Microbiologiee
Gramkleuring
1. Een met hitte gefixeerde preparaat wordt in Crystal violet gedompeld. Alle cellen zullen nu paars gekleurd zijn. 2. Na het wassen met water wordt het preparaat in lugol gehangen. Zowel Grampositief als Gram-negatief zal nu paars zijn. 3. Het preparaat wordt nu gewassen met alcohol, zo wordt uit de Gram-negatieve bacteriën het paars weer weggewassen. Dit komt doordat de peptidoglycaan laag hier dunner is en de kleur dus niet goed wordt vastgehouden. 4. Nu wordt het preparaat in fuchsine gedompeld. Dit gaat in de 'lege' cellen zitten, waardoor de Gram-negatieve cellen roze kleuren.
Archaea
Achaea zijn net als bacterien prokaryoot, maar als ze een celwand hebben, dan bestaat deze niet uit peptidoglycaan. Archaea leven vaak in een extreme omgeving en kunnen verdeeld worden in drie groepen: • Methanogenen -> produceren methaan als afvalproduct van ademhaling • Halofielen -> leven in extreem zoute omgeving bijv. dode zee • Thermofielen -> leven in heet zwavelhoudende wateren Archaea zijn niet ziekteverwekkend voor de mens.
Algen
Algen zijn eukaryoot, hebben een celwand van cellulose en doen aan fotosynthese. Kan eencellig of meercellig zijn.
Het belang van de osmotische druk voor microbiële groei te beschrijven.
Als er een goeie osmotische druk is, kan de cel goed groeien. Als de concentratie NaCl buiten de cel omhoog gaat, gaat het water de cel uit om de concentratie in en buiten de cel even hoog te krijgen. Er is dan niet genoeg water in de cel voor de groei van de cel. De bacteriën groeien het beste in een isotoon milieu (overal gelijke osmotische waarde).
Bacteriën
Bacteriën zijn prokaryoot (geen celkern), vermenigvuldigen door tweedeling(binaire deling) en kunnen veel verschillende vormen hebben. De celwand bestaat uit peptidoglycaan.
Archaea bevat
Bevatten geen peptidoglycaan in celwand.
Zuurvast
Bevatten mycolzuur in celwand
Te beschrijven hoe een nieuw ontdekte bacterie kan worden ingedeeld door DNA-base samenstelling
DNA-fingerprinting en PCR., DNA-base samenstelling: Het aantal GC-baseparing in het DNA van de bacterie soort. DNA-fingerprinting: (plaatje met gen streepen) PCR: Het vermeerderen van DNA door de twee strengen van het DNA te splitsen, een nieuwe primer erop te zetten en aan beide strengen weer een tweede streng te laten maken.
De belangrijkste kenmerken die worden gebruikt om de drie koninkrijken van meercellige Eukarya te differentiëren.
De drie koninkrijken -> Dieren, fungi, planten. Deze drie koninkrijken hebben in hun eigen koninkrijk dezelfde voorouder. Voornamelijk kan er worden gekeken naar de soort, of afwezigheid van een celwand.
De endosymbiose theorie uit te leggen.
De endosymbiose theorie is de theorie dat de organellen in onze cellen ooit, miljoenen jaren geleden, buiten onze cel leefden, maar met de tijd gingen samen werken met onze cellen en afhankelijk van elkaar werden. Hierdoor zitten deze organellen nu 'standaard' in onze cellen. Ook verklaart de endosymbiontentheorie hoe eukaryoten (zoals planten, schimmels en dieren) geëvolueerd zijn uit bacteriën: De celkern zou ontstaan zijn uit het ringvormige DNA-molecuul doordat het zich op een bepaalde plaats aan het celmembraan had gehecht. Het kernmembraan is te beschouwen als een ingestulpt celmembraan. Ook het endoplasmatisch reticulum zou door instulping van het celmembraan zijn ontstaan. De aerobe bacteriën, waarschijnlijk de proteobacteria die verwant zijn aan de rickettsia, zijn geëvolueerd tot mitochondriën. De in de cel opgenomen cyanobacteriën (fotoautotrofe prokaryoten) zouden zich tot chloroplasten hebben ontwikkeld.
De structuur en functie van de glycocalyx te beschrijven.
De glycocalyx is de buiten celwand, deze is gewoonlijk plakkerig. Extracellulair polysacharide laat de cel hechten. Slijmlaag: Ongeorganiseerd en los. Capsule: Georganiseerd, voorkomen fagocytose. De glycocalyx helpt beschermen tegen uitdrogen. Ook zorgt het voor de aanhechting aan oppervlakken.
Van Leeuwenhoek
De uitvinder van de microscopie. Hij heeft ontdekt dat er micro-organismen bestaan, omdat hij ze zag door zijn microscoop.
Ziehl Neelsen kleuring
Deze kleuring kleurt zuurvaste bacteriën. 1. 5 min verwarmen met carbolfuchsine 2. Voorzichtig wassen met water 3. Ontkleuren met zoutzure alcohol 4. Voorzichtig wassen met water 5. 2 min tegenkleuring met methyleenblauw 6. Resultaat: zuurvaste bacteriën blijven rood, niet-zuurvaste worden blauw
Axiale filamenten (=endoflagella)
Dit is de voortbeweging van bewegelijke cellen. Endoflagella zijn de speciale flagella van spirocheten. Zij bevinden zich in een strak spiraal rond de cel in plaats van dat het uitsteekt in het milieu. Samen vormen deze endoflagella een axiale filament, die rond de cel zit en roteert.
Prionen
Dit zijn deeltjes die ziek kunnen maken en ontstaan uit gewone eiwitten.
De drie basisvormen van bacteriën te identificeren en benoemen
Een bacterie heeft drie basisvormen: Bacillus (staafvormig), Coccus (bolvormig) en Spiraalvormig (spirocheten).
Biofilm te definiëren en hun rol bij het veroorzaken van infecties te verklaren.
Een biofilm is een microbiële gemeenschap en vormen slijm of hydrogels. Doordat ze in gemeenschappen leven, is het lastig ze te verwijderen, of iets schoon te houden. Hierdoor kunnen ze gemakkelijk blijven zitten op een oppervlak en in ons lichaam terecht komen. Ook in ziekenhuizen komt dit vaak voor in bijvoorbeeld de slangetjes/katheters.
Polymerase chain reaction PCR
Een techniek waarbij kleine stukjes DNA snel vermenigvuldigd worden zodat er genoeg van is om te analyseren. Een DNA streng wordt uit elkaar gehaald en beide strengen dienen dan als template streng. Hier worden 4 nucleotiden aan toegevoegd en een enzym om het proces te katalyseren
Protista te definiëren.
Een verzamel Rijk voor eukaryote organismen die niet in de andere Rijken 'passen'. De protisten of eencelligen (of met een verouderde wetenschappelijke naam Protista) zijn een heterogene groep van eencellige eukaryoten.
katalyseren: DNA polymerase.
Elke keer nadat er nieuw DNA is gevormd wordt het DNA verhit om al het DNA weer te converteren naar 2 strengen die weer fungeren als template strengen. Er ontstaat dus exponentiële groei.
Fungi
Fungi zijn eukaryoot, kunnen eencellig of meercellig zijn en hebben een celwand van chitine. Ook hebben ze schimmeldraden (hyfen), deze vormen een mycelium. Eencellige fungi: gist.
De celwand van Grampositieve bacteriën
Gram-negatieve bacteriën, zuurvaste bacteriën, archaea en mycoplasma te vergelijken., Gram-positief: Hebben een dikke peptidoglycaan celwand, waar de alcohol niet door kan dringen en de bacterie dus paars blijft door de eerste kleuring. Gram-negatief: Hebben een dunne peptidoglycaan celwand, waardoor de alcohol de paarse kleur kan wegspoelen en roze kleuren door de tweede kleuring. Zuurvast: Vergelijkbaar met Grampositief. Wasachtige lipide gebonden aan de peptidoglycaan. Archaea: Heeft geen celwand of heeft een celwand van pseudomureïne. Of een S-layer. ('maliënkolder' van eiwitten) Mycoplasma: Heeft geen celwand en heeft sterolen in het plasmamembraan.
Verschil tussen Gram-positief & Gram-negatief
Gram-positief: Hebben een dikke peptidoglycaan celwand, waar de alcohol niet door kan dringen en de bacterie dus paars blijft door de eerste kleuring. Gram-negatief: Hebben een dunne peptidoglycaan celwand, waardoor de alcohol de paarse kleur kan wegspoelen en roze kleuren door de tweede kleuring.
Mycoplasma
Hebben geen celwand.
Bacteriologie
Het bestuderen van bacteriën.
Immunologie
Het bestuderen van het afweersysteem. (Immuniteit = ongevoeligheid voor ziekte)
Parasitologie
Het bestuderen van parasieten
Mycologie
Het bestuderen van schimmels
Virologie
Het bestuderen van virussen.
Uit te leggen hoe elektronenmicroscopie verschilt van lichtmicroscopie en het principe van TEM en SEM uitleggen.
Het verschil tussen een elektronenmicroscoop en een lichtmicroscoop is dat een elektronenmicroscoop, zoals de naam al zegt, een elektronen straal op het preparaat afschiet i.p.v. een lichtstraal. De gebruikte golflengte is kort, dus de resolutie is groot. TEM: Transmissie Elektronenmicroscopie, ofwel TEM. TEM heeft ultradunne secties van het sample nodig. De elektronen gaan door de sample, dan door elektromagnetische lens, naar een scherm of film. TEM heeft een vergroting van 10.000 - 100.000 x en een resolutie van 2,5 nm. SEM: Scanning Elektronen Microscopie, ofwel SEM. Een elektronen gun produceert een straal elektronen die het oppervlak van een heel sample 'scant'. Secundaire elektronen ge-emiteerd door het preparaat produceren het beeld. SEM heeft een vergroting van 1.000 - 10.000 x en een resolutie van 20 nm.
Jenner
Hij bedacht dat je een verzwakt, of dood, micro-organisme in een mens, of dier, kan brengen om zo immuun te worden voor de ziekte die het veroorzaakt. Zo is de vaccinatie ontstaan.
Ehrlich
Hij heeft de Syphilis behandeling bedacht. Paul Ehrlich droomde over een 'magic bullet' die een pathogene microbe kon opsporen en vernietigen zonder de geïnfecteerde gastheer te beschadigen. Na honderden testen ontdekte Ehrlich een chemotherapeutische drug 'salvarsan'. Dit was de geboorte van de moderne chemotherapie.
Flemming
Hij heeft penicilline ontdekt. 5. Het belang van de postulaten van Koch uit te leggen. 6. Bacteriologie, mycologie, parasitologie, virologie en immunologie te definiëren.
Pasteur
Hij liet zien dat leven niet spontaan kan ontstaan uit niet levende materie. Pasteurisatie en fermentatie - Zure bier en wijn -> oplossing: verwarmen van drank.
Koch
Hij ontwikkelde de experimentele stappen die je moet doorlopen om een micro-organisme te linken aan een bepaalde ziekte: Koch's postulaten. 1. Het micro-organisme moet bij ieder ziek individu gevonden worden. 2. Het micro-organisme kan geïsoleerd en gekweekt worden. 3. Het gezuiverde micro-organisme kan de ziekte veroorzaken in een gezond individu. 4. Hetzelfde micro-organisme kan weer geïsoleerd worden van een nieuw geïnfecteerde individu.
Definitie Hypotoon & Hypertoon
Hypotoon: osmotische waarde in cel hoger, water wilt de cel in (cel gaat stuk: lysis). Hypertoon: osmotische waarde buiten cel hoger, water wilt de cel uit (plasmolyse)
De functie van de kern, ER, Golgi complex, lysosomen, vacuolen, mito's, chloroplasten, peroxisomen en centrosomen te beschrijven.,
Kern: Ook wel nucleus genoemd. Hierin zitten de chromosomen van eukaryoten. Niet al het DNA bevindt zich in de celkern: de mitochondriën (in dierlijke en plantencellen) en plastiden (alleen in plantencellen) bevatten ook een paar eigen genen. Alleen eukaryote cellen hebben een celkern. De celkern bevat een kernmembraan en een of meerdere kernlichaampjes. Het kernmembraan bestaat net als het celmembraan uit een dubbele laag fosfolipiden. Het vormt de grens van de celkern en schermt op die manier de inhoud daarvan af van de rest van de cel. In het kernmembraan zitten kleine gaatjes: de kernporiën. Via de kernporiën kunnen eiwitten, RNA en andere moleculen de celkern in en uit. Een kernlichaampje is een structuur in de celkern waar rRNA wordt gemaakt. Kernlichaampjes zijn dus betrokken bij het maken van ribosomen. Endoplasmatisch Reticulum (ER): Het endoplasmatisch reticulum is een netwerk van buisjes en zakjes in de cel. Het is opgebouwd uit één membraan dat verbonden is met het membraan van de celkern. Het endoplasmatisch reticulum komt alleen voor in eukaryote cellen. Dit bestaat uit het ruwe ER en het gladde ER. Het ruw ER speelt een rol bij het eiwitten de cel uit transporteren. Eiwitten die door de ribosomen op het ruw ER gemaakt zijn, worden in holten van het ER afgezet. Vanuit die holten worden de eiwitten via transportblaasjes getransporteerd naar het golgi-apparaat voor verdere bewerking. Het gladde ER is voor de synthese van fosfolipiden (membranen) en vetten (en hormonen) en verzorgt ook het transportnetwerk. Het gladde ER speelt een belangrijke rol in stofwisselingsprocessen, die per celtype verschillen. Zo is het gladde ER in sommige cellen betrokken bij de aanmaak van lipiden (vetten) en bij het onschadelijk maken van giftige stoffen. Golgi Complex: Golgi-complex behoort tot het endomembraansysteem van een cel. Dit systeem bevat het kernmembraan, de celkern (nucleus), het ER, het golgi-apparaat, de lysosomen en de verschillende vacuolen. In het golgi-apparaat worden de producten afkomsting van het ER omgebouwd en opgeslagen, om dan later naar andere bestemmingen verscheept te worden. Lysosomen: Dit zijn de enzymen die zorgen voor de afbraak, bevat dus verteringsenzymen. Alleen in dierlijke cel. Een deel van de moleculen die lysosomen verteren zijn afkomstig van buiten de cel. Zulke grote moleculen komen de cel binnen via de voedselblaasjes, die versmelten met de lysosomen. Daarnaast verteren lysosomen ook oud celmateriaal, zoals beschadigde organellen. Vacuolen: De vacuole is een met vocht gevuld blaasje omgeven door een membraan. Plantencellen kunnen een grote centrale vacuole hebben. In deze vacuole kunnen allerlei voedingsstoffen worden opgeslagen. Ook zorgt de vacuole voor stevigheid. Dierlijke cellen bevatten een aantal kleine vacuolen, in de vorm van blaasjes, die voedsel de cel binnenbrengen. Mitochondrium: Dit zijn organellen die te vinden zijn in de meeste eukaryoten in het cytoplasma. Een mitochondrium heeft twee membranen. De buitenste membraan is glad, maar het binnenste membraan is geplooid, cristae genoemd. Door deze plooien heeft de binnenkant van een mitochondria een enorm oppervlak. Eén van de belangrijkste dingen die een mitochondria doet, is het synthetiseren van ATP, de energie van het leven. Chloroplasten: Algen en groene planten bevatten chloroplasten, of bladgroenkorrels. Bladgroenkorrels hebben een belangrijke functie bij de fotosynthese in een plant. In de bladgroenkorrels wordt het zonlicht opgevangen en verwerkt. Peroxisomen: Hier vindt de oxidatie van vetzuren en de afbraak van H2O2 plaats. Qua structuur lijken ze op lysosomen. Een enkel membraan sluit hem af van het cytosol (interne vloeistof van een cel). Peroxisomen zijn in staat waterstofperoxide (H2O2) te vormen door waterstof bij zuurstof te plaatsen. Dit kan verschillende functies hebben. Peroxisomen staan in voor de synthese van bepaalde fosfolipiden die betrokken zijn voor de efficiënte geleiding van impulsen in zenuwcellen. Peroxisomen zijn in staat giftige stoffen zoals alcohol te detoxificeren. Centrosomen (spoellichaampje): Dit organel ligt dicht bij de kern en bestaat uit eiwit draden en centriolen. De eiwit draden spelen een grote rol bij de celdeling en de centriolen bestaan uit negen clusters van drie microtubili. Deze draden zorgen ervoor dat de chromosomen in de cel (die bij de celdeling los in het cytoplasma zitten) in het midden gehouden worden.
Wormen
Kleine diertjes die onder de huid kunnen leven. Wij zijn dan de gastheer. Net als virussen zijn de afhankelijk van anderen voor overleven.
De fasen van microbiële groei te beschrijven in relatie tot de generatietijd.
Lag-fase: de periode die verloopt voordat de vermeerdering van de bacteriecellen begint; Logaritmische fase: de periode, waarin de feitelijke groei plaatsvindt, hierbij verdubbelt het aantal zich elke generatietijd De stationaire fase: de periode, waarin het aantal levende cellen per ml constant blijft Afstervingsfase: de periode, waarin het aantal levende cellen per ml afneemt
Een toepassing te noemen voor elk van de vier elementen (C
N, S, F) nodig voor microbiële groei., Koolstof: • Structurele organische moleculen • Energiebron • Chemoheterotrofen gebruiken organische koolstofbronnen • Autotrofen gebruiken CO2 Stikstof: • In aminozuren en eiwitten • Meeste bacteriën ontleden eiwitten Zwavel: • In aminozuren, thiamine en biotine • Meeste bacteriën ontleden eiwitten Fosfor: • In DNA, RNA, ATP en membranen • PO4 3- is een fosfor bron
Normale microbiota (microbioom) en weerstand te definiëren
Normale microbiota zijn micro-organismen die samen met ons in ons lichaam leven. Wij bieden hun warmte en voedingsstoffen, terwijl zij ons ook helpen met bijvoorbeeld onze weerstand. De weerstand is de afweer van ons lichaam tegen ziekteverwekkers.
Te beschrijven hoe micro-organismen kunnen worden geïdentificeerd door nucleïnezuur hybridisatie- Southern blotting- DNA-chips- ribotypering en FISH.
Nucleïnezuur hybridisatie: De nucleïnezuur hybridisatie is een fundamentele techniek, gebaseerd op het vermogen van enkelstrengs nucleïnezuren samenkomen om een dubbelstrengs molecuul te vormen. Southern blotting: (plaatje dat lijkt op chips met gen der op?) DNA-chips: Een chip met daarop verschillende vastgezette genen. Ribotypering Met behulp van rRNA kan worden gekeken naar de evolutionaire relaties tussen organismen. FISH: Fluorescent gelabeld DNA of RNA wordt aan het DNA in de cel gebonden. Zo kan worden gekeken of er een specifieke DNA-sequentie in de cel zit.
Directe en indirecte meetmethoden van celgroei te onderscheiden.
Plaat telling: Het tellen van het aantal bacteriën op een plaat, waarbij er eerst verdunt moet worden. Directe microscopische telling: Turbidity (troebelheid) = indirecte meting Met de spectrofotometer, hierbij moet wel goed gehomogeniseerd worden.
De algemene celstructuur van prokaryoten en eukaryoten te kunnen beschrijven.
Prokaryoot: ▪ Enkel circulair chromosoom, niet in een membraan (geen celkern) ▪ Geen histonen ▪ Geen organellen ▪ Bacteriën: Peptidoglycaan celwand ▪ Archaea: S-layer of Pseudomureïne celwand (of geen) ▪ Binaire deling Eukaryoot: ▪ Gepaarde chromosomen, in nucleair membraan ▪ Histonen ▪ Organellen ▪ Polysacharide celwanden (cellulose, pectine, chitine) ▪ Mitotische spoeldraden (Mitotic spindle)
Protozoa
Protozoa zijn eukaryoot, eencellig en absorberen organische stoffen. Ze kunnen bewegelijk zijn door pseudopoda (schijnvoetjes), flagella (zweepdraden) of cila (veel korte zweepdraadjes).
Uit te leggen hoe serologische testen en faagtypering kunnen worden gebruikt om een onbekende bacterie te identificeren.
Serologisch onderzoek: (serologie van infectieziekten)waarbij niet het micro-organisme zelf, maar de antilichamen die door de patiënt in reactie op het micro-organisme zijn gemaakt, worden onderzocht. Daartoe wordt bloed afgenomen bij de patiënt en het serum dat nastolling wordt afgescheiden onderzocht. Om de serologische diagnose te stellen wordt nog tijdens de ziekte bloed afgenomen en na genezing gebeurt dat opnieuw. Het zo verkregen zogenaamde serumpaar wordt in samenhang onderzocht, waarbij in het eerste serum geen, en in het tweede wel antilichamen worden aangetroffen. Naar die antilichamen wordt gericht gezocht met delen van micro-organismen (m.o.) die speciaal zijn geprepareerd voorde diagnostiek. Bekende serologische testen zijn de complement-bindingsreactie, de immuno-fluorescentietesten de ELISA, enzyme-linked-immunosorbent-assay. Faagtypering: Met behulp van bacteriofagen (bacterievirussen) kan men het faagtype van een stam (binnen een soort) bepalen. Deze bepaling is mogelijk omdat de binding en dus de gevoeligheid tussen gastheerbacterie en bacteriofaag zeer specifiek is.
Spontane generatie en biogenese te vergelijken.
Spontane generatie is de opvatting dat leven spontaan kan ontstaan. Biogenesis is de opvatting dat nieuw leven alleen kan ontstaan uit andere levenden. Vroeger geloofde men dat spontane generatie bestond. Door onderzoeken van o.a. Louis Pasteur is ontdekt er geen spontane generatie is, maar biogenese. Het lukte Pasteur om te demonstreren dat micro-organismen zich bevinden in de lucht en steriele vloeistoffen kunnen vervuilen, maar dat lucht zelf geen micro-organismen kan creëren.
Taxonomie en fylogenie te definiëren
Taxonomie: De wetenschap van het classificeren van organismen. Deze methode geeft universele namen aan organismen en geeft een referentie voor de identificatie van organismen. Fylogenie: De studie naar evolutionaire verwantschap van organismen.
Totale vergroting en resolutie te definiëren.
Totale vergroting: Totale vergroting = objectief lens x oculair lens De maximale vergroting is 2000x. Resolutie: Het oplossend vermogen, het vermogen van de lenzen om twee punten te onderscheiden. Dit is afhankelijk van de gebruikte golflengte. De resolutie is niet beter dan 0,2 µm.
Virussen
Virussen hebben DNA of RNA en zijn afhankelijk van andere cellen voor reproductie.
De weg van het licht- het principe en een toepassing van de verschillende typen lichtmicroscopen te beschrijven.
Weg van het licht: illuminator -> condenser lenses -> body tube -> specimen -> objective lenses -> body tube -> prism -> ocular lens Principe: ocular lens zit een vergroting op en op de objective lenses ook. In een compound microscoop wordt het beeld van de objectief lens versterkt door de oculair lens (10 x) • De resolutie is niet beter dan 0,2 μm • De maximale vergroting is dan 2000 x • De refractieve index is een maat voor de buiging van licht in een bepaald medium • Licht kan in lucht zoveel afbuigen dat het de kleine hoge vergroting lens zou kunnen missen • Immersie olie bij 1000 X vergroting gebruikt om buigen van licht te voorkomen Brightfield illuminatie: Donkere objecten zijn zichtbaar tegen een lichte achtergond Donkerveld illuminatie: Lichte objecten zijn zichtbaar tegen een donkere achtergrond Fase-Contrast Microscopie: Accentueert diffractie van het licht dat door een sample gaat Differentieel Interferentie Contrast Microscopie: zelfde als fase-contrast, maar met 2 lichtstralen Fluorescentie Microscopie: Fluorescente labels absorberen UV licht en stralen zichtbaar licht uit Confocale Microscopie: Cellen gekleurd met fluorochromen. De camera scant elk vlak in een sample zodat een drie-dimensionaal beeld ontstaat. Tot 100 µm diep. Twee-Foton Microscopie (TPM): Cellen gekleurd met fluorochromen. Gebruikt om cellen gehecht aan een oppervlakte te bestuderen. Tot 1 mm diep.
Het systeem van wetenschappelijke nomenclatuur die 2 namen gebruikt te herkennen: een familie- en soortnaam.
Wetenschappelijke namen zijn Latijnse namen, omdat Latijn de taal was die oorspronkelijk werd gebruikt door geleerden. Wetenschappelijke nomenclatuur geeft organismen 2 namen: • Genus/familienaam (meervoud: genera) is de eerste naam en begint altijd met een hoofdletter • Speciesnaam is de tweede naam en bestaat enkel uit kleine letters
Pili
Ze faciliteren overdracht van DNA tussen cellen (conjugatie) en zorgen voor beweging: twitching motility en gliding motility. Bacteriën maken een connectie met elkaar via de sekspili. Via deze pili of conjugatiebuis, tussen beide celcytoplasma's kunnen plasmiden worden doorgegeven. Zo kunnen bijvoorbeeld genen voor resistentie tegen bepaalde antibiotica (gelegen op dat plasmide) zich snel verspreiden in een populatie bacteriën.
Fimbriae
Ze spelen een rol bij de aanhechting aan een oppervlak. (Dragen adhesins) Is een kleinere pili. Gemuteerde bacteriën die geen fimbria meer kunnen aanmaken, kunnen zich niet binden aan hun 'target'-oppervlak en kunnen dikwijls geen ziekten meer veroorzaken.
Het effect van antibiotica op verschillende micro-organismen beschrijven
Ze werken altijd op een specifiek aangrijpingspunt ,dus op iets dat een bacterie (prokaryoot) wel heeft en een gastheer (eukaryoot) niet,en zijn daar door selectief giftig (toxisch) en wel bij de volgende processen: • remming celwandsynthese van de bacterie. • remming eiwitsynthese,(dat deel wat bacteriespecifiek is) • beschadigen van de buitenste celmembraan (bij gramnegatieve bacterien) • remming van de nucleïnezuursynthese (dat deel dat bacteriespecifiek is) • aangrijpen op de specifieke bacteriestofwisseling Antibiotica werken vooral goed als geneesmiddel tegen infectieziektes als de bacterie actief is.
Flagella
Ze zijn opgebouwd uit ketens flagelline en zijn gebonden aan een eiwit 'haak'. Deze is geankerd aan de celwand en het celmembraan door het basale lichaam. Is buiten de celwand en wordt gebruikt om mee voort te bewegen.
Soort
cultuur, kloon, en stam te differentiëren. (Prokaryoot), Soort: Een populatie cellen met overeenkomende eigenschappen. Cultuur: Groei in laboratorium media. Kloon: Populatie cellen afkomstig van een enkele cel. Stam: Genetische variant binnen een soort (subtype).
Verschillende types groei media en hun toepassing onderscheiden (chemisch gedefinieerde en complexe media; selectieve
determinerende en verrijkende media), Inoculum: Introductie van microben in medium Agar: is een complexe polysaccharide en wordt gewoonlijk niet gematoboliseerd door microben. Capnophiles: Microben die hoge CO2 concentraties nodig hebben (bv Heamophilus influenzae) Chemisch gedefinieerde media: Exacte chemische samenstelling is bekend. Complexe media: Extracten van gisten, vlees of planten. Nutriënt broth en Nutriënt agar. Reducerende media: Dit medium bevat chemicaliën(thioglycolaat/oxyrase) die O2 wegvangen. Verwarmen om O2 te verjagen. Selectieve media: Deze media onderdrukken de groei van niet-gewenste microben en bevorderen de groei van gewilde microben. Differentiële media: Deze media is voor het onderscheiden van de kolonies van verschillende microben. Verrijkende media: Deze bevordert de groei van de gewenste microbe. (reincultuur)
Vector
een DNA molecuul dat vreemd DNA in een cel transporteert. Natuurlijke selectie: organismen met goede eigenschappen hebben meer kans om te overleven en reproduceren <-> artificiële selectie: mensen selecteren gewenste eigenschappen van een dier/plant om die te kweken
Site-directed mutagenesis
een specifieke verandering in een gen maken. Bijv. gen voor het maken van penicilline in alle bacteriën stoppen. Restrictie enzymen DNA knippende enzymen. Blunt end: beide DNA strengen worden op dezelfde plek geknipt. Sticky end: strengen worden geknipt en zijn dan niet meer elkaars opposites.
De definitie van soort beschrijven voor bacteriën
eukaryoten en virussen., Bacteriële soort: Een populatie cellen met overeenkomende eigenschappen. Eukaryote soort: Een groep sterk gerelateerde organismen die onderling vruchtbare nakomelingen kunnen produceren. Virale soort: Populatie virussen met overeenkomende eigenschappen in een bepaalde ecologische niche (omgeving).
Microben op basis van hun voorkeur voor temperatuurbereik
zuurtegraad, osmotische druk en zuurstof te classificeren., Temperatuurbereik: - Psychrophiles: -8>12<20 (min>optimum<max|graden celcius) - psychrotrophs: 0>22<30 - mesophiles: 10>37<48 - thermophiles: 40>62<72 - hyperthermophiles: 68>92<110. Osmotisch druk: Extreme of obligate halofielen hebben een hoge osmotische druk nodig. Facultatieve halofielen tolereren een hoge osmotische druk, maar het is niet nodig. Hypertonisch milieu, of toename van zout of suiker, veroorzaak plasmolyse. -> Water gaat de cel uit Zuurtegraad: De meeste bacteriën groeien bij een pH tussen de 6,5 en 7,5 (neutraal milieu). Schimmels en gisten groeien bij een pH tussen de 5 en 6. Acidofielen groeien in een zuur milieu. Alkafielen in een basisch milieu (pH 9-11). De meeste bacteriën kunnen een bereik van pH 5 tot 8 tolereren. Zuurstof: ▪ obligate aerobes: zuurstof nodig ▪ facultative anaerobes: kan leven zowel mét als zonder zuurstof ▪ obligate anearobes: geen zuurstof nodig (liefst zo weinig mogelijk zuurstof) ▪ aerotolerant anearobes: geen zuurstof nodig kan er wel tegen ▪ microaerophiles: hebben wel zuurstof nodig, maar wel in kleine hoeveelheden.
Manieren te identificeren waarop aeroben beschadiging door giftige vormen van zuurstof voorkomen.
• Enkel zuurstof -> O2 wordt in een hogere energietoestand gebracht • Superoxide vrije radicalen O2- -> dit wordt omgezet in waterstofperoxide en zuurstof • Peroxide anion O2 2- -> dit wordt omgezet in water en zuurstof of alleen water • Hydroxylradicaal OH+ -> dit wordt omgezet in water