegen wat ze zelf zouden willen Schaamte is vaak erger dan schuldig voelen: o Hoe kon ik dat in hemelsnaam doen? (schuld) o Hoe kon ik dat in hemelsnaam doen? (schaamte) 2,5 jaar: kind weet wat vader en moeder wel of niet goedvinden, maar gaan ervanuit dat dat alleen geldt als die twee erbij zijn. Als ze iets niet zien, is het ook niet stout. Zichzelf toespreken dat dat niet mag, wanneer zij onbespied met iets stouts bezig zijn Schuld schuiven op een ander 4 jaar: besef van wat wel en niet geoorloofd is Basisschoolleeftijd: kinderen worden uitgesproken moralisten (woedend om iedere vermeende oneerlijkheid)

De sociaalemotionele ontwikkeling

kent verschillende fasen 1. adaptatiefase; 0-6 maand. plezier, ontspanning, vooral door regulatie van de fysiologische behoeften (honger, ongemak, integratie van sensorische prikkels). van belang zijn de structuur van plaats, tijd, personen en activiteiten, constantheid van omgeving en stimulatie van hechtingsgedrag. 2. 1e socialisatiefase; 6-18 maand. hechting is belangrijk, te zien aan bijvoorbeeld eenkenningheid. de afwezigheid van een vertrouwd persoon levert spanning op. er is behoefte aan lichamelijk contact, sociale stimulatie, veiligheid en omgang met materialen. 3. 1e individualisatiefase; 18-36 maand. er komt wat meer afstand in fysiek contact. behoeften zijn bevestiging van de eerste vormen van autonomie; zelf doen, beloning van sociaal gedrag. 4. identificatiefase; 3-7 jaar. leren initiatief nemen en zich aan de regels houden als de vertrouwde persoon niet aanwezig is. behoefte aan een identificatie-figuur, sociale acceptatie en sociale competentie. 5. realiteitsbewustwording; 12-17 jaar. kritisch denken, beter begrijpen van emoties, denken over jezelf en wie je wilt zijn, sociaal geweten. behoefte aan erkenning en ruimte om zichzelf te ontwikkelen. 6. 2e individualisatiefase; 17-25 jaar. ontwikkeling van principes, denken over wie je wilt zijn in je omgeving. Bij kinderen met een verstandelijke beperking verloopt deze ontwikkeling vaak niet zo vanzelfsprekend. Het kind lijkt meer afwachtend in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder beperking. Kinderen met een verstandelijke beperking nemen hun omgeving wel waar, maar zijn hierdoor niet direct uitgedaagd. Het is dan aan de ouder om dit aan te leren (bijvoorbeeld om te laten zien dat je met een bal kunt rollen)

Depressie

o.a. sprake van: langdurige neerslachtigheid, verlies van interesse en plezier in activiteiten, veranderingen in eetlust en lichaamsgewicht, slapeloosheid of juist overmatige behoefte aan slaap, zich niet kunnen concentreren en een verminderd denkvermogen.

Maternal deprivation-hypothese

over de gevolgen van ontbrekende moederliefde: moederliefde zou volgens deze stelling voor de psychologische ontwikkeling van het jonge kind van even vitaal belang zijn als eiwitten en vitaminen voor de fysieke ontwikkeling. Niet zozeer de afwezigheid van de moeder, maar vooral de afwezigheid van een gehechtheidsfiguur in het algemeen leek doorslaggevend te zijn voor het 'onthecht' zijn van de weeskinderen.

Behaviorisme: tabula rasa

reactie op drift model van Freud. Je bent een blanco blaadje, omgevingsinvloeden beïnvloeden je gedrag

Niet-normatieve gebeurtenissen

specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek persoon op een tijdstip dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen (bv. eerste kind ter wereld via ivf, wedstrijd winnen)

De DSM-5 spreekt nog slechts van één autismespectrumstoornis (ASS). De classificatiecriteria van ASS bestaat uit 2 domeinen:

tekorten in de sociale communicatie enerzijds en beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten anderzijds. Bij dit laatste domein is ook aandacht voor hypo- of hypergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels.

cohorteffect

treden bijvoorbeeld op als gevolg van normatieve historisch bepaalde invloeden, biologische en omgevingsinvloeden die verbonden zij aan een specifiek historisch moment (bv. kinderen in de wijk Roombeek in Enschede tijdens de vuurwerkramp werden geconfronteerd met biologische en omgevingseffecten als gevolg hiervan)

Harlow:

uit experimenten met jonge aapjes is gebleken dat deze aapjes meer nodig hebben dan eten en drinken om op te groeien tot gezonde volwassen apen die normaal sociaal gedrag vertonen. Aapjes die wel te eten en te drinken kregen maar zonder hun moeder of andere apen moesten opgroeien, ontwikkelden zich moeizaam en bleken als volwassen aap niet normaal met andere apen te kunnen omgaan Conclusies: - hechting vond niet meteen plaats bij degene die voedt, maar bij degene die warmte en geborgenheid kan geven. - de aapjes die zich op een veilige manier hadden kunnen hechten met een zachte moeder vertoonden later asociaal en agressief gedrag. Gebrek aan sensitiviteit van de opvoeders kan leiden tot verstoord functioneren. Still face experiment, moeder krijgt opdracht om niet meer te reageren, geen sensibiliteit.

Differentiële emotie theorie

uitingen van emoties weerspiegelen emotionele ervaringen.

'Psychologische geboorte'

verloopt soms moeizaam bij kinderen in fundamentalistische systemen, vluchtelingkinderen, oorlogsveteranen of oorlogsslachtoffers. De beleving van het kind valt in het niet bij de traumatische ervaringen van de ouder(s) je ouders ervaringen zijn veel erger dan jouw 'kleine verdrietjes' Als de psychologische geboorte niet plaatsvindt, blijft het kind in feite een 'lichamelijk zelf', het 'heeft' dan geen gevoelens maar het 'is' die gevoelens waarvan het zich niet bewust is Het kind kan de eigen gevoelens niet benoemen en bouwt geen innerlijke psychische wereld op in plaats van je boos te voelen, krijg je buikpijn

gehechtheid

verstaan we de duurzame emotionele band tussen 2 individuen. In de gehechtheidstheorie staat de allereerste gehechtheidsrelatie centraal: de band tussen het jonge kind en zijn verzorger. Vroeger werd het voeden gezien als centrale rol in het ontstaan van de moeder-kindrelatie Harlow: fysieke contact is belangrijker dan het voeden

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

verstrekt hulpmiddelen en mobiliteit en maakt begeleiding en dagbesteding mogelijk voor alle mensen met een beperking die niet aangewezen zijn op intramurale (24-uurs) zorg. Burgers met een beperking worden geacht eerst zelf een oplossing in familiekring te zoeken of met eigen geld te oplossing te betalen. Pas daarna treedt de daardoor zogenoemde 'vangnet-wet' in werking die moet zorgen dat iedereen in de samenleving mee kan doen. Een vertegenwoordiger van de gemeente, vaak vanuit een Wmo-loket of een sociaal team, zal dan een ondersteuningsplan maken en indien nodig hulp voor hen toewijzen.

Kohlberg

voor een moreel niveau is wel een bepaald verstandelijk niveau nodig, maar het omgekeerde geldt niet. Een bepaald verstandelijk niveau garandeert niet dat daardoor ook een hoger moreel inzicht wordt bereikt. Kohlberg sprook zich uit tegen de opvatting dat wat een kind leert hanteren als innerlijke waarden, volledig afhankelijk is van de cultuur waarin het opgroeit. Hij keert de rollen om: niet de omgeving brengt een kind moraal bij, maar een kind heeft een aangeboren gevoel voor rechtvaardigheid en probeert daarmee de ervaringen die het met de omgeving opdoet te ordenen. Die manier van morele ordening is in alle culturen gelijk en maakt een ontwikkeling door in 3 stadia die elk weer in 2 fasen zijn te verdelen

Daarnaast kunnen individuele verschillen worden beschreven aan de hand van zogenaamde specifiers

zoals de aanwezigheid van een verstandelijke beperking of comorbiditeit. Ook is het mogelijk een 'dubbeldiagnose' te stellen, bijvoorbeeld autisme in combinatie met ADHD. Bij volwassenen is het vaak niet goed meer mogelijk om betrouwbare informatie over de kindertijd te krijgen. In dat geval mag de diagnose volgens de DSM-5 op basis van het huidige toestandsbeeld worden gesteld.

Ontwikkeling wordt ook bepaald door normatieve invloeden

zoals etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur en andere factoren. Leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend gedrag vreest (bv. hand opsteken als iedereen het doet)

Ontwikkelingspsychologen verdelen kindertijd en adolescentie meestal in:

¡ de prenatale periode (de periode van conceptie tot geboorte) ¡ de baby- en peutertijd (van geboorte tot drie jaar) ¡ de kleutertijd (van drie tot zes jaar) ¡ de basisschooltijd (van zes tot twaalf jaar) ¡ De adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)

Kritiek op het medische model

→ Pas vanaf jaren '60 komt er kritiek (100 jaar na Wet op de uitoefening Geneeskunst), vanuit de gedragswetenschappen: 1. Medisch model leidt tot individualisering, omgeving blijft buiten schot. 2. Medisch model neigt tot somatiseren: problemen worden lichamelijk gepresenteerd Maar ziekte en stoornissen zijn niet los te zien van persoonlijkheid, relaties met anderen en maatschappelijke factoren.


Ensembles d'études connexes

Oceanography Final Exam Study Guide

View Set

Anatomy and physiology Chapters 1-4

View Set

Kin 345 Motor & Developmental Learning Exam Review

View Set

Economics quiz; Chapter 11, 12-1, & 12-2.

View Set

EAQ Ch. 6 Childhood Communicable & Infectious Diseases

View Set

Los aparatos domésticos Answer the questions with complete sentences.

View Set

Ecology (BIOL 3130) Study Quiz Answers Exam 1

View Set

Unit 4. Chemical Wood Preservation - Test Your Knowledge

View Set