Adolescentiepsychologie

Ace your homework & exams now with Quizwiz!

Wat zijn de kenmerken van de vrienden?

'wie zijn de vrienden'? Ze hebben veelal dezelfde kenmerken: - zelfde schoolgerelateerde attitudes - zelfde ambities - zelfde intellect - zelfde zelfwaardering en waargenomen intelligentie - zelfde mate van alcohol drinken - zelfde mate van roken, agressie, regelovertredend gedrag, zelfde emotionele problemen De gelijkheid in bepaalde kenmerken tussen vrienden kan ontstaan via 2 processen: 1. selectie 2. wederzijds socialisatie

Bosco et al. (2014) hebben de vaardigheid van adolescenten om de mentale staat te begrijpen en managen onderzocht door gebruik te maken van de ToM assessment scale (Th.o.m.a.s). Deze ToM-taak is een semigestructureerd interview waarbij er verschillende mentale staten worden uitgevraagd (i.e., overtuigingen ('beliefs'), verlangens ('desires'), positieve en negatieve emoties). De vragen worden gesteld op vier schalen. Deze bestaan uit?

* A(I-me) waarbij er gekeken wordt naar 'first-person' ToM in een egocentrisch perspectief; * B(Other-Self) waarbij er gekeken wordt naar 'third-person' ToM in een allocentrisch perspectief; * C(I-Other) waarbij er wordt gekeken naar 'third-person' ToM in een egocentrisch perspectief; * D(Other-Me) waarbij wordt gekeken vanuit een 'second-order' ToM.

Wat zegt ZDT (zelfdeterminiantietheorie) over autonomie?

De automie wordt gezien als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren. Mensen hebben de natuurlijke drang om gedragsregulaties, doelen, overtuigingen en emoties te internaliseren en te integreren binnen het 'zelf'. Het zelf wil zich op een authentieke manier ontwikkelen. Ontwikkeling naar autonomie is een uiting van de werking van het ZELF. Naarmate gedragsregulaties en overtuigingen meer verinnerlijkt zijn en in lijn met het zelf, zal het betreffende gedrag met een groter gevoel van autonomie of psychologische vrijheid worden uitgevoerd. Autonomie is een psychologische basisbehoefte.

Waarom ontstaan de meeste conflicten?

De behoefte aan autonomie. Of er ook daadwerkelijk een conflict ontstaat is afhankelijk van de manier waarop de ouders reageren op de jongere. In gezinnen waarin de ouders een autoritaire opvoedingsstijl hebben zullen meer conflicten plaatsvinden.

Wat is volgens Sullivan de behoefte van de (pre)adolescentie?

De behoefte aan interpersoonlijke intimiteit, deze behoefte komt naast de behoefte aan tederheid, gezelschap, acceptatie die in eerdere ontwikkelingsfasen ontstonden. Volgens sullivan is de samenwerking tussen vrienden om in interpersoonlijke intimiteit te voorzien, het belangrijkste kenmerk van echte vriendschap in de adolescentie.

De omgang met leeftijdgenoten speelt bij adolescenten een grote rol, licht toe.

De behoefte om deel uit te maken van een sociale groep en je gesteund en gewaardeerd te voelen door anderen, is een basale menselijke drijfveer. Deze 'need to belong' is op alle leeftijden van belang, maar krijgt in de adolescentie een extra betekenis door de grote invloed die jongeren onderling op elkaar hebben. Ze brengen steeds en steeds meer tijd door met leeftijdgenoten. Naast ouderlijke steun en waardering is de acceptatie door leeftijdsgenoten meer dan ooit een cruciale factor in de psychologische ontwikkeling. Het is dus niet zo vreemd dat schaamte in deze leeftijdsfase zo prominent op de voorgrond treedt.

Hoewel de sociaal-culturele theorie een grote rol toekent aan de rol van de omgeving in de ontwikkeling van de adolescent, wordt de rol van deze omgeving in de contextuele theorieën meer in detail beschreven. De ecologische theorie van Bronfenbrenner en de theorie van de levensloop gaan beide in op een hele reeks van contexten. In welk opzicht is de theorie van de levensloop een verlenging van de ecologische theorie van Bronfenbrenner?

De theorie van de levensloop bekijkt de adolescent, net als de ecologische theorie, in een bredere context. Waar de ecologische theorie echter de nadruk legt op de sociale context, gaat de theorie van de levensloop verder in op de historische context. Deze theorie stelt dat alle adolescenten in hun overgang naar de volwassenheid een eigen ontwikkelingstraject afleggen in een omgeving die door de maatschappij is voorgestructureerd en dat de periode in de geschiedenis waarin de adolescent leeft het ontwikkelingstraject sterk beïnvloed. NB Bronfenbrenner heeft op een later tijdstip nog een vijfde systeem toegevoegd, het chronosysteem. Dit systeem is vergelijkbaar met de theorie van de levensloop en omvat omgevingsfactoren en transities gedurende het leven evenals sociohistorische invloeden.

Wat wordt er volgens de Amerikaanse terminologie bedoeld met de puberteit?

Dit duidt een periode aan waar onder invloed van hormonale veranderingen er lichamelijke rijpingsprocessen plaats vinden. Puberteit is de periode waar deze rijpingsprocessen zich voltrekken. Die treden voor meisjes en jongens op verschillende momenten in. Daarnaast kan de timing per individu behoorlijk verschillen. Alle lichamelijke veranderingen hebben psychologische gevolgen hebben en hebben ook invloed op het zelfbeeld. Een negatief zelfbeeld kan leiden tot een depressie.

Hoe kan het dat adolescenten vaak weinig zelfbeheersing lijken te vertonen?

De rijping van de prefrontale cortex, die zorgt voor impulscontrole en regulatie, blijft achter bij de rijping van de subcorticale, limbische structuren die iemand gevoelig maken voor beloning. Daarom laten adolescenten zich sterker leiden door kortetermijnwinsten dan door eventuele negatieve gevolgen op lange termijn. Het emotionele brein wint het in dergelijke situaties van het cognitieve brein. Tevens zijn de emotionele kernmerken (zoals leeftijdgenoten) van de context waarin keuzes worden gemaakt van invloed op de keuze.

Hoe hangen morele oordelen en moreel redeneren samen met moreel gedrag?

De samenhang is niet perfect, want er kunnen meer oorzaken zijn voor moreel gedrag. Echter moreel affect, het niveau van moreel oordelen en morele identiteit spelen wel degelijk een rol.

Wat is transactionele beïnvloeding? of transactie?

De school beïnvloedt de jongere en de jongere beïnvloedt de school. De beïnvloeding moet men niet eenzijdig benaderen. Er is namelijk wel sprake van wederzijdse beïnvloeding of wisselwerking, ook wel transactie genoemd.

Wat wil dat zeggen, dat het cognitief functioneren een aanpassingsproces is?

De situatie waarin een persoon verkeert, verandert voortdurend en dat ook de persoon zelf verandert. De persoon moet dan steeds weer een nieuw evenwicht vinden.

Hoe hangt het tempo van de lichamelijke ontwikkeling met het functioneren samen?

De snelheid van de ontwikkeling kan per kind sterk variëren. Er is maar weinig onderzoek gedaan naar het tempo van de ontwikkeling en hoe dit van invloed is op het functioneren.

Een trend binnen het vrouwelijke ideaalbeeld is de fitgirl: adolescente meiden die uitsluitend supergezond eten en zeer regelmatig naar de sportschool gaan. Fitgirls gebruiken met name sociale media als Instagram om hun levensstijl te etaleren. Leg uit op basis van de leerstof uit het boek en de aanvullende bronnen hierboven, hoe deze trend van fitgirls positief maar ook negatief op identiteit en zelfwaardering van adolescente meiden kan uitwerken.

De sociale media kunnen je sterken om de identiteit van fitgirl te belichamen. Als je timelines van peers vol ziet staan met gezonde gerechten en effectieve workouts, dan ga je er zelf ook bewuster over nadenken. Je ziet dat anderen het kunnen, ook mensen zoals jij die niet al een maatje 36 hadden toen ze begonnen, maar echte mensen met realistische doelen. Positieve feedback (bijvoorbeeld in de vorm van likes en comments) kunnen motiverend werken om de fitgirl-identiteit te bereiken en te behouden. Op basis van sociale vergelijking kun je je optrekken aan rolmodellen. De zelfwaardering wordt versterkt door positieve feedback en het sociale netwerk werkt ondersteunend. Als er echter negatieve feedback geplaatst wordt, bijvoorbeeld als iemand te dun of te dik wordt gevonden (ook wel body-shaming genoemd), kan dit de zelfwaardering verlagen. Adolescente meisjes zijn hier extra gevoelig voor. De sociale vergelijking kan ook negatieve gevolgen hebben. Doordat adolescente meisjes zich kunnen identificeren met fitgirls (het zijn geen beroemdheden maar 'gewone' meiden), denken ze eerder dat de fitgirl-normen haalbaar zijn, terwijl dat niet per se zo hoeft te zijn. De fitgirls creëren een schijnwerkelijkheid door een onrealistisch beeld te laten zien van hoe hun leven eruit ziet (bijvoorbeeld door het gebruiken van filters en Photoshop en door op zondige dagen niet te posten). De sociale steun kan dan doorslaan in sociale druk onder jonge meiden die aan dit ideaalbeeld willen voldoen en niet meer op een realistische wijze kijken naar hun eigen ontwikkeling.

Benoem verschillende stemmingsstoornissen en hoe deze voorkomen bij adolescenten.

* Depressieve stoornis - 2 weken aaneengesloten - verlies van plezier - verlies van belangstelling - gewichtsvermindering - toegenomen/ minder eetlust - moeite met slapen/ juist veel slapen enz. - 2 vaker bij meiden als jongens * Dysthyme stoornis Minder uitgesproken stemmingsdaling (wel langer als depressie), maar duurt normaal minstens 2 jaar, maar in de adolescentie 1 jaar. (de meeste dagen meer wel sombere stemming dan niet) * Bipolaire stoornis - de eerste verschijnselen zijn in de adolescentie - Naast depressieve episode minimaal 1 manische episode (abnormaal verhoogde of prikkelbare stemming)

Een aantal centrale kenniselementen zijn van belang voor de werving van emotionele competentie: welke?

* Inzicht in de oorzaken van emoties * Inzicht in de wijze waarop emoties kunnen worden gereguleerd. * Veranderingen in de subjectieve beleving van een emotie (emotional awareness)

Benoem verschillende angststoornissen en hoe deze voorkomen bij adolescenten.

* Paniekstoornis: Met en zonder agorafobie (pleinvrees) recidiverende onverwachte paniekaanvallen, doe gepaard gaan met lichamelijke sensaties en kan ook samen gaan met derealisatie of depersonalisatie. 1. voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval 2. bezorgdheid over de verwikkelingen en consequenties van de aanval 3. als er sprake is van een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen - hangt niet samen met middelengebruik of een lichamelijke aandoening Komt alleen voor bij oudere adolescenten. * Specifieke fobie - duidelijke en aanhoudende angst - overdreven en onredelijk - door spec. voorwerpen of situaties (dieren, hoogten, bloed zien) - onmiddellijke angstreactie - adolescenten weten dat angst onredelijk is (kinderen niet) - leven wordt belemmerd - duurt te minste 6 mnd. * Sociale- angststoornis (in boek ook wel sociale fobie) - prevalentie 13% gedurende het leven (bij kinderen weinig, met name gezien in de late adolescentie en vroege volwassenheid) - duidelijke aanhoudende angst voor sociaal functioneren of presteren - adolescent weet dat angst onredelijk is - vermijden van gevreesde situaties - leven beperkt daardoor - piekeren en vicieuze cirkel - kan op gedragsstoornis lijken doordat ze het verbloemen met opstandig gedrag - 2 x vaker bij meisjes - Overbeschermende, controlerende kritische opvoedstijl wordt ermee in verband gebracht. * Obsessieve-compulsieve stoornis - Klachten beginnen voor het 18e jaar. - dwanghandelingen (Zich herhalende gedragingen die de betrokkenen uitvoert in reactie op dwanggedachten. De gedragingen zijn gericht op het voorkomen of verminderen van lijden. Kan bizarre vormen aannemen bijv. verzamelwoede. Er is een duidelijke erfelijk bijdrage.) - dwanggedachten (Steeds terugkomende en aanhoudende gedachten, impulsen, voorstellingen die als opgedrongen en misplaatst worden beleefd en die angst of lijden veroorzaken) - verklaring door cognitieve model (het probleem begint met een verkeerde interpretatie van normaal voorkomende obsessies die daarmee OCD in stand houden of initiëren vb. akelige gedachten in je hoofd die door dwanghandelingen worden bezworen) * PTSS (post traumatische stressstoornis) - Meer dan de helft van de jongeren maakt een ingrijpende gebeurtenis mee! vb. feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding, bedreiging. - Wat zijn 3 symptoomclusters van PTSS? 1. herbelevingscluster 2. vermijdingscluster 3 verhoogd prikkelbaarheidscluster - Men moet direct ingrijpen na een traumatische ervaring, maar watchful waiting - Meisjes meer kans - interpersoonlijk drama geeft meer kans - ernst van gebeurtenis - aantal traumatische ervaringen - copingstijl - appraisel - sociale steun - comorbiditeit is zeer hoog * Gegeneraliseerde angststoornis - buitensporige angst en bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten Het is meer een vorm van zeer ernstig piekeren.

Wat verstaan we onder jeugdzorg?

- Jeugd-geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz) - Jeugd-opviedhulp - Jeugdhulpverlening voor jongeren met een (verstandelijke) beperking - jeugdbescherming voor jongeren met een kinderberschermingmaatregel - jeugdreclassering en plaatsing in een jeugdinrichting (PIJ) voor jongeren met een justitiële maatregel. er zit wel een verschil in financiering en de jeugd-ggz werkt nadrukkelijk met een medisch-model (met psychiaters) dan de andere vormen van jeugdzorg

Wat zie je zowel in de eerste als in de tweede separatie-individuatiefase?

- de oefenfase: geheel in beslag genomen door eigen autonome functioneren (als jongere zie je dat deze zich terugtrekt) - de toenaderingsfase: nabijheid van moeder opzoeken (als jongere zie je dat deze de strijd met de oudere aangaat om zijn eigenheid te tonen)

Hoe hangt de status ontwikkeling met het functioneren samen?

- toename vermoeidheid, geïrriteerdheid, regelovertredend gedrag, drugsgebruik. - Een hoger Tanner Stadium bij meisjes hing ook samen met een toename in sociale onzekerheid, depressieve stemming en zorgen. - Geen samenhang tussen status en schoolcijfers. - meer interesse in verliefdheid, daten, verkering (geen direct, maar indirect effect)

Tijdens de adolescentie ontwikkelen zich de executieve functies/ cognitieve controlevaardigheden. Wat houden de executieve functies in?

- verwerken van complexe informatie - onthouden van moeilijke rekensommen - ordenen van informatie in de tijd - plannen van toekomstige handelingen

Problemen van stief- of samengesteld gezin?

- voor adolescent: lastig om aan situatie te wennen (zeker als dit snel is gegaan) - nieuwe relatie kan als verraad worden gezien - komst van andere kinderen geeft andere rollen/ posities

Wat betekent het hebben van vrienden voor de adolescent? (tegenover het niet hebben van vrienden)

- ze zijn sociaal competenter - ze zijn psychologisch gezien gezonder dan mensen zonder vrienden - betere sociale vaardigheden - werken beter en meer samen - minder sociale problemen - hogere zelfwaardering - minder eenzaam Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. Het is wel moeilijk uit te vinden wat er eerder was, de kip of het ei. Wat beïnvloedt nou wat? Vriendschappen beïnvloeden bovenstaande of bovenstaande (in min of meerdere mate) beïnvloedt het feit of je vriendschappen kan aangaan.

Wat zijn de 4 basisprincipes van de theorie van de levensloop van Elder (1998)?

1. De levensloop van individuen is ingebed en wordt vormgegeven door de historische context. 2. De impact van bepaalde historische gebeurtenissen is afhankelijk van het moment waarop ze optreden in iemands leven (leeftijd). 3. Sociale en historische invloeden komen tot uitdrukking in een netwerk van gedeelde relaties en levens die onderling verbonden zijn. 4. Individuen hebben invloed op hun eigen leven door de keuzes die ze maken en de acties die ze ondernemen binnen de mogelijkheden en beperkingen van de historische en sociale context.

In voorgaande vraag kon u lezen dat de historische context volgens de theorie van de levensloop het ontwikkelingstraject sterk beïnvloedt. Welke vier basisprincipes liggen ten grondslag aan deze invloed?

1. De levensloop van individuen is ingebed en wordt vormgegeven door de historische context. 2. De impact van bepaalde historische gebeurtenissen is afhankelijk van het moment waarop ze optreden in iemands leven. 3. Sociale en historische invloeden komen tot uitdrukking in een netwerk van gedeelde relaties en levens die onderling zijn verbonden. 4. Individuen hebben een invloed op hun eigen leven door de keuzes die ze maken en de acties die ze ondernemen binnen de mogelijkheden en beperkingen van de historische en sociale context.

Gibbs maakt nog 3 implicaties bij deze universaliteitsclaim. Welke?

1. De sequentie (opeenvolgend) van stadia is universeel. 2. Sociaal perspectiefnemen vormt overal de stuwende kracht achter de ontwikkeling van het moreel redeneren. 3. De waarden waarop de theorie betrekking heeft worden universeel erkend als centrale morele waarden. Bij de laatste claim had hij echter nog de toevoeging dat bepaalde waarden die als rechtvaardig, eerlijk en individuele keuze worden gezien in verschillende anders moreel relevant worden gezien

Baumeister en Blackhart beschrijven in hoofdstuk 12 drie belangrijke terreinen op seksueel gebied waarop jongens en meisjes verschillen. Beschrijf deze.

1. De vrouwelijke seksualiteit wordt sterker beïnvloed door de omgeving en minder sterk door biologische invloeden, dan mannelijke seksualiteit. De seksuele behoeften van meisjes zijn hierdoor meer variabel en afhankelijk van de omstandigheden, terwijl de behoeften van jongens ontstaan rond de puberteit en redelijk constant blijven. 2. Jongens hebben een sterkere 'seks-drive': jongens denken vaker aan seks, zijn vaker opgewonden, fantaseren meer, willen eerder seks in de nieuwe relatie en vaker seks in een langere relatie en masturberen vaker. Het heteroseksuele script veronderstelt dat jongens het initiatief nemen op het gebied van seksualiteit en dat meisjes terughoudender zijn. Veel seksuele ervaring is goed voor de reputatie van jongens en slecht voor die van meisjes. 3. In de meeste culturen is de vrouwelijke seksualiteit een 'gewaardeerd goed'. Meisjes vinden het belangrijk dat seks plaatsvindt in de context van een (liefdes)relatie. Als jongens seks willen, moeten ze hier iets tegenover stellen, bijvoorbeeld aandacht, respect, liefde of materiële middelen.

Door welke invloeden worden de ontwikkelingstaken bepaald?

A. Biologische veranderingen in de persoon (bijv. door het bereiken van de geslachtsrijpheid moet je je lichaam opnieuw aanvaarden) B. Verwachtingen van de maatschappij (je moet je voorbereiden op je latere beroep) C. Invloed van de persoon zelf (zijn eigen waarden en aspiraties) Naarmate de persoon zich verder ontwikkelt wordt vooral de derde bron steeds belangrijker.

Wat zijn de fasen in de sociaal-cognitieve ontwikkeling volgens Selman?

A. Voor het 12e jaar: - kinderen kunnen nadenken over hun eigen gedrag - ze onderkennen wederkerigheid in gezichtspunten (reciprociteit) - kan gedrag aanpassen aan consequenties die het verwacht B. Vroege adolescentie: STRUCTUREEL PERSPECTIEF= jongeren voelen zich spelers in een drama en kunnen naar zichzelf kijken als een van de spelers: - kan diverse standpunten van afstand bezien (als derde persoon of neutrale buitenstaander) - de mate van zelfbewustzijn neemt toe - oog voor tegenstrijdigheid van eigen gevoelens - controle van eigen gedrag C. Later in adolescentie: - verdieping en maatschappelijke plaats van het perspectief -persoonlijke geschiedenis en maatschappelijke positie speelt een rol - besef van relativiteit van standpunten

Biologische achtergrond als risico.

ADHD wordt als een risicofactor gezien en is deels erfelijk bepaald. Ook een lage hartslag wordt ivm antisociaal gedrag gebracht. Wat zou kunnen betekenen dat agressieve delinquenten 'under aroused' zijn. Dus dat ze meer prikkels nodig hebben, minder vatbaar voor beloning zijn en minder goed opvoedbaar. Het zou ook samen kunnen hangen met een geringe angst. De combi van weinig angst en het nodig hebben van honger naar prikels zou gewelddadig gedrag oproepen. In de adolescentie is er ook een verhoging van het testosteronspiegel en een verlaging van het stresshormoon cortison, wederom een combi tot het ontwikkelen van agressief gedrag

Seksuele oriëntatie in de adolescentie?

Aan de zelfbenoeming van bi, homo of lesbienne gaat een heel proces vooraf. Veel jongeren doen dit nog vaak niet tijdens de adolescentiefase. Hun oriëntatie is nog niet uitgekristalliseerd. Het duurt een tijd voordat iemand de aantrekking tot personen van hetzelfde geslacht gaat herkennen en erkennen.

De lichamelijke ontwikkeling bij de adolescent (intro)

Aan het begin van de adolescentie verandert er veel op hormonaal en fysiek gebied. De adolescent wordt geslachtsrijp en er vinden veranderingen plaats in het uiterlijk. Hoewel er eerder in het leven van de adolescent al een periode is geweest van extreme groei (de eerste twee jaar van het leven), is dit een unieke periode omdat de adolescent zich nu bewust is van deze veranderingen. Dit besef kan effect hebben op de gedachtewereld, de gevoeld en gedragingen van de adolescent. De lichamelijke veranderingen vinden niet in een vacuüm plaats, want ook cognitieve capaciteiten en emoties veranderen, net zoals relaties met belangrijke naasten. Het is dus een complex proces dat zich over een langere periode afspeelt Kinderen moeten leren omgaan met het nieuwe beeld dat ze van zichzelf krijgen.

Biologisch onderzoek heeft aangetoond dat sterke hormonale verschuivingen die samenhangen met lichamelijke veranderingen kunnen leiden tot emotionaliteit en opwinding. Wanneer bereiken negatieve emoties hun piek?

Als het endocriene systeem in de gonadarche komt in het begin van de puberteit. Wat ook versterkt kan worden door neurologische veranderingen die leiden tot toenemend risico en sensatiezoekend gedrag.

Bij het hoofdstuk "riskante vrienden" zijn 2 modellen van belang. " DEVIANCY TRAINING" en het "mixed model". Wat kun je vertellen over " deviancy training"?

Als je delinquente jongeren bijeenbrengt, beïnvloeden ze elkaar d.m.v. goedkeurende blikken, positieve opmerkingen en lachen. Dit leidt tot meer delinquent gedrag en niet tot minder. de hechte contacten nadien zijn ook nadelig. Zie ook hfst 11

Wat blijkt uit deviantietraining? onderzoek Dishion et al. 1999

Als jongeren in een groep geplaatst worden om deviant gedrag te verminderen, moedigen ze elkaar aan om afwijkend gedrag te vertonen! Het levert jongere bovendien een set van normen en waarden op die als cognitieve basis en motivatie dienen voor toekomstig delinquent gedrag.

Wat gebeurt er in de amygdala?

Amandelkern, diep in de subcorticale kern, verwerkt o.a. emoties. Samen met fusiform face area reageert het dus op het zien van emoties in gezichten.

Wat is het Competentiemodel?

Anders dan voorgaande modellen, omdat dit model meer uitgaat dat zelfwaardering wordt verworven door prestaties. Zelfwaardering is dan gebaseerd op wat je zelf daadwerkelijk doet, en niet op de manier hoe je denkt dat anderen je zien. belangrijk begrip is dan self-efficacy: Het geloof in eigen kunnen Wat je denkt te kunnen, beïnvloed je prestaties, maar worden ook weer door je prestaties beïnvloedt. Het is ook een domeinspecifieke zelfwaardering

Angststoornissen onder adolescenten.

Angstklachten die gepaard gaan met: - gepaard met lichamelijk symptomen - gepaard met cognitieve vertekeningen - ook problemen met psychosociaal functioneren Ze komen vaker voor bij meisjes dan bij jongens. Vaal gepaard met comorbiditeit (depressie, andere angststoornis). Bij enkelvoudige angststoornis is het sneller van voorbijgaande aard, bij comorbiditeit grotere kans op chronisch beloop. Genetische aanlag is 30-40% gedragingen bij angststoornissen is zeer individuspecifiek. Risicofactor voor het ontwikkelen van een angststoornis is het temperamentskenmerk GEDRAGSINHIBITIE heeft (terughoudende reactie op een situatie of persoon) Een verminderd risico voor het ontwikkelen van een angststoornis is als iemand als temperamentskenmerk een DOELBEWUSTE CONTROLE heeft (onderdrukken van een krachtige emotionele reactie om daarmee het gedrag beter te kunnen plannen) Ook de opvoedstijl kan van invloed zijn (geen oorzakelijkheid), zoals overbescherming.

Wat is een belangrijke bron voor reactieve agressie?

Behouden van gevoel van eigenwaarde. Agressieve jongeren zouden ongunstig zelfbeeld kunnen hebben. Een laag zelfbeeld gaat gepaard met antisociale gedragingen. Volgens sommigen, echter, heeft agressie te maken met overdreven positieve gevoelens over het zelf (een narcistische zelfbeeld. The dark side of self-esteem).

Tot het midden van de 20ste eeuw werd het denken over seksualiteit vooral beïnvloed door Freud en Kinsey en collega's. Hoe benaderen zij seksualiteit?

Beiden benaderen seksualiteit als een zelfstandig ontwikkelingsfenomeen dat voornamelijk kan worden toegeschreven aan aangeboren factoren, die als vanzelf op een bepaalde leeftijd tot bepaald seksueel gedrag leiden.

Hoe werkt het vreessysteem?

Bepaalde hersenstructuren spelen een rol bij angst: - De thalamus komt de informatie binnen en geeft door aan de amygdala en de prefrontale cortex - De amygdala geeft aan: detecteert gevaar en geeft emotionele en fysiologische respons > vlecht, vlucht, verdoving (onbewust en snel) - De mediaal prefrontale cortex remt weer de geactiveerde amygdala (bewustwording, is de vreesreactie terecht? via deze route meer tijd) - De hippocampus spreekt het geheugen (leren) aan, eerder angstaanjagende gebeurtenissen worden opgehaald en als gevaarlijk gesignaleerde stimuli worden door deze structuur contextueel beoordeeld en kan tevens ook de amygdala remmen (via deze route nog meer tijd) De korte route is snel, maar minder secuur. De andere route snel, maar meer accuraat. Overleven vraagt om een snelle reactie, maar dit gaan ten koste van de accuratesse. Als kind zijnde is de snelle route aangelegd in de hersenen, gaandeweg krijg je langzaam meer regie over het vreessysteem. Dit betekend dat de prefrontale cortex die zich tot de leeftijd van 20 ontwikkelt, steeds meer grip krijgt op de manier waarop we omgaan met de angstige situaties. De mate waarin iemand angstig reageert is genetisch variatie (gevoeligheid) waarbij iemand met ook meer negatieve levenservaringen ook een gevoeliger systeem voor angst heeft.

waar zoeken jongeren hulp?

Beroep op vrienden, maar vaak niet vanwege schaamte of onzekerheid, daarom andere wegen. - kindertelefoon = laagdrempelig voor elk willekeurig onderwerp, meer meisjes dan jongens bellen. Chatten kan ook. - Beroep op internet en sociale media > websites of lotgenotencontact of e-health (contact met hulpverlener/online behandeling) > kan anoniem - school heeft belangrijke signaleringsfunctie, beroep doen op mentor, eenvoudige adviezen en steun > doorverwijzing bij meer ingewikkelde problemen binnen interne zorgstructuur of externe instellingen, vaak in samenspraak met ouders - Klein deel meld zich bij huisarts of instelling voor jeugdzorg. Voor instellingen voor jeugd-opvoedhulp en jeugd-ggz is vaak een doorverwijzing nodig van de huisarts of bureau jeugdzorg > hoogdrempelig (o.a. door betrokkenheid ouders) Adolescenten zijn dan vaak niet geheel gemotiveerd - soms niet door jeugd of ouders zelf, maar vanwege onveilige omstandigheden of probleemgedrag. Zoals jongeren die met politie of justitie in aanraking komen vanwege antisociaal of delinquent gedrag. Hulp is dan aangeboden of zelfs opgedragen. er kunnen zelfs jeugdbeschermingsmaatregelen opgelegd worden (huiselijk geweld, verwaarlozing of loverboys)

Wat zijn cycles of emotion?

Besef dat de ene emotie de andere kan oproepen: je schaamt je voor je eigen angst, je voelt je schuldig over je eigen boosheid etc.

Hoe beïnvloedt onderwijs het zelfconcept en de zelfwaardering?

Betere schoolprestaties gaan samen met een hogere zelfwaardering, maar ook een hoge zelfwaardering leidt weer tot betere schoolprestaties. Ook het wisselen van school (basis naar middelbaar) gaat vaak samen met een verlaging in zelfwaardering. (veel veranderingen tegelijkertijd en vooral bij meisjes)

Belangrijke uitspraak: In de adolescentie ontkiemen de seeds of wisdom die bij sommige volwassenen tot bloei komen. Wat wil dat zeggen?

Bij adolescenten geldt, hoe ouder hoe wijzer, bij volwassenen geldt dat niet.

Zowel morele identiteit als 'moral disengagement' hangt samen met antisociaal gedrag. Hardy en Bean (2015) speculeerden dan ook dat deze twee concepten (morele identiteit en 'moral disengagement') elkaar beïnvloeden in hun relatie met antisociaal gedrag. Wat viel uit hun onderzoek af te leiden?

Bij adolescenten met een lagere morele identiteit is de samenhang tussen 'moral disengagement' en agressie sterker dan bij adolescenten met een hogere morele identiteit. Het hebben van een morele identiteit buffert, beschermt dus als het ware tegen het agressiebevorderende effect van 'moral disengagement'. Opmerkelijk (niet af te leiden uit bovenstaande figuur, maar terug te vinden in Hardy & Bean (20115)) is dat zo'n relatie niet gevonden wordt ten aanzien van prosociale gedragingen zoals liefdadigheidswerk en maatschappelijke betrokkenheid. Het hebben van een morele identiteit blijkt - volgens de resultaten van Hardy en Bean - de belangrijkste factor te zijn die met prosociaal gedrag samenhangt. Het bevorderen van de ontwikkeling van de morele identiteit lijkt dus van belangrijke invloed te zijn op reduceren van antisociaal gedrag, maar ook en zelfs nog belangrijker, op het bevorderen van prosociaal gedrag bij adolescenten.

Wat is autonome regulatie?

Bij autonome regulatie is er een gevoel van keuze en vrijheid. Er is intrinsieke motivatie en gedragsregulatie op basis van identificatie of integratie.

Wat kun je zeggen over het "MIXED MODEL?

Bij criminele jongeren met LIFE-COURSE PERSISTENT geldt dat de invloed van individuele kenmerken doorslaggevend is. Bij ADOLESCENT-LIMITED criminele jongeren is de invloed van slechte vrienden van belang. Meisjes vallen eerder in deze tweede categorie. Waarom vallen meisjes eerder in de tweede categorie? Omdat: 1. De omslag naar externaliserende problematiek bij meisjes in de adolescentie plaats vindt wanneer de invloed van leeftijdgenoten groot is. 2. Vroegrijpe meisjes gaan in de adolescentie contacten aan met oudere deviante jongens en mannen. Wat heeft dit voor gevolgen voor diagnostiek en behandeling? Bij jongeren die al vrij vroeg externaliserende problemen hebben, moet je je toeleggen op de individuele kenmerken (herkennen en sturen van emoties). Bij jongeren met problemen in de adolescentie moet je verkeerde vrienden uit de buurt houden en goede contacten leggen.

Bij de 'positive youth development' (toegepaste ontwikkelingspsychologie vanuit een positief-psychologische benadering) waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling in positieve zin. Beschrijf het doel van deze nieuwe benadering.

Bij de toegepaste ontwikkelingspsychologie vanuit de visie van de positive youth development wordt er onderzoek gedaan naar hoe adolescenten, uitgaand van hun eigen kracht en mede door de steun van de omgeving, op een constructieve manier kunnen bijdragen aan de maatschappij en probleemgedrag kunnen vermijden. Deze nieuwe benadering wil de talenten van adolescenten tot ontwikkeling laten komen.

Wat blijkt van jongeren die meer tijd doorbrengen met leeftijdsgenoten?

Bij hen is er minder activiteit in het sociale pijngebied (insula). Dit suggereert dat vrienden een beschermende functie kunnen hebben bij het ervaren van afwijzing en buitensluiting.

ad 2: gehechtheidstheorie. Wat zegt deze theorie? (tweede invalshoek rol ouders/vriendschappen)

Competenties die ontwikkeld zijn in de ouder-kind-relatie manifesteren zich in latere relaties met vrienden (intern werkmodel) veilige gehechtheid.... positieve relaties met vrienden onveilige gehechtheid....relaties bedreigend of negatief. Herkansingen: Er zijn situaties die leiden tot aanpassing van het interne werkmodel. Het interne werkmodel wordt verondersteld bepalend te zijn voor de manier waarop kinderen later in hun leven sociale relaties aangaan.

Wat zijn externaliserende stoornissen?

Conflicten met andere of met de maatschappij. Een binnen de cultuur ongebruikelijk patroon van gedragingen dat gepaard gaat met leed (bij de persoon zelf of van anderen) en een kindergoed functioneren of een functioneren dat lijden, dood of vrijheidsverlies verhoogt. Het manifesteert zich in uiterlijk gedrag en er is sprake van een glijdende schaal van 'lastig gedrag' tot ernstig verstoord of misdadig gedrag.

Leg uit wat er bedoeld wordt met de begrippen status, timing en tempo in relatie tot de fysieke ontwikkeling van de adolescent.

De status van de lichamelijke ontwikkeling verwijst naar het niveau van de lichamelijke rijping en ontwikkeling van de adolescent. (Tanner-Schema) De timing van de lichamelijke ontwikkeling geeft weer in hoeverre de rijping en de lichamelijke ontwikkeling eerder, op hetzelfde moment, of later plaatsvindt dan bij leeftijdgenoten van dezelfde sekse. Het tempo van de lichamelijke ontwikkeling verwijst naar de snelheid waarmee een adolescent door de stadia van de rijping en de ontwikkeling heen gaat.

Wat is emotional awareness?

De subjectieve beleving van een emotie, het emotionele bewustzijn.

Wat zijn kenmerken van ODD? (kinderen)

De symptomen van ODD (oppositioneel-opstandige gedragsstoornis) hebben te maken met ongehoorzaam, vijandig, negatief en opstandig gedrag bij een kind. De volgende kenmerken komen vaak voor. Kinderen met ODD: zijn sneller driftig ergeren anderen vaker met opzet maken meer ruzie met volwassen geven anderen vaker de schuld van hun eigen fouten zijn sneller boos hebben meer moeite met autoriteit zijn prikkelbaarder en ergeren zich gemakkelijker aan anderen.

Waar staat zelfwaardering voor?

De termen zelfconcept en zelfwaardering komen veel voor in de literatuur over het 'zelf'. Ze worden door elkaar gebruikt, maar kunnen ook worden onderscheiden Zelfwaardering verwijst naar de evaluatie van onszelf op verschillende dimensies of categorieën (we vinden onszelf een goede of slechte student of vriend) We kunnen globaal of domeinspecifiek naar het zelf, zelfconcept of zelfwaardering kijken.

Waar staat zelfconcept voor?

De termen zelfconcept en zelfwaardering komen veel voor in de literatuur over het 'zelf'. Ze worden door elkaar gebruikt, maar kunnen ook worden onderscheiden. Zelfconcept verwijst naar dimensies of categorieën waarin we onszelf zien (student of vriend) We kunnen globaal of domeinspecifiek naar het zelf, zelfconcept of zelfwaardering kijken. een ander belangrijk onderscheid is de baseline-zelf en de barometer-zelf. We kunnen zelfconcept en de ontwikkeling van zelfconcept omschrijven door gebruik van zelfrepresentaties.

Wat wordt bedoeld met het begrip 'zelf'?

De termen zelfconcept en zelfwaardering komen veel voor in de literatuur over het 'zelf'. Ze worden door elkaar gebruikt, maar kunnen ook worden onderscheiden. Zelfconcept verwijst naar dimensies of categorieën waarin we onszelf zien (student of vriend) Zelfwaardering verwijst naar de evaluatie van onszelf op verschillende dimensies of categorieën (we vinden onszelf een goede of slechte student of vriend) We kunnen globaal of domeinspecifiek naar het zelf, zelfconcept of zelfwaardering kijken. Concluderend, is het zelf een optelsom van representaties van onszelf, die een beeld geeft van onze kenmerken (zelfconcept) en onze evaluaties van die kenmerken (zelfwaardering). Identiteit geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit samenhangende doelen of motieven, vaardigheden, waarden, ideeën en je individuele geschiedenis zijn samengebracht.

Wat is core relationeel theme? (Lazarus , 1991)

De thematiek waarop de emotie betrekking heeft (een centrale component van het emotionele proces). Of gebeurtenissen worden geïnterpreteerd in termen van een thema dat relevant is voor een specifieke emotie is onder andere afhankelijk van cognitieve vaardigheden. Ook de wijze waarop een emotie uiteindelijk vorm krijgt in gedrag, wordt sterk beïnvloed door cognitieve veranderingen. De ontwikkeling van verbale vaardigheid is belangrijk bij het uiten van emoties. Ook kunnen cognitieve vaardigheden zorgen voor een andere afweging van belangen in een emotionele situatie.

Wat is niet zo goed aan de theorie van de levensloop?

De theorie steunt vooral op èèn specifieke periode van de geschiedenis (crisistijd en oorlogsjaren).

Hoe ontwikkelt zich de morele ontwikkeling bij een kind dan?

Dit gaat o.a. dus wel samen met het besef van onderscheid van zichzelf en anderen. Het kind leert als het ware van 'buitenaf' naar de eigen persoon en het handelen te kijken. Dit is een groeiend zelfbesef. * Eerst ontwikkelt zich dus het zelfbesef. * En daarmee het besef dat ze zelf de oorzaak kunnen zijn van het leed van een ander. * In combinatie met het vermogen tot empathie vormt dat het elementaire besef van verantwoordelijkheid de basis van het vermogen zich schuldig te voelen (al is dit voor kinderen nog moeilijk te onderscheiden met schaamte)

Zijn relaties in de adolescentie meer gebaseerd op psychologische eigenschappen of op materieel kenmerken? En wat is nog meer typerend voor vriendschappen in de adolescentie.

Dit in tegenstelling tot de kindertijd. Meer op psychologische kenmerken (vriendelijkheid, gevoeligheid) Onder materiële kenmerken verstaan we speelgoed/groot huis. Ze zijn stabieler over tijd en kunnen in de loop van de adolescentie de vorm aannemen van liefdesrelaties. Typerend voor de adolescentie is bovendien het ontstaan van vriendengroepen.

Wat bedoelen met een moreel oordeel?

Dit is een oordeel dat NIET gebaseerd is op persoonlijke voorkeuren of arbitraire (bepaald door willekeur, bepaalde tijd, bepaalde plaats) conventies, maar is gebaseerd op een morele norm die altijd en overal geldt. Wie een moreel oordeel uitspreekt over een situatie of een gedraging zegt daarmee: 'wat de omstandigheden ook zijn, deze toestand of dit gedrag hoort (niet) voor te komen'.

Tot welke vormen van psychopathologie kan internaliserende reactiepatronen leiden>

Dit is gerelateerd aan verschillende vormen van psychopathologie: angst, depressie en eetstoornissen. Schaamtegevoel kan een voorspeller zijn voor depressieve symptomen.

Hoe hangt de timing van de lichamelijke ontwikkeling met het functioneren samen?

Dit is het meest onderzocht bij meisjes. - meisjes worden vaak als volwassenen aangesproken, waar ze nog helemaal niet aan toe zijn (vroege rijping). - vroege rijping lijkt samen te hangen met psychologische, schoolse en seksuele problemen - late timing lijkt soms samen te hangen met een positief functioneren. * Timing en psychosociale problemen: Vroegrijp meer risico op internaliserende en externaliserende problematieken. * Timing en lichaamsbeeld: - Vroegrijp vaker overgewicht, dus meer onvrede '- normaal' of gemiddeld rijp--> meest positief zelfbeeld. - Bij meisjes meer onvrede dan bij jongens omdat hun veranderingen meer passen bij het ideaal dat er heerst over mannen. *Timing en middelengebruik?: - vroege rijping hangt samen met eerder begin roken en drinken. - ook met de mate van gebruik. - vooral vroegrijpe meisjes zijn een risicogroep, terwijl laatrijp juist een beschermende factor zou zijn. - Ook bij jongens is vroegrijp een voorspeller voor hoger frequentie van middelengebruik/ experimenteren * Timing, delinquentie en agressie?: eerder vroegrijp. - hangt ook samen met regelovertreding - vaker antisociale persoonlijkheidstrekken - meer geweld Voor zowel jongens en meiden * Timing en schoolprestaties: - vaker problemen op school - Vroegrijp jonger moeder en slechtere baan, dan middelrijp die vaker naar bachelor/universiteit gaan dan.. - Echter bij jongens juist andersom..!!!!. Vroegrijp meer succes en laatrijp minder succes. * Timing en seksuele activiteit: - eerder daten (vroegrijp) - vaker onbeschermd seks. (ook jongens) - kans op eerder moeder worden - grotere kans op HPV - grotere kans op date rape Echter kan de samenhang vaak ook verklaard worden door andere factoren, daarom moet dit geplaatst worden in de bredere context van de ontwikkeling (ecologische theorie Bronfenbrenner)

Vraag: oefent de totale vriendengroep een sterkere invloed uit dan de invloed van de beste vriend uit die vriendengroep ?

Dit ligt aan het soort gedrag! Alcoholgebruik wordt beïnvloed door de grote vriendengroep, terwijl depressiviteit beïnvloed wordt door de beste vrienden.

John Gibbs formuleerde een belangrijke revisie op de theorie van Kohlberg van het moreel redeneren. Wat waren de belangrijkste toevoegingen?

Dit mede doordat post-conventioneel in sommige culturen helemaal niet voorkomt. Hij vond echter de eerste 2 stadia onvolwassen en zijn stadium 3 en 4 de volwassen vorm van moreel redeneren. Vooral de overgang van 2 naar 3 speelt een belangrijke rol. Dat is namelijk de overgang van onvolwassen redeneringen naar volwassen vorm van redeneren. Stadia 5 en 6 ontstaan pas na scholing, een soort reflectie op het verschijnsel moraliteit.

Wat is het Differential susceptibility model?

Dit model stelt dat een kwetsbaarheid gezien moet worden als een ontvankelijkheid. Dit betekent dat individuen met een bepaalde kwetsbaarheid niet enkel een verhoogd risico vertonen op het ontwikkelen van psychopathologie wanneer zij blootgesteld worden aan een negatieve omgeving (zoals ook door het diathese-stress model voorop gesteld wordt), maar het tegelijk beter doen in een positieve omgeving.

Waarmee zijn gevoelens sterk verbonden?

Gevoelens zijn sterk verbonden aan lichamelijke sensaties, en tegelijkertijd ook met de situatie die de affectieve reactie heeft uitgelokt. Daarnaast speelt de ervaren actiebereidheid een rol. Gevoelens zijn omgeven met cognities. Gevoelens geven betekenis aan persoonlijke ervaringen, en dit heeft belangrijke consequenties voor je ideeën over wie je bent en voor je relaties met anderen. Ze kunnen betrekking hebben in de omringende omgeving en huidige situatie, maar ook verleden, toekomst of achterliggende belangen

Hoe noemt Piaget gedachten?

Geïnternaliseerde handelingen ofwel denkoperaties. Het gaat hierbij om een denkproces waarbij de persoon de handelingen niet perse feitelijk hoeven plaats te vinden.

De adolescentie wordt vaak gezien als een moeilijke leeftijd. wat bedoeld men met deze zienswijze?

Grote emotionele beroering en opstandigheid'/'De moeilijke leeftijd'. Periode van opstandigheid: vrij oppervlakkige uitingen van non-conformisme. Het lijkt een meer opstandige periode dan het in werkelijkheid is. Massamedia, literatuur en film: deze hebben de neiging jongeren als opstandig en onberekenbaar te laten zien. Maar dit zijn ten onrechte generaliserende conclusies. In werkelijkheid lijkt het toch meer dat het een periode is die voor iedereen wel wat stress oplevert, maar waar ook bijna iedereen uiteindelijk goed doorheen komt.

Waaruit bestaat de cognitieve ontwikkeling van adolescenten voor een belangrijk deel uit?

Grotere metacognitieve kennis en vaardigheden en de ontwikkeling van sterke executieve functies die het mogelijk maken de eigen mentale vermogens optimaal te gebruiken. Ze leren als het ware hun eigen cognitieve systeem te besturen. Het komt als het ware neer op 'learning to manage one's mind'.

Wat is het verschil tussen de theorie van moreel redeneren en de sociaal-intuitionistische benadering (hardt/ hoffman)?

Haidt en Hoffman vinden de ontwikkeling van het moreel redeneren niet zo belangrijk. Volgens Haidt is het op de emotie gebaseerde oordeel dat leidt tot redenering die dat oordeel rechtvaardigt (in plaats van redeneren leidt tot een oordeel).

Hoeveel van de adolescenten pleegt jaarlijks één of meer strafbare feiten?

Helft! 75% hiervan lichte criminaliteit zoals: - fietsen zonder licht - resten verf bij vuilnis stoppen - burgerlijke ongehoorzaamheid of protest, zoals greenpeace-actievoerders (vanuit principieel mening en is niet antisociaal) We noemen dit dan 'normale' criminaliteit, die iedereen wel eens begaat. Ze worden in bepaalde omgeving als redelijk aanvaardbaar gezien. Criminaliteit is geen ongewoon verschijnsel, ook niet in de adolescentie.

Wat is het CUMULATIEVE RISICOMODEL?

Het Cumulatieve Risicomodel (Hermanns, 2009) gaat ervan uit dat problemen vooral ontstaan als er meer risicofactoren tegelijkertijd aanwezig zijn. Uit talloze studies blijkt dat de cumulatie van risico's de kansen op allerlei problemen aanzienlijk verhoogt. Zijn er vier risicokenmerken aanwezig, dan vertienvoudigt de kans op het ontstaan van problemen. De achterliggende theorie van het Cumulatieve Risicomodel is dat een teveel aan stressoren leidt tot een ontregeling van de zelfregulatie van gezinsleden (vooral bij de ouders) en het gezin als geheel.

Bij onderzoek naar ToM is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen 'first-person' en 'third-person' , Wat bedoelen ze hier mee?

Het begrijpen van jezelf ('first-person') en het begrijpen van anderen ('third-person') zijn twee verschillende activiteiten, die gemedieerd worden door verschillende processen en verschillende soorten kennis vereisen. Wat betreft 'third-person' ToM is er nog een extra onderverdeling te maken tussen 'first-order' en 'second-order' ToM. Waarbij de eerste gaat over de bekwaamheid om iemands mentale staat te begrijpen, terwijl de laatste samenhangt met het kunnen afleiden wat iemand anders denkt over een derde persoon. Als laatste kan er nog een onderverdeling gemaakt worden tussen een egocentrisch en een allocentrisch perspectief; de representatie van de mentale staat van een ander in relatie tot jezelf of onafhankelijk van jezelf. Het wordt verondersteld dat 'first-person' en 'third-person' ToM verbeteren naarmate mensen ouder worden. Voor toepassing zie youlean omgeving, wel belangrijk voor de toets

Er is nog onduidelijkheid over de causaliteit: over de 'wat nou wat' beïnvloed, beïnvloedt het pesten probleemgedrag of is er al sprake van beïnvloedt bepaald probleemgedrag dat iemand pest of gepest wordt??

Het pestgedrag van sommige daders kan worden opgeroepen door het ontbreken van bepaalde sociale vaardigheden van sommige jongeren (de slachtoffers). Het kan zijn dat kinderen die bepaald gedrag vertonen, juist daarom worden gepest. Ook vriendengroepen kunnen specifiek (pest) gedrag oproepen. Van daders is bekend dat hun vrienden hun negatieve gedrag kunnen aanmoedigen door niet in te grijpen, door te lachen of zelfs mee te doen.

Ongeplande zwangerschappen en soa's in de adolescentie.

Het pilgebruik onder seksueel actieve meisjes is hoog, maar 69% vergeet hem wel eens. Zwangerschap is op deze leeftijd vrijwel altijd ongepland en de abortusratio is dan hoog. Tegenover andere landen beschermen Nederlandse jongeren zich goed en zien we vooruitgang. (laagste tienerzwangerschappen) Ook wat betreft de bescherming tegen SOA's zijn de cijfers redelijk gunstig.

Externaliserend probleemgedrag bij meisjes zou het best verklaard kunnen worden door de invloed van verkeerde vrienden (het slechte-vriendenmodel). Leg dit uit.

Het slechte-vriendenmodel stelt dat inadequate opvoedingsstijlen van de ouders het risico vergroten dat hun kinderen in contact komen met leeftijdgenoten met deviant gedrag waardoor probleemgedrag versterkt wordt via de principes van het sociaal leren. Dit model is voornamelijk van toepassing op adolescenten bij wie het probleemgedrag tot de adolescentieperiode beperkt blijft. Bij meisjes neemt het externaliserend probleemgedrag sterk toe na de kindertijd. Prevalentiecijfers van externaliserend probleemgedrag bij meisjes tijdens de adolescentie benaderen dan prevalentiecijfers van externaliserend probleemgedrag bij jongens. Kortom, het lijkt erop dat bij meisjes het probleemgedrag ontstaat op het moment waarop de invloed van (slechte) vrienden het grootst is. Bovendien hebben vroegrijpe adolescente meisjes ook de neiging om relaties aan te gaan met oudere jongens en mannen met deviant gedrag, wat het ontstaan en blijven bestaan van externaliserend probleemgedrag versterkt.

Wat bedoelen we met emotionele turbulentie?

In het leven van de adolescent doen zich snelle, ingrijpende veranderingenn voor. Voor een deel normatieve gebeurtenissen, zoals: - lichamelijke veranderingen - veranderingen in onderwijs (van laag naar middelbaar onderwijs) Daarnaast doen zich ook specifieke situaties voor zoals: - echtscheiding, - ziekte van ouders, - pesterijen, - verbroken relatie enz. Al deze veranderingen hebben natuurlijk gevolgen voor het gevoelsleven van de adolescent.

Als de gehechtheidsrelatie met de adolescent met zijn ouders goed is, kan dit dan de invloed van delinquente beste vrienden matigen? Onderzoek Brengen et al (2000)

Ja, als de gehechtheid goed is, is de invloed minder. autoritatieve ouders kunnen de vriendschapskeuze beïnvloeden. Vaak hebben deze jongeren ook middelengebruik.

Emoties zijn belangenbehartigers (Nico Frijda 1986,2008). Wat wordt daarmee bedoeld?

Mensen worden geboren met het potentieel of de biologische uitrusting voor een aantal basisemoties, zoals angst, boosheid of blijdschap. Deze emoties worden opgewekt in situaties waarin elementaire belangen van een persoon worden gediend of bedreigd en ze bereiden een passende gedragsmatige reactie op. Dreigend gevaar roept de emotie angst op en zet aan tot vluchten. Een obstakel roept boosheid op en zet ons aan om het obstakel op te ruimen. Blijdschap komt op als we iets zien wat bijna binnen ons bereik is en het zet ons aan tot toenadering. Verdriet helpt ons om spanning te doen verdwijnen.

Een nieuwere term die in het onderzoek naar identiteit wordt gebruikt is 'identity-capital'.

Met deze term wordt bedoeld dat de samenhangende waarden, doelen en ideeën weergeven wie je bent (je identiteit), het mogelijk maken dat je zelfredzaamheid en onafhankelijk bent, dat je je eigen pad kunt kiezen en dat je als het nodig is voor jezelf kunt onderhandelen. (denk aan sollicitaties)

Wat wordt er in de ontwikkelingspsychologie bedoeld met een transactionele beïnvloeding?

Met een transactie of transactionele beïnvloeding wordt het proces van wederzijdse beïnvloeding bedoeld; de omgeving beïnvloedt de adolescent en de adolescent beïnvloedt zijn omgeving.

Leidt confirmatie in een vriendengroep altijd nog negatief gedrag?

Nee, het kan ook worden gekenmerkt door confirmatie aan positief gedrag zoals bijv sport of presteren op school en dan zal het gedrag die richting uit worden beïnvloedt. Deze neiging tot conformisme aan het gedrag van gewenste vrienden en gewenste vriendengroepen, en vertonen van hetzelfde gedrag als de bewonderende vrienden, hebben vaak een grotere invloed op het gedrag van de jongere dan het daadwerkelijk deel uitmaken an de vriendengroep.

Kan je intelligentie rechtstreeks meten?

Nee, je kunt het slechts afleiden hoe een persoon op dat moment presteert. IQ is dan te definiëren als voor een persoon typerend complex van vaardigheden, om daarmee bepaalde gedragingen van die persoon te kunnen verklaren en voorspellen.

Is het verband tussen risicofactoren en criminaliteit groot? Hoe komt dat? Benoem 2 fenomenen.

Nee, niet heel groot. 1. risicofactoren worden gedempt door beschermende factoren 2. één risico factor verhoogt niet de kans, wel meerdere en het aantal levensgebieden Dit heet het MULTIPLE-RISICOMODEL (of CUMULATIEVE RISICOMODEL)

Gaat deze ontwikkeling van separatie bij iedereen moeiteloos?

Nee, sommigen ervaren leegte tussen oude en nieuwe binding (kan depressie opleveren). Uitzicht op volwassen leven is dan niet bemoedigend. Sommigen onderwerpen zich slaafs aan nieuwe ideologieën. Ouders worden afgedaan als ouderwets, burgerlijk en conservatief. Wat kan resulteren in een passieve communicatievormen als onverschilligheid en soms openlijke oppositie en verzet. Dat laatste kan uitmonden in externaliserend gedragsproblemen als spijbelen, stelen, vandalisme of bendevorming.

Kunnen adolescenten de prefrontale cortex simpelweg niet aanroepen?

Nee, soms net zo goed als volwassenen en soms ook terwijl het niet relevant is. De prefrontale cortex lijkt zich van een diffuus patroon naar een gespecialiseerd patroon te ontwikkelen.

Zijn morele ordelen gebaseerd op complexe redeneringen?

Nee, volgens de SOCIAAL-INTUITIONISTISCHE (zegt het al intuïtie) benadering van Haidt (2001). Eerst het oordeel en daarna volgt de beredenering. Het is vooral gebaseerd op emotie en intuïtie (en later pas cognitie) en wordt beïnvloed door eerdere sociale interacties n.a.v. soortgelijke gebeurtenissen.. Een morele oordelen worden net zoals ethische oordelen vaak gegeven zonder dat daar perse geavanceerde cognitieve vaardigheden aan ten grondslag liggen.

Is het makkelijk om een beeld te krijgen van de echte omvang?

Nee, want: - hangt af van opsporingsbeleid en aangifte doen - zelfrapportage-onderzoek levert te flatteus beeld op (mooier voorgesteld, omdat ze niet alles vertellen) - kinderen onder 12 jaar zijn niet strafbaar

Zijn conflicten per definitie nadelig voor vriendschappen?

Nee, ze kunnen ook een positief effect hebben.

Over het sturen van gedrag bestaan tegenstrijdige opvattingen die samenhangen met de manier waarop controle wordt gedefinieerd. Er zijn 2 aspecten hoe je controle kunt uitoefenen, welke?

Negatieve controle: stellen van strikte regels die leiden tot geen bewegingsvrijheid. (machtsuitoefening, restactiviteit en autoritaire controle) Deze heeft een negatieve samenhang met sociale competentie en cognitieve competentie Positieve controle: reden en uitleg geven waarom iets wel/niet mag, door info en aanwijzingen te geven (inductie) en door een beroep te doen op de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van kind (demandingness) Ook wel autororitatieve controle genoemd. Dit heeft een positief effect op de ontwikkeling.

Hoe is denken over denken te karakteriseren?

Normaal ontwikkelde adolescenten hebben de mogelijkheid tot formeel operationeel denken, dus denken over denken en karakteriseert zich door: 1. Contrafactisch > reële stand van zaken wordt afgezet tegen datgene wat mogelijkerwijs het geval zou kunnen zijn. 2. Hypothetisch-deductief > vanuit vooronderstellingen worden gevolgtrekkingen gemaakt die vervolgens worden getoetst aan de concrete werkelijkheid. 3. Combinatorisch > De voor een probleem relevante aspecten worden eerst uit elkaar gehouden en vervolgens systematisch gecombineerd zodat causale conclusies getrokken kunnen worden.

Tijdens de adolescentie treden vele veranderingen op. Benoem nogmaals wat normatieve veranderingen zijn en veranderingen die zich voltrekken 'binnen' het individu.

Normatief > Door de maatschappij, overgang basisschool, naar middelbaar/voortgezet. Binnen individu > Biologische veranderingen, veranderingen in manier van denken en toename in denkmogelijkheden. Deze veranderingen hebben allemaal gevolgen voor sociale processen: de manier hoe de jongere omgaat met anderen en omgekeerd.

Wat zijn normatieve en niet-normatieve invloeden?

Normatieve invloeden gelden voor iedereen van eenzelfde cultuur, niet-normatieve invloeden gelden niet voor iedereen.

De ontwikkelingstaken worden niet alleen door de leeftijd bepaald, maar ook door?

Normatieve invloeden zoals historische invloeden (levensgebeurtenissen van alle mensen van één generatie) en niet-normatieve invloeden zoals bijv. een echtscheiding, een ernstige ziekte, werkloosheid. Het gaat hier dus om biologische en omgevingsfactoren die beïnvloedt worden door normatieve of niet normatieve invloeden.

Wat blijkt uit de mensen van de Oakland-groep (geboren in 1920) en de mensen uit de Berkeley-groep (geboren in 1929 en adolescent in 1940-1945)?

Oaklandgroep had goede kindertijd en was adolescent tijdens de crisisperiode (kwamen goed door de adolescentie heen, ervoeren geen stress). De Berkeleygroep hadden crisis in kindertijd en oorlog tijdens adolescentie (weinig toekomstverwachtingen, voelden zich benadeeld, zelfdestructief gedrag). de laatsten deden het wel beter toen ze volwassen waren geworden.

wat bedoelen we met het losmakingsproces?

Om autonomie en zelfstandigheid te bereiken en eigen identiteit te ontwikkelen moeten adolescenten zich losmaken van 'infantiele' ouderbanden. Dit proces wordt ook wel het TWEEDE individuatie-separatie genoemd door Blos en Freud, wat gepaard zou gaan met conflicten tussen adolescenten en ouders, met opstandig en rebellie aan de kant van de adolescenten.

Contexten die bijdragen tot de ontwikkeling van autonomie of de ontwikkeling juist hinderen.

Processen in het gezin spelen (vanuit het persectief op autonomie als onafhankelijkheid en vanuit het perspectief op autonomie als vrijwillig functioneren gezien) een belangrijke rol. Die hebben invloed op de relatie tussen ouder en kind, de specifieke ouderlijke opvoedingsstijl en de dynamiek in het gezin als geheel. Echter, het benadrukken van onafhankelijkheid blijkt hele andere effecten te hebben op functioneren en welzijn van kinderen dan het bieden van ruimte voor vrijwillig functioneren.

In hoofdstuk 13 wordt gesteld dat psychische problemen vanuit een levensloopperspectief gezien moeten worden. Wat wordt hiermee bedoeld?

Vanaf het achttiende levensjaar zijn de jeugdzorg en jeugd-ggz niet meer in beeld en valt een individu onder de volwassenzorg. Maar dit is geen logisch onderscheid, omdat psychische stoornissen van adolescenten zich niet of zelden beperken tot de adolescentie. Vaak beginnen ze eerder en persisteren ze gedurende de volwassenheid. Psychische problemen zijn dat opzicht ook multifactorieel van aard, risicofactoren en beschermende factoren zijn van invloed op het wel of niet ontwikkelen van een stoornis.

Ook de contextuele theorieën hebben een visie op het concept van Storm and Stress. Beschrijf deze visie.

Vanuit de contextuele theorieën kan gesteld worden of Storm and Stress al dan niet optreedt en zo ja, hoe sterk deze afhankelijk is van het volledige patroon van relaties die jongeren hebben met hun omgeving.

Wat zijn complexe emoties?

Variaties op de basisemoties/elementaire thema's, zoals schaamte, jaloezie, teleurstelling. Deze zijn cultureel bepaald. Welke emotie ontstaat in een bepaalde situatie is dan afhankelijk van de manier waarop de situatie wordt waargenomen.

Wat kun je het beste ontwikkelen om emotionele problemen te voorkomen?

Veel aandacht hebben voor emotionele processen en goede regulatiestijlen proberen te ontwikkelen.

Hoe beïnvloedt maatschappelijke veranderingen het zelfconcept en de zelfwaardering?

Veel gebruik van social media onder adolescenten. Gebruik hiervan hangt samen met eenzaamheid, depressie en zelfwaardering. Het kan positieve gevolgen hebben (vooral sociaal internetgebruik zoals chatsessies). Het gaat echter vooral om de toon van de feedback. Positieve feedback heeft positieve gevolgen en andersom natuurlijk. Internetgebruik voor iets anders dan communicatie hangt juist samen minder positieve zelfwaardering. Bloggedrag verandert ook over de jaren: - Eerst leuke weetjes en quizen - daarna meer openheid, praten over stemming, klagen - Later meer zelfbewust, persoonlijke voorkeuren - Na hun 20ste, minder vaak bloggen, maar gaat dan over ambities en maatschappelijke en politieke onderwerpen

Waar ging Kinsey (bioloog 1948) vanuit in de ontwikkeling van seksualiteit?

Verschillen in seksuele motivatie, of tussen jongens en meisjes, bepaald waren door biologische determinanten.

De capaciteit van het werkgeheugen is afhankelijk van leeftijd, maar ook van ...............???

Verschillen tussen individuen. Lage capaciteit van werkgeheugen hangt samen met problemen met taal en rekenen. Er zijn werkgeheugentrainingen, maar men is er niet over uit of ze werken.

Wat bedoelen we met het begrip cognitie?

Verschillende denkprocessen, het is een breed en complex systeem van elkaar beïnvloedende processen die een rol spelen in het opdoen en gebruiken van kennis. Het heeft dus betrekking op de handeling of het proces van kennen. Het gaat vooral om de wijze waarop info wordt gerepresenteerd, georganiseerd en getransformeerd om richting te geven aan het handelen van een individu.

Wat is de centrale ontwikkelingstaak in de adolescentie?

Volgens Erikson is dit te typeren als het ontwikkelen van een eigen identiteit. Jongeren gaan zich heroriënteren. Een belangrijke rol spelen daarbij de reacties van mensen met wie jongeren relaties onderhouden (ouders, vrienden/leeftijdsgenoten). Besef van identiteit: zichzelf beleven als iemand met een eigen herkenbare levensstijl die, ondanks allerlei veranderingen, consistent is en voor de mensen om hem heen als zodanig herkenbaar is.

Wat is Sternbergs kritiek op de traditionele intelligentietests? Wat is zijn visie op intelligentie?

Volgens Sternberg (1985) meten de traditionele tests vooral de capaciteiten die nodig zijn in gestructureerde situaties zoals op school, en te weinig de capaciteiten die van belang zijn in veel alledaagse situaties. Met zijn theorie wil Sternberg vooral benadrukken dat er binnen intelligentie praktische, creatieve én cognitieve aspecten zijn te onderscheiden. Hij stelt een triarchische theorie voor waarin hij drie dimensies van intelligent functioneren onderscheidt: 1) Componentiële intelligentie: het vermogen tot redeneren en denken in abstracte termen, tot het scherp analyseren van een probleemstelling en tot het construeren van oplossingen. 2) Ervaringsintelligentie: het vermogen om te leren en te profiteren van ervaringen, op een creatieve manier combinaties te maken van wat men al weet en dat toe te passen in nieuwe situaties. 3) Contextuele intelligentie: de capaciteit zich praktisch aan te passen aan de veranderende eisen van de omgeving en snel en intuïtief door te hebben welk gedrag in een bepaalde (sociale) situatie adequaat is. Deze verschillende soorten intelligentie zijn niet altijd even sterk ontwikkeld; mensen hebben hun sterke en zwakke kanten en verschillen hier in. Sternberg is van mening dat contextuele intelligentie van groter belang is om in het leven te slagen dan op school geleerde boekenkennis.

Wat is de life history theory?

Volgens deze theorie is de mens van oudsher gevoelig voor bepaalde kenmerken van heel vroege omgevingen. Stress zou leiden tot snelle rijping, terwijl minder stress minder druk zou zetten op sneller voortplanten.

Wat is de Looking glass theory van Cooley?

Volgens deze theorie is het zelf het resultaat van een sociaal proces waarin we leren onszelf te zien zoals anderen ons zien. Iemand stelt zich bijv. voor hoe anderen in zijn omgeving naar hem/haar kijken waardoor zij die mening overnemen. Vooral adolescenten zijn gevoelig voor de mening van anderen. Dat gaat samen met de ontwikkeling van de perspectiefiname, adolescenten kunnen zich steeds beter voorstellen wat anderen denken Het 'ingebeelde publiek-verschijnel' is hieraan gerelateerd. Youlearn: Volgens de Looking glass theory (Cooley, 1902) leren we onszelf te beschouwen zoals anderen ons zien. Deze ontwikkeling van de perspectiefinname vindt plaats in de adolescentie en betekent dat we ons steeds beter kunnen voorstellen wat anderen denken.

De antisociale gedragsstoornis kan vanuit een cumulatief-risicomodel bekeken worden. Leg dit uit en geef drie risicofactoren die dit model illustreren.

Volgens dit model hebben risicofactoren geen rechtlijnig verband met criminaliteit of stoornissen. Het is het aantal risicofactoren en het aantal levensgebieden waarop die factoren zich manifesteren die gezamenlijk het risico bepalen. Risicofactoren zijn onder andere de aanwezigheid van ontwikkelingsstoornissen, problematische gezinsrelaties, gebrekkige opvoedingsmethoden, problemen bij de ouders, sociale uitsluiting, school- en/of werkproblemen en achterstandsbuurtproblematiek.

Het IQ geeft een relatieve positie aan ten opzichte van leeftijdsgenoten, wat verklaart dit?

Waarom het IQ van een individu ongeveer constant blijft, terwijl de intellectuele prestaties bij het opgroeien feitelijk toenemen.

Problemen met Genderidentiteit in de adolescentie.

Wanneer iemand een sterk gevoel van onbehagen heeft over het eten biologische geslacht spreekt men over genderdysforie. Kinderen vertonen dan atypisch genderrolgedrag (voorkeur kleding, speelgoed, vriendjes) en geven dit zelfs ook aan zich anders te voelen of te zijn. Mede door reacties kunnen kinderen met genderdysforie emotionele en sociale problemen ontwikkelen. Meer jongens dan meisjes geven deze belevingen aan voor de puberteit. Let wel: 73 tot 94% verdwijnen van onvrede voor de puberteit! Dus geslachtsrolwisseling uitstellen om te zien of het blijvend is! Na puberteit evenveel jongens als meisjes! Tussen de 10-13de jaar wordt vaak duidelijk of de dysforie blijvend is of niet. Zodra de puberteit start kunnen de jongeren puberteitsemmers krijgen (pas na 2de tannerstadium!!), deze remmen secundaire geslachtskenmerken: borstgroei, menstruatie, baardgroei, lage stem Deze mogen overigens pas worden voorgeschreven als: - als er een lang traject is geweest - als er stabiliteit optreedt - als de familie de behandeling ondersteunt

Wat zijn de vragen die men stelt t.a.v. drugsgebruik en anti-sociaal gedrag/ delinquentie al of niet i.c.m. depressieve problemen?

Wat is de oorzaak en wat is het gevolg? (kip-ei-probleem) Gebruiken jongeren drugs om problemen te dempen? Gedragsproblemen op jonge leeftijd voorspellen vaak drugsgebruik

Etnische verschillen op de lichamelijke ontwikkeling?

We zien dat afro amerikaans meisjes vroeger rijpen dan andere etniciteiten van dezelfde leeftiijd. De oorzaak zou kunnen liggen in de sociaal-economische omstandigheden, ook psychosociale en omgevingsstress zou daarbij een rol kunnen spelen.

Hoe verandert de kwaliteit in een gezin volgens de procesbenadering?

We zien een toename aantal conflicten in de vroege adolescentie, wat weer afneemt in de late adolescentie. Een verklaring = dat kinderen zich in verschillende ontwikkelingsfasen bevinden.

In de literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen wederkerige en unilaterale vriendschappen. Wat wordt hiermee bedoeld? Welke van deze twee vriendschappen heeft het meeste invloed op de adolescent en waarom?

Wederkerige beste vrienden noemen elkaar als beste vriend. Bij een unilaterale beste vriend komt de vriendschap van één kant. Adolescenten worden meer beïnvloed door unilaterale beste vrienden dan door wederkerige beste vrienden. De verklaring hiervoor is dat unilaterale vrienden personen zijn met wie een adolescent graag bevriend wilt raken. De kans op deze vriendschap wordt groter als de adolescent op deze gewenste vriend lijkt. De adolescent past zijn/haar gedrag aan op het gedrag van de gewenste vriend

Wat zeggen ontwikkelingstheorieën over het stereotype beeld van de jongeren?

Zij stellen de vraag aan de orde of deze periode een eigenheid heeft en of ze inderdaad overeenkomen met het stereotype beeld daarvan. Dat beeld is dat jongeren een grote mate van emotionele onrust (zogenaamde storm and stress) hebben dat samen gaat met schommelingen in stemming, gespannen leven met ouders en geneigd zijn om risicogedrag te vertonen dat tot delinquentie zou leiden. Kortom richten ze zich op de vraag of de adolescentie een afgescheiden fase is en of deze periode ook inderdaad gepaard gaat met storm and stress.

Zijn de 5 statusgroepen homogeen of heterogeen? Wat betekent dat?

Zijn er in de 5 statusgroepen nog subgroepen? Ja, verworpen adolescenten zijn te verdelen * agressief-verworpen adolescenten (meer jongens dan meisjes) * onderworpen-verworpen adolescenten: hierbij is de mate van positief sociaal gedrag belangrijk. Jongeren die negatief sociaal gedrag vertonen worden verworpen, maar als ze tegelijkertijd ook veel positief sociaal gedrag vertonen zal dit niet gebeuren.

In de adolescentie is het zelfbeeld van jongeren om verschillende redenen kwetsbaar. Welke?

a. Globale zelfgevoelens (gevoelens over verschillende domeinen van het functioneren) zijn prominenter aanwezig b. sociale situaties vormen een bedreiging van de eigenwaarde c. het zijn "zelf" gevoelens in ontwikkeling d. regulatievaardigheden spelen een rol e. boosheid en agressie kunnen een regulatiedoel dienen f. internaliserende reacties kunnen ook een regulatiedoel dienen bijv. vermijding omdat de eigenwaarde bedreigd wordt g. perfectionisme kan ook een regulatiedoel dienen, ook omdat de eigenwaarde bedreigd wordt

Hebben vriendschappen alleen positieve effecten?

nee, ook negatieve: Dat hangt o.a. af van de kenmerken van de vrienden en de kwaliteit van de vriendschapsrelatie. - bij delinquente vrienden kan dit afwijkend gedrag bevorderen. - bij rokende, drinkende (en drugs) vrienden, stimuleren om dit ook te gaan doen. - Lage kwaliteit vriendschappen kan zorgen voor risicofactor emotionele problemen. Echter kunnen vriendschappen van goede kwaliteit ook ongewenste effecten hebben.

Wat leidt te weinig ouderlijke ondersteuning en te weinig duidelijke regels (consistente regels/ supervisie) toe?

negatief zelfbeeld, slechte schoolprestaties, gebrek aan empathie, te weinig rekening houden met anderen, negatieve verwachtingen t.a.v. anderen in sociale contacten. zwakke controle impulsen, gebrek sociale vaardigheden, probleemgedrag.

Vriendschap tijdens de adolescentie heeft duidelijk andere kenmerken dan vriendschap tijdens de kindertijd. Geef vier kenmerken van vriendschap tijdens de adolescentieperiode.

* Vriendschapsrelaties zijn horizontaal: er is wederkerigheid in het vertellen over zichzelf en in het luisteren naar anderen. * Intimiteit staat centraal: persoonlijke, 'intieme' gedachten en gevoelens worden gedeeld. Vrienden zijn loyaal, betrouwbaar en komen op voor elkaar. * Selectiviteit in het kiezen van vrienden neemt toe gedurende de adolescentie. In het begin van de adolescentie worden vier à vijf beste vrienden genoemd, tegen het einde van de adolescentie zijn dat er nog een à twee. * Vrienden worden vaak gekozen op basis van gelijkheid (bijvoorbeeld gelijke leeftijd, sociale positie, zelfde hobby's, zelfde attitudes bijvoorbeeld ten aanzien van school). Voor het in stand houden van de vriendschapsrelatie is gelijkheid minder van belang, de kwaliteit van de relatie (intimiteit, sociale en emotionele steun) is daarvoor belangrijker.

Er is een samenhang tussen drug en criminaliteit en tevens ook een samenhang tussen middelen en depressiviteit/ antisociaal problematieken. Hieronder een aantal weetjes over drugs/middelen/ alcohol

* soms als iets typisch uiting van adolescent gedrag. * De eerste kennismaking met drugs: Hoger dan verwacht (stoppen vaak ook weer uit vrije wil) Toch beginnen sommige jongeren op zeer jonge leeftijd. Vaak hadden zij al problemen. * Nederlandse jonge drinkers zijn de stevigste van Europa. * Jongeren in speciaal onderwijs: Zij lopen een grote kans om zware drinkers te worden. (Turkse en Marokkaanse jongeren drinken veel minder). * Het cannabisgebruik neemt af, maar het cocaïnegebruik neemt toe. Gebruik van ecstasy en amfetamine (speed) is gedaald en gestabiliseerd tussen 1996 en 1999.

Lees stukje kort over seksuele delicten p. 284

-

Houding van hulpverlener bij adolescenten. Aantal kenmerkende mechanismen/processen voor de werkrelatie?

- Ambivalente houding voor inroepen hulp (ervaren noodzaak, maar ook inmenging van anderen) - Wantrouwend - Persoonlijke stijl (dingen ter discussie stellen van hulpverlener of persoonlijke vragen stellen) - Positie van de ouders Algemene tips voor houding voor werken met adolescenten: - Aansluiten bij adolescent - flexibel - toon interesse/begrip - wees concreet - blijf jezelf/doe gewoon - stimuleren om na te denken - benader jongeren als zelfstandig en volwaardige gesprekspartner

Wat zijn riskante individuele kenmerken om antisociaal gedrag te ontwikkelen?

- Bepaald temperament: licht ontvlambaar, neiging om uitdagingen/prikkelingen op te zoeken - sociale informatieverwerking (SIP): iemand schat bijv. een normale situatie in als bedreigend. - verstandelijke beperking (IQ tussen 55 en 85) (13,6 % van de jongeren) - risicofactor vroegrijpheid (vooral bij meisjes) - risicofactor: callous-unemotional/ coullousness (= ongevoelig voor het wel en wee van anderen, harteloosheid) Wordt "callousness" door erfelijke factoren bepaald? Bij jongens wel (Fontaine et al., 2010) maar bij meisjes niet. Bij meisjes door omgevingsfactoren. (Callousness hoort als criterium bij CD in DSM V)

Talloze studies hebben laten zien dat depressieve klachten in de adolescentie toenemen in ernst en frequentie. Wat zouden mogelijke oorzaken zijn?

- Biologische factoren - psychologische factoren - sociale factoren.

Hoe zit het met de intelligentie tijdens de adolescentie?

- Capaciteit om met gecompliceerde problemen om te gaan wordt groter - Verschillen in begrijpen van leerstof worden groter - Er zijn geen meetbare versnellingen (zoals wel bij lengtegroei) - De groei van de intelligentie gaat ook na de adolescentie door (de gemiddelde ruwe scores nemen toe vanaf 16 jaar tot 26 jaar, daarna constant tot 36 jaar) - Er is verschil in bepaalde gebieden: Snelle reacties nemen af na adolescentie, flexibiliteit of snel waarnemen en reageren bereiken hun hoogtepunt bij eind van adolescentiefase. kennis van woordbetekenissen groeit nog door (door ervaring), er kunnen grote verschillen optreden in verschillende soorten intelligentie

Al deze situaties (van gezinssamenstellingen) kunnen tot problemen leiden bij de jongere, maar veel is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de manier waarop het gezin met deze situatie omgaat. Een aantal factoren kan de kans op een positieve uitkomst vergroten. Welke?

- Contact (goed) met de vertrokken ouder - Daardoor geen loyaliteitsproblemen - geen nadelige financieel gevolgen - sensitiviteit overblijvende ouder.

Om de effecten van vriendschappen adequaat te kunnen beschrijven, moet er aandacht worden besteed aan de volgende 3 aspecten:

- De betekenis van het hebben van vrienden versus het niet hebben van vrienden - de kenmerken van de vrienden - de kwaliteit van de vriendschapsrelatie

Welke hypothesen zijn er die verklaren welke invloed het lichamelijke functioneren heeft op het functioneren?

- De hypothese van de stressvolle verandering - De hypothese van de hormooninvloeden - De Hypothese van de afwijkende timing - De contextuele versterkingshypothese - De accentueringshypothese - De rijpingsdichtheidhypothese

Jeugdigen in NL kunnen hulp krijgen via?

- De provinciale jeugdzorgsector (instellingen jeugd-opvoedhulp, bureau jeugdzorg etc) - Gehandicaptenzorg (jeugd-lvb) - Jeugd-ggz - Speciaal onderwijs - justitieel jeugdinrichtingen Combinaties en onderlinge doorverwijzingen komen veel voor.

De gezondheidsinstanties streven een omslag in het denken over alcohol na. Wat zijn de problemen die ze daarbij tegenkomen?

- Er wordt vaak gedronken als de ouders het niet zien - Ouders geven vaak het verkeerde voorbeeld. Ze stoppen met roken, maar denken dat alcohol niet schadelijk is. - Vaak veel drank in huis.

Hoe kunnen vriendschappen van goede kwaliteit toch ongewenste effecten hebben?

- Gebaseerd op self-disclosure - Co-rumminatie

Van adolescenten wordt zelfbeheersing verwacht. Wat bedoelen we met zelfbeheersing? De praktijk ziet er vaak anders uit, leg uit.

- Inzicht in complexe situaties - Beschikking over abstracte redeneervermogens - Beschikking over vaardigheden om perspectief te nemen. - Overzien van gevolgen van hun gedrag op lange termijn. Dus: ze zouden weloverwogen beslissingen kunnen nemen en daar naar kunnen handelen. In de praktijk blijkt dit echter niet zo te zijn. Risicovolle gedragingen doen zich in de adolescentie veelvuldig voor. Het impulsieve, ondoordachte gedrag van adolescenten kan worden toegeschreven aan een verstoring van de balans tussen cognitieve en emotionele processen.

Tegenwoordig gebruikt men meer de procesbenadering om naar broer-zusrelatie te kijken in een gezin. Wat houdt dat in?

Men kijkt meer hoe de kwaliteit van relaties binnen het gezin veranderen. (conflict, warmte, rivaliteit enz)

Wat zeggen enkele studies wat betreft depressie en de adolescentie?

- Kinderen die hoog scoren op depressievragenlijsten bleken minder geneigd te zijn tot een actieve aanpak van het probleem of het zoeken van afleiding en meer geneigd tot een passieve afwachtende houding. - Hoogscoorders op depressievragenlijsten gaven aan meer te piekeren over de negatieve situatie en deze te verergeren, en minder gebruik te maken van positieve herwaardering. Zij kozen dus voor regulatiestrategieën die de negatieve stemming in stand houden of verergeren. - Kinderen die hoog scoorden op depressievragenlijsten bleken minder tijd te besteden aan probleemgeoriënteerde gedrag, meer af te wachten, en meer te catastroferen. - vanaf de puberteit nemen depressieve klachten meer toe bij meisjes dan bij jongens. Er zijn seksegebonden verschillen in de manier waarop gereageerd wordt op emotioneel geladen situaties. Meisjes zijn meer geneigd tot piekeren en dit gaat gepaard met depressieve klachten.

Benoem de verschillende theorieën over ontwikkeling van het zelf?

- Looking glass theory van Cooley (1902) - Ingebeelde publiek verschijnsel - Reflected appraisals model - Competentiemodel

Wat is de invloed van de maatschappij op het gezin/de jongere?

- Minder inkomen en lager opleiding/beroepsniveau leidt tot meer probleemgedrag, minder goede schoolprestaties, minder sociaal competent gedrag. De veronderstelling is dat een laag sociaal milieu invloed heeft op het opvoedingsgedrag van ouders, wat weer indirect het gedrag van de kinderen beïnvloedt. De stress die gepaard gaat met het leven in een laag sociaal milieu zorgt er voor dat ouders zich minder kunnen richten op het kind. Waardoor ze hun kinderen minder adequaat opvoeden en er grotere kans is op probleemgedrag of ontsporing.

Welke contactfactoren kunnen de ontwikkeling van de identiteit beïnvloeden?

- Onderwijs - Fam en leeftijdsgenoten - Sekse - Culturele, etnische en sociaalecomonische omstandigheden - Maatschappelijke veranderingen

Welke contextfactoren kunnen het zelfconcept en zelfwaardering beïnvloeden?

- Onderwijs - Gezin en leeftijdsgenoten - Sekse - De culturele, etnische en sociaaleconomische context - Maatschappelijke veranderingen

Er zitten ook potentiële problematische kanten aan seksualiteit. Waar kunnen jongeren o.a. mee te maken krijgen?

- Ongeplande zwangerschappen en soa's - Seksueel misbruik en seksueel geweld - Problemen met genderideniteit - Problemen met de seksuele oriëntatie - Seksuele disfuncties

Hoewel vrienden elkaar kiezen op basis van gelijkheid op een aantal gebieden, speelt gelijkheid een minder belangrijke rol als de vriendschap eenmaal gestalte heeft gekregen. Wat dan is dan wel belangrijk?

- Sociale en emotionele steun - en intimiteit.

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar emotioneel intelligente adolescenten. Wat zegt het onderzoek dat wel is gedaan?

- Ze hebben een goede relatie met ouders en leeftijdgenoten - ze gebruiken minder alcohol en drugs

Vluchtelingen hebben grote problemen. Welke?

- acculturatieprobleem - onbekend met leven hier - ballingschapprobleem - onzeker over tioekomst - trauma's

Wat is het kenmerk van formeel (abstract)-operationeel denken van de adolescent m.a.w. hoe denkt deze?

- adolescenten kunnen nadenken over hun eigen denken - de realiteit wordt ondergeschikt aan wat mogelijk is, omdat ze beseffen dat de huidige wereld waarin wij leven slechts een van de vele mogelijkheden is. -daardoor neigen ze tot idealisme (per definitie naïef, omdat je sociale problemen niet door enkel door logisch redeneren kunt oplossen) Het formele denken leidt ook tot misvattingen: - egocentrisme: ze denken dat hun gevoelens uniek zijn en dat daarom niemand hen kan begrijpen (leidt ook tot Sturm und Stress) - ze denken dat hen niets overkomt waardoor ze onnodige risico's nemen

Hoe komt het dat kinderen die in hetzelfde gezin opgroeien, zo verschillend zijn?

- andere aangeboren eigenschappen - kinderen uit hetzelfde gezin worden toch verschillend opgevoed

Risicofactoren die samenhangen met ernstig probleemgedrag en criminaliteit bij adolescenten?

- biologische factoren - riskante erfelijke invloeden - riskante individuele kenmerken - riskante invloeden van ouders - etniciteit en risico's - riskante vrienden - en risico's die voortvloeien uit drank- middelengebruik

Wat zijn volgens Elkind (1967) de kenmerken van de adolescent?

- cognitief egocentrisme (= adolescenten maken nog niet voldoende onderscheid tussen de zaken waar ze zelf intensief mee bezig zijn en de dingen waar anderen vooral over nadenken. ) Ze hebben sterk het geloof dat anderen even sterk op hun uiterlijk en gedrag nette als zij dat zelf doen en dat anderen hen ook beoordelen zoals zij zichzelf beoordelen. - Ze hebben voortdurend het gevoel bekeken te worden. (IMAGINAIR PUBLIEK), ze vragen zich continu af wat anderen van hen denken. -Ze schamen zich dikwijls - Overwaardering van eigen gevoelens en opvattingen (het gevoel uniek te zijn) - Het gevoel van : mij zal dat nooit overkomen (daarom wordt er vaak onveilig gevreeën). Dit noemt men de PERSOONLIJKE FABEL

Wat zijn de riskante invloeden van ouders wat betreft externaliserend probleemgedrag?

- criminaliteit van ouders - weinig orde en structuur in gezin - verwaarlozende opvoedingsstijl - temperament van het kind - VERDUBBELINGSEFFECT: volwassenen met narigheid in jeugd zoekt partner met dezelfde achtergrond - goede band ouder- kind kan veel voorkomen (let op: als ouder de goede band ervaart!)

Wat is autonomie?

- dat je zelf je beslissingen neemt - onafhankelijk (worden) - los van de ouders - gevoel van vrijwilligheid - persoonlijke keuzevrijheid Vooral de 2 aspecten onafhankelijkheid en vrijwillig functioneren worden in de autonomie in de adolescentie duidelijk van elkaar onderscheiden.

De herkenning van emoties en beloningen vindt al heel vroeg in de hersenen plaats, echter de hogere cognities zoals nadenken over de intenties van anderen is een langzamer proces dat vooral tijdens de adolescentie plaatsvindt, waarbij er dus veranderingen plaats vinden in die specifieke hersengebieden. welke gebieden zijn dit?

- de mediale prefrontale cortex - de temporale partieel junctie - temporale cortex Deze gebieden worden meer actief als iemand nadenkt over de gedachten, handelingen en intenties van anderen. Echter hebben we gezien in onderzoek dat niet alle3 de gebieden lineaire ontwikkelen laten zien in hoe deze gebieden samenwerken. Er was meer activiteit te zien in de mediale prefrontale cortex en minder in de andere 2 gebieden. Sommige hersengebieden gaan dan meer bijdragen aan sociale cognitie en andere minder.

Etnische minderheden zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (1e generatie: 3 xzoveel als bij autochtonen). Hoe komt dat?

- deel van cluster van problemen: gezin, werk, school, gezondheid. - gezinsfunctioneren: . veel meer tijd met leeftijdgenoten . meer kans op "slechte vrienden" . geringe ouderlijke supervisie . opvoedingsstijl warm en ondersteunend, dan minder problemen . gebroken gezin bij Antillianen (bij Marokkanen niet) -.betrokkenheid bij drugs - mogelijkheid van discriminatie, (ook door politie en autoriteiten Protectieve factoren voor allochtone jongeren: a. volledig gezin b. hoog inkomen c. minstens 1 werkende ouder d. VWO-diploma - wonen tussen autochtonen - meer "sociaal kapitaal": sociale verbanden, gedeelde kennis, normen, regels, verwachtingen

Wat zegt de theorie van Margaret Mead? (1928) (sociaal-culturele theorie)

- emoties ontwikkelen zich in adolescentie - jongeren ondergaan de Sturm und Stress-periode onder invloed van de westerse cultuur, die weer samenhangt met de biologische veranderingen (volgens haar echter geen universeel gegeven!)

Eerder werd opgemerkt dat de periode van adolescentie een zekere mate van turbulentie oplevert die te maken heeft met herstructurering van gezinsrelaties. Dit geldt nog meer voor gezinnen met allochtone afkomst. Wat heeft dit tot gevolg voor adolescent?

- externaliserend en internaliserend probleemgedrag - leer- en concentratiestoornissen - agressief of juist teruggetrokken gedrag - identiteitsproblemen - lich. klachten - slaapstoornissen - opvoedingsproblemen

Wat kan het werkgeheugen?

- gedurende korte tijd actief houden van informatie (laterale prefrontale cortex dorsaal(voorkant) en parietale cortex waarbij taal links en ruimtelijke zaken rechts) - manipuleren van informatie (veel moeilijker). Dit is nodig voor het oplossen van een moeilijke rekensom of het begrijpen van een complexe tekst. (ook prefrontale cortex, maar dorsaal (aan de achterkant)

wat vinden jongeren belangrijk als ze hulp krijgen?

- goed luisteren - goed geïnformeerd worden - meedenken en meebeslissen Vaak wel een 2deling tussen meer vrijheid en zelfstandigheid (geen betutteling) en meer hulp (niet aan lot overlaten)

Waar zorgen ongezonde positieve gevoelens voor zoals beschreven in de zelfbeeldliteratuur (narcistisch zelfbeeld)?

- het gevoel om speciale rechten en privileges te hebben - preoccupatie met roem, aanzien en succes - negatieve, neerbuigende houding naar anderen - voelen zich meer waard - hebben een sterk verlangen om hun superioriteit te bewijzen - als dit niet lukt, zijn ze boos, vijandig en agressief in reactie op schaamte

In Samoa (afgelegen eiland in Polynesie) is er geen Sturm und Stress-periode. Hoe komt dat? (theorie van Mead-sociaal cultureel)

- het leven op Samoa is eenvoudiger (geen moeilijke beslissingen over studie en beroep) - ontspannen levensstijl en seksualiteit voor het huwelijk mag! Haar theorie werd in twijfel getrokken, maar de conclusie dat storm and stress niet universeel is, bleef overeind.

Wat zijn acute levensbedreigende gevolgen van middelengebruik?

- hoge concentraties van bijv. nederwiet kan leiden tot psychosen - het is gevaarlijk in het verkeer - vervuiling van een stof is gevaarlijk - onbekendheid kan vervelende gevolgen hebben - combinatie van middelen kan problemen geven

Wat zijn de kenmerken van internaliserende problematiek?

- innerlijke onrust - niet altijd zichtbaar - vaak onvoldoende herkend en daardoor niet adequaat behandeld - vb. angststoornis en depressie Bij meisjes is er sprake van een toenemende internaliserende problematiek tijdens de adolescentie Bij jongens is de toename minder sterk en tussen de 16-18 is er zelfs een lichte teruggang. Angststoornissen komen tijdens de adolescentie het meeste voor (5,3%), comorbiditeit is hoog. De paniekstoornis, agorafobie, depressieve stoornis en middelenmisbruik nemen tijdens de adolescentie toe tot in de volwassenheid. De seperatieangst, ADHD en fobie nemen verder af tijdens de adolescentie. In de loop van de ontwikkeling kunnen stoornissen dus van karakter veranderen. Wat als kind nog een angststoornis heeft, kan veranderen in een depressie in de adolescentie. Of zich bij adolescenten wel of geen stoornis ontwikkelt heeft met meerdere en verschillende factoren te maken zoals erfelijkheid, temperament, biologische kwetsbaarheid, psychologische aspecten, opvoeding.

In de zelfbeeldliteratuur wordt een onderscheid gemaakt tussen gezond positieve gevoelens en ongezonde positieve gevoelens. Waar zorgen gezond positieve gevoelens voor?

- je bent tevreden met jezelf - je bent intrinsiek gemotiveerd - je gaat gelijkwaardige relaties aan met wederzijds vertrouwen, respect en begrip - deze adolescenten gebruiken hun negatieve ervaringen, schaamte en teleurstelling om hun vaardigheden te vergroten

De gezinssamenstellingen kunnen eveneens de ontwikkeling van ouders en jongeren beïnvloeden. Wat voor soorten gezinssamenstellingen heb je?

- kerngezin (2 biologische ouders met 1 of meer kinderen) - éénoudergezin - samengesteld gezin - stiefgezin Deze laatste drie zijn geen modern verschijnsel, vroeger kwamen dit ook al veelvuldig voor. Er is veelvuldig onderzoek gedaan naar de effecten van het opgroeien in kerngezinnen of andere vormen van gezinssamenstellingen.

Wat zijn deze 4 niveaus van de hiërarchische systemen?

- microsysteem: gezin, leeftijdgenoten, school (beïnvloedt jongere het meest) - mesosysteem: dit systeem omvat de wederzijdse verbindingen en processen die optreden tussen twee of meer onderdelen van het microsysteem bijv. als ouders proberen te sturen tussen de jongere en zijn vrienden - exosysteem: systemen waarmee jongeren niet direct in contact komen maar indirect bijv. de plaats waar ouders werken (als daar conflicten zijn, merkt de jongere dat ook) - macrosysteem: de cultuur waartoe de jongere behoort (hier zitten alle andere systemen ook in micro, meso, exo) De historische context heeft volgens Bronfenbrenner ook invloed, maar deze werkt hij niet uit.

Wat zijn de problemen/effecten van èènoudergezinnen?

- ontbreken 2e opvoeder, dus dubbele rol. - gemis klankbord voor overleg - sociaal isolement mogelijk - onverwerkte kwesties (scheiding, overlijden) Het hangt er wel vanaf hoe je ermee omgaat en bepaald dus mede de uitkomst. Echter heeft dit alles invloed op de opvoeding en de ontwikkeling van het kind.

Het psychologie-analytische model van Freud (1905) kent 5 fasen. Welke?

- orale fase - anale fase - fallische fase - latentiefase - genitale fase.

Wat is domeinspecifiek in verhouding tot het zelf/ zelfconcept en zelfwaardering?

Het meeste onderzoek is gedaan naar het domeinspecifieke zelf en gaat ervan uit dat er verschillende domeinen van het zelf onderscheiden kunnen worden, bijv een sociaal zelf of schools zelf. De zelfwaardering kan per domein verschillen (adolescenten).

ad 4. Loyaliteit tussen ouders en kinderen. Wat voor problemen kunnen hier zijn? (andere systeembanderingen leggen de nadruk op langetermijneffecten van verstoorde relaties tussen ouders en kinderen)

-Zaken uit het verleden spelen mee in het huidige gezin. (projecties uit verleden) - er wordt te veel verantwoordelijkheid aan het kind gegeven (extreme gevallen= parentificatie) > Balans raakt zoek, leidt tot problemen. - er wordt te weinig van het kind geeist (overbeschermen) - gespleten loyaliteit (moeder wil dat het pianist wordt, vader wil voetballer) - soms ontstaat er probleemgedrag, doordat het kind fungeert als bliksemafleider/zondebok (het wil de aandacht van de onenigheid tussen de ouders wegtrekken)

De ZDT onderscheidt 4 stadia van internalisatie?

1 Geen, ook wel externe regulatie, gedragingen uitvoeren, opvolgen van regels vanwege externe verplichtingen (om beloning te krijgen of straf te vermijden) 2 Partieel, ook wel introjectie, zichzelf onder druk zetten om de activiteit uit te voeren, beperkte interne gedragsregulatie, bron van innerlijk conflict en spanning. Bijvoorbeeld het vermijden van gevoelens van angst, schaamte en schuld, maar ook louter iets doen om het zelfwaardegevoel op te krikken of om trots te zijn. 3 Bijna volledig, ook wel identificatie, de persoon heeft zich in dit geval geïdentificeerd met de waarde van, of de renenen voor, het gedrag en begrijpt het belang van het gedrag in het licht van de spelen die men persoonlijk belangrijk vindt of wilt bereiken. Omdat het gedrag als persoonlijk relevant wordt ervaren, zal de persoon het gedrag uitvoeren met een sterk gevoel van psychologische vrijheid. 4 Volledig, ook wel integratie genoemd, er is een volledige integratie met andere aspecten van het zelf. Het is verankerd of geïntegreerd binnen een coherent waardesysteem. Is de meest volwaardige vorm van internalisatie.

Hoe ontwikkelt zich de sociale cognitie? In het boek staan 2 benaderingen. Welke?

1) van Selman (1980): fasentheorie van sociaal-cognitieve ontwikkeling 2) van Elkind (1967): egocentrisme van adolescenten. Zij leggen beiden een verband tussen de cognitieve ontwikkeling en het psycho-sociaal functioneren.

Welke PROCESSEN binnen het gezin vormen een risico voor het functioneren van het gezin als geheel?

1. (in)adequate hiërarchische structuur 2. gebrek aan betrokkenheid tussen de gezinsleden 3. (dis)functionele communicatieprocessen 4. (problemen met ) loyaliteit tussen ouders en kinderen

Noem 4 aspecten van emotionele intelligentie:

1. Accuraat waarnemen van emotie 2. gebruik van emotie om het denken te verbeteren 3. begrip van emotie 4. omgaan met emotie er zijn inmiddels verschillende test beschikbaar EQ te meten.

Noem enkele emotieregulatiestrategieën?

1. Adaptieve emotieregulatie (bijvoorbeeld 'ik kalmeer eerst en ga dan met de situatie om') 2. Het zoeken van sociale steun (bijvoorbeeld 'ik vraag om advies') 3. Passiviteit (bijvoorbeeld 'ik wacht af') 4. Vermijdend (bijvoorbeeld 'ik loop weg') 5. Onderdrukking van de emoties (bijvoorbeeld 'ik laat niet zien hoe ik me voel') 6. Disfunctioneel rumineren (bijvoorbeeld 'ik denk er voortdurend aan') 7. Disregulatie (bijvoorbeeld 'ik geef anderen de schuld') De effectiviteit van de emotieregulatie strategie is afhankelijk van de context. "Actieve emotieregulatie" en "sociale steun zoeken" worden over het algemeen als effectieve mechanismen opgevat. Emotieregulatiestrategieën zoals vermijden en rumineren zijn over het algemeen minder adequaat en gaan gepaard met meer risico op psychische klachten.

Als wij ons bewust worden van een ongewenste sociale situatie voelen wij schaamte. Schaamte is een welbewuste emotie, en adolescenten zijn om verschillende redenen extra kwetsbaar voor gevoelens van schaamte, welke?

1. Allereerst vergroten toegenomen cognitieve vermogens de kans op negatieve zelfevaluaties die een belangrijke bron van schaamte zijn. Adolescenten hebben de neiging hun werkelijke zelfbeeld te vergelijken met hun ideale zelfbeeld, en zijn beter in staat discrepanties waar te nemen. Tevens zijn de zelfbeschrijvingen van adolescenten abstracter en algemener dan die van kinderen en schaamte-ervaringen worden sterker in verband gebracht met het gevoel van eigenwaarde en de eigen identiteit. 2. Een tweede belangrijke bron van schaamte zij negatieve reacties van anderen. De adolescent heeft het gevoel voortdurend de aandacht te trekken van een denkbeeldig publiek.

Kortom zijn er verschillen tussen tussen autochtone en allochtone gezinnen in de manier waarop de ouderen jongeren opvoeden en de mate waarin jongeren probleemgedrag vertonen. Daarmee is echter niet gezegd dat de patronen in de opvoeding die het probleemgedrag beïnvloeden verschillend zijn. Er zijn 2 modellen die hier van toepassing kunnen zijn:

1. CULTURELE WAARDENMODEL 2. ETNISCH EQUIVALENTIEMODEL

Tijdens de adolescentie vindt er een aanzienlijke verandering in de organisatie van de hersenen plaats. Wat verandert er dan precies?

1. De dikte van de grijze stof verandert (tot 20 jaar) volgens een omgekeerd U-patroon: na de geboorte grote toename gevolgd door een gestage afname. De ontwikkeling gaat niet in alle hersengebieden even snel. Binnen de cortex (frontale en parietale cortex)vindt de langzaamste verandering plaats (afname tot 20e jaar). Bij de subcorticale gebieden is er geen eenduidig patroon. Hiervoor nog meer onderzoek nodig. 2. connecties van witte stofbanen verandert en de hoeveelheid witte stof neemt toe (tot 20 jaar). Witte stofvolume piekt eerder bij meisjes dan bij jongens.

De rol van ouders wordt tijdens de adolescentie vaak onderschat, terwijl de rol van de vrienden vaak worden overschat. Theoretisch gezien bestaan er 2 invalshoeken die zich bezig houden met deze vergelijking.

1. De eerste invalshoek: Theorieën die de verschillen tussen ouders en vrienden benadrukken. Verschillende relaties bieden verschillende contexten voor ontwikkeling. Vriendschappen kunnen tegemoetkomen aan de wens tot intimiteit en kameraadschap. Relaties met ouders kunnen voldoen aan de behoefte aan zorg en gehechtheid. Tijdens de adolescentie treden er verschuivingen op die zorgen dat jongeren onafhankelijk worden van hun ouders. 2. Det tweede invalshoek: Theorieën die de overeenkomsten benadrukken. Is gebaseerd op gehechtheidstheorie en aanverwante theorieën. De ouder-kindrelatie beïnvloed de relaties met vrienden die later gevormd worden. De vroege ervaringen en percepties die kinderen hebben van hun relaties, alsmede de verwachtingen die ze ontwikkelen worden opgenomen in een intern werkmodel. Gaat uit van continuïteit. In het moderne denken over gehechtheid is er echter ruimte voor unieke situaties en gebeurtenissen in de loop van de ontwikkeling die tot een aanpassing van het genoemde werkmodel kunnen leiden.

Adolescenten zijn vaak zeer actief op de sociale media. Via het internet presenteren zij hun identiteit naar buiten toe aan anderen en maken daarbij veelal gebruik van foto's van zichzelf (onder andere selfies). Herinneringen worden op deze manier online vastgelegd in verschillende contexten. "Posten van foto's in sociale media versterkt je identiteit"???

???

Er zijn 4 fasen (Hoffman 2000) in het besef dat kinderen hebben van het onderscheid tussen zichzelf en anderen. Welke?

1. Er is geen differentiatie tussen het zelf en anderen of het is onduidelijk. 2. Het zelf en anderen worden onderscheiden als verschillende fysieke gehelen. 3. Het zelf en anderen wordt onderscheiden als individuen met verschillende wensen, ideeën en gevoelens. 4. Het zelf en anderen worden onderscheiden als individuen die verschillend reageren op dezelfde gebeurtenis door hun eigen persoonlijke achtergrond en geschiedenis. Het doorlopen van deze fases zorgt er volgens Hoffman voor dat kinderen steeds beter in staat is empatisch te reageren op het leed van een ander. En dus ook besef krijgen van goed en kwaad (moreel)

Angst bestaat uit 3 componenten:

1. Fysiologisch: verhoogde hartslag, zweten, snellere ademhaling 2. Gedragsmatig: reactie op gevaar > vlucht, vecht of vermijd! 3. Cognitief: denken> help, ik ben in gevaar help, ik ga dood

Hoe verloopt emotioneel bewustzijn volgens Lane et al. in 5 stappen?

1. Gevoelens worden beschreven in termen van lichamelijke sensaties: 'ik ga huilen'. 2. Algemene aanduidingen worden gebruikt: 'Ik voel me rot'. 3. Specifieke gevoelstermen worden gehanteerd, zoals boos, verdrietig of teleurgesteld. 4. Iemand rapporteert een mengeling van gevoelens. 'ik voel me blij, maar ook een beetje verdrietig'. 5. Hierbij wordt ook nog expliciet onderscheid gemaakt tussen de eigen gevoelens en die van de ander. 'ik ben verdrietig en ook een beetje boos, zij is blij, maar voelt zich ook schuldig. In dit model kenmerkt de ontwikkeling zich door een toenemende differentiatie en integratie met de leeftijd.

De 2 dimensies sluiten op de belangrijkste functies die ouders vervullen. Wat zijn de belangrijkste functie van de ouders?

1. Het bieden van een verzorgende, beschermende omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen (ondersteuning). Het verwijst naar gedrag dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en op fysiek en emotioneel welzijn van het kind is gericht, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt. Voorbeelden zijn: bemoedigen, accepteren, helpen, samen werken, affectie tonen, en prompt en adequaat reageren op de signalen van het kind. 2. Overdracht van kennis, waarden en normen en bieden van structuur (ouderlijke controle) Over het sturen van gedrag bestaan tegenstrijdige opvattingen die samenhangen met de manier waarop controle wordt gedefinieerd. De volgende aspecten: Negatieve controle: stellen van strikte regels die leiden tot geen bewegingsvrijheid. (machtsuitoefening, restactiviteit en autoritaire controle) Positieve controle: reden en uitleg geven waarom iets wel/niet mag, door info en aanwijzingen te geven (inductie) en door een beroep te doen op de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van kind (demandingness) Ook wel autororitatieve controle genoemd.

De Piagetiaanse benadering gaat uit van 3 vooronderstellingen. Welke?

1. Het cognitief functioneren is een biologisch proces van aanpassen (adaptatie). 2. nieuwe cognitieve structuren ontwikkelen zich met het ouder worden. 3. De ontwikkeling gaat in opeenvolgende fasen (kwalitatieve veranderingen).

Samengevat hersenontwikkeling.

1. Het striatum en de amygdale zijn niet altijd meer actief in de adolescentie (wel bij een risicospel waarbij ze worden aangemoedigd door leeftijdgenoten). 2. De prefrontale cortex is niet altijd meer actief tijdens de adolescentie. De ontwikkeling loopt wel van diffuus naar specifiek. 3. De sociale hersengebieden zoals de mediale prefrontale cortex, de temporaal parietale junctie en de temporale cortex veranderen nog sterk in de adolescentie. 4. Uitdaging voor toekomst: hoe hangen veranderingen in de hersenen samen met puberteitsontwikkeling en hoe kun je een deviante ontwikkeling preventief voorkomen.

Moreel besef, ook wel moreel redeneren genoemd, is een van de determinanten van moreel wenselijk gedrag. De voorwaarde hierbij is echter dat het desbetreffende gedrag beschouwd wordt als horend tot het gebied van moreel handelen. De jongere kan echter ook proberen zich ervan te overtuigen dat de morele regels niet van toepassing zijn op dit specifieke gedrag. Hij kan als het ware het gedrag en de situatie loskoppelen van het morele domein en van het morele denken. Dit proces van ontkoppeling wordt 'moral disengagement' genoemd. Beschrijf dit proces?

1. Het zodanig cognitief herstructureren van het gedrag waardoor het gedrag in een positiever daglicht komt te staan. Dit kan door het gedrag te rechtvaardigen, door het te vergelijken met een ander gedrag dat nog immoreler is of door het gedrag op een eufemistische wijze te beschrijven. 2. Het minimaliseren van de eigen rol waarbij de verantwoordelijkheid (deels) bij anderen gelegd wordt. 3. Het zich distantiëren van de gevolgen van het gedrag. 4. Het vermijden van negatieve gevoelens zoals schuld, door dehumanisatie van het slachtoffer of externe attributie van het gedrag als zijnde uitgelokt door het slachtoffer.

Wat is METACOGNITIE?

1. In staat zijn om bij te houdend hoe het cognitieve systeem functioneert 2. uitgebreide kennis van het cognitieve systeem en de strategieën .

Vanuit de klinische praktijk is een systeembenadering ontwikkeld die inzicht geeft in de processen die zich afspelen in het gezin als geheel. Beschrijf de processen die volgens deze benadering een risico kunnen vormen voor het functioneren van het gezin.

1. Inadequate hiërarchische structuur binnen het gezin Het gezin is opgedeeld in verschillende subsystemen, waarvan het ouderlijk subsysteem het belangrijkste is en aan de top van de hiërarchie staat. Als deze hiërarchie niet duidelijk is dan kan het functioneren van het gezin hier onder leiden. Dit disfunctioneren kan zich uiten als - een discrepantie tussen de ouders wat betreft de opvoeding. Dit kan leiden tot verwarring bij de adolescent. - een gebrek aan duidelijke grenzen tussen de verschillende subsystemen (bijvoorbeeld ouderlijk subsysteem en subsysteem van de adolescent). De adolescent kan gezien worden als gelijke en kan meebeslissen over zaken die eigenlijk door het ouderlijk subsysteem besloten zouden moeten worden. - een omgekeerde hiërarchie. Dit kan komen doordat ouders zich incompetent en machteloos voelen. 2. Gebrek aan betrokkenheid tussen de gezinsleden onderling In weinig betrokken gezinnen ('loszandgezinnen') is er een grote emotionele afstand tussen de gezinsleden en een gebrek aan wederzijdse ondersteuning. Dit kan er toe leiden dat ouders nauwelijks controle uitoefenen op de adolescent en hem/haar weinig aandacht geven, wat probleemgedrag bij de adolescent in de hand kan werken. Daarnaast zijn er ook zogenaamde 'kluwengezinnen': gezinnen waarin de leden zich te veel betrokken voelen met het gezin en waarin autonomie en individualiteit van gezinsleden in slechts beperkte mate wordt toegestaan. Daarnaast worden gezinnen gekenmerkt door hun aanpassingsvermogen. Aan de ene kant zijn er rigide gezinnen waarin wordt vastgehouden aan bestaande regels en patronen, ook al zijn ze niet adequaat (bijvoorbeeld te lang dezelfde regels over het tijdstip van thuiskomen). Dit kan leiden tot conflicten en opstandig gedrag van de adolescent. Daarnaast zijn er ook chaotische gezinnen. Dit zijn gezinnen waarin er weinig structuur is en de regels voortdurend veranderen. In dit type gezin wordt er te weinig veiligheid geboden voor de adolescent. 3. Disfunctionele communicatieprocessen Voorbeelden van disfunctionele communicatie zijn: elkaar niet laten uitspreken, het voortdurend verwijten maken naar elkaar toe, het niet naar elkaar luisteren en daardoor elkaar verkeerd begrijpen en interpreteren, het voortdurend teruggrijpen naar zaken uit het verleden of zich terugtrekken (niet communiceren) uit angst dat conflicten zullen escaleren. De kwaliteit van de communicatie in het gezin blijkt een belangrijke voorspeller voor gedragsproblemen bij de adolescent. 4. Problemen met loyaliteit tussen ouders en kinderen Kinderen en ouders worden verondersteld loyaal te zijn aan elkaar. Kinderen hebben hun leven aan hun ouders te danken en ze krijgen van hun ouders liefde en verzorging. Daarom heeft het kind vertrouwen in de ouder en probeert aan de eisen en de verwachtingen van de ouders te voldoen. Problemen ontstaan als dit geven en nemen tussen ouders en kinderen uit balans raakt. Dat kan gebeuren doordat er te veel van het kind wordt verwacht en het kind te veel verantwoordelijkheden krijgt die het nog niet aankan. In het geval dat ouders tegenstrijdige verwachtingen van het kind hebben, kan dit leiden tot 'gespleten loyaliteiten'. De kans bestaat dan dat de jongere probleemgedrag gaat ontwikkelen als een enige manier om het gezin bij elkaar te houden en de aandacht van de onenigheid tussen de ouders af te leiden.

Op welke 2 klassieke vragen richten zich de theorieën?

1. Is de adolescentie een afzonderlijke fase? -Psycho-analytische theorie: Ja, de adolescent moet de volwassen seksualiteit integreren in de persoonlijkheid die zich ontwikkelt (volgend de drift-afweervisie) - Psycho-analytische theorie met relationele visie: Ja, de adolescent moet loskomen van vroegere vormen van afhankelijkheid t.o.v. de ouders en een niveau van autonomie bereiken dat aangepast is aan zijn leeftijd. - Cognitieve theorie: Ja, de jongere moeten zich een nieuwe vorm van denken aanmeten die tijdelijk leidt tot een vertekende perceptie van de maatschappij en van de eigen persoon. Deze vertekeningen verdwijnen langzaam. 2. Is er in de adolescentie sprake van emotionele verwarring (Sturm und Stress)? Ja voor alle theorieën, alleen ze noemen allemaal een andere oorzaak. Psycho-analytische theorie: oorzaak zijn emoties Cognitie theorie: oorzaak is het denken Sociaal-culturele theorie: oorzaak is de cultuur.

Waarmee moet je altijd rekening houden bij een intelligentiescore?

1. Met de tijd waarin men opgroeit. (leeftijdscohort) 2. Met de cultuur

ad 1. Over de hiërarchische structuur: Wat voor problemen kunnen hier zijn? ( Sommige systeembenaderingen zeggen: Er moet binnen het gezin een duidelijke hiërarchie bestaan)

A. - ouders niet op één lijn - verschillende opvoedingsstijlen - tegenstrijdige eisen stellen - elkaar in de wielen rijden B. Vervagende grenzen tussen subsystemen in het gezin (bijv. kind zien als vriendin) C. Omgekeerde hiërarchie: kind de baas (vaak in gezinnen met ontspoorde jongeren en jeugdige delinquenten)

Er zijn volgens Gibbs verschillende morele codes (die o.a. terug te vinden zijn in culturen). Welke?

1. Morele code van de persoonlijke autonomie: begrippen als rechtvaardigheid, eerlijkheid, schade, pijn van dader, slachtoffer en helper. 2. (in het westen relatief niet onbekend, maar krijgt in niet-westerse culturen meer nadruk): Morele code van de gemeenschap: het individu moet zich gedragen naar de plaats die hij heeft in de gemeenschap (vb. een tiener mag een bejaarde niet aanspreken zoals hij een leeftijdgenoot aanspreekt). 3. Morele code van de relaties met de wereld van het transcendente oftewel het goddelijke: reinheid en zuiverheid spelen hier een rol vb. het eten van vlees van onreine dieren. De ene cultuur beschouwt het als een moreel voorschrift, de andere als een conventioneel voorschrift. Dit kan conflicten tussen culturen opleveren.

In de DSM worden 2 externaliserende problematieken/stoornissen beschreven die nauw aan de adolescentie zijn gerelateerd.

1. ODD (Oppositional Defiant Disorder): kinderen ook wel De oppositioneleopstandige gedragsstoornis Kan gemerkt worden door een terugkerend patroon van negativistisch, opstandig, ongehoorzaam en vijandig gedrag tegenover autoriteitsfiguren dat disfunctioneren tot gevolg heeft. 2. CD (Conduct Disorder): adolescenten ook wel De antisociale gedragsstoornis. Uit zich in herhalend en duurzaam gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen en belangrijke, bij de leeftijd horende, sociale normen of regels worden overtreden. De antisociale persoonlijkheidsstoornis kan pas op volwassen leeftijd worden geconstateerd. De 3 stoornissen lijken in elkaars verlengde te liggen. Al zijn er ook onderzoeken die tegendeel zeggen.

Is de adolescentie problematisch? Emotionele onrust en moeilijk gedrag, normaal verschijnsel of indicatie voor stoornis in de ontwikkeling? Beschrijf waar vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt rekening mee gehouden moet worden bij de interpretatie van gedragingen en emoties tijdens deze moeilijke leeftijd. Met andere woorden: wanneer is het gedrag als puberaal en wanneer als problematiek te bestempelen?

1. Onderscheid tussen eenmalige stemmingen of gedragingen en meer langdurende patronen. Het is een periode van experimenteren en uitproberen en is in de meeste gevallen onschadelijk. De adolescentie gaat ook gepaard met snelle stemmingswisselingen, die niet perse gekoppeld zijn aan langdurige en emotionele problematieken. Ook wel 'quarterlife crisis'. Meeste onderzoek spreekt deze crisis tegen omdat het met de meeste jongeren prima gaat tijdens deze periode. 2. Onderscheid tussen 'spanningen en de daarmee gepaard gaande onevenwichtigheden die jongeren in het algemeen ervaren wanneer zij voor nieuwe taken worden gesteld' en 'spanningen die we moeten beschouwen als signalen dat de ontwikkeling gestoord dreigt te raken'. Het is belangrijk om dit onderscheid wel te maken, omdat men anders het risico loopt dat dreigende stoornissen te weinig aandacht krijgen. 3. Onderscheid tussen 'problemen die echt uit de adolescentie voortkomen' en 'problemen die hun wortels hebben in de periode vóór de adolescentie'. Voor het beoordelen van de mate van problemen tijdens de adolescentie lijkt het dus belangrijk een ontwikkelingspsychologische kijk te hebben: de voorgeschiedenis van een kind zegt veel over hoe de problemen tijdens de adolescentie moeten worden ingeschat.

Er zijn 3 verschillende benaderingen van cognitieve ontwikkeling. Welke?

1. Piagetiaanse benadering (= ontwikkelingspsychologische benadering): deze is kwalitatief en verloopt in opeenvolgende stadia (welke soorten redeneringen gebruiken adolescenten en de verschillen in denktrant). 2. Informatieverwerkingsbenadering: deze is kwantitatief m.b.t. de groei van het systeem( richt zich op de capaciteit van het cognitieve systeem + efficiëntie + organisatie van cognitieve processen) Vooral geïnteresseerd in het soort info dat adolescenten uit hun omgeving opnemen, de wijze waarop ze info verwerken, gebruiken voor probleemoplossing 3. Psychometrische benadering: gebruik van tests om het niveau van cognitief functioneren vast te stellen. Veel gebruikt voor school en beroep. Accent op het product en niet op het proces. Gericht op het zoeken van verschillen.

Newcomb en Bukowski (1983) erkende vijf sociale statusgroepen op school:

1. Populaire adolescenten: meer cognitieve vaardigheden, minder agressie en eenzaamheid. Grote sociale competentie. 2. Verworpen adolescenten: door weinigen geaccepteerd. Agressiever, meer conflicten met medeleerlingen. Sociaal teruggetrokken, meer kans op depressie en sociale angst. Twee duidelijke onderscheidende factoren van belang: Agressief verstorend gedrag Sociaal teruggetrokken gedrag. 3. Genegeerde adolescent: niet geaccepteerd, maar ook niet verworpen. Verlegen, minder sociale vaardigheden, normaal functionerende jongeren die niemand ziet. 4. Controversiële adolescenten: door veel geaccepteerd maar ook door veel verworpen. Relatief veel agressie gekoppeld aan een hoge mate van sociabiliteit die vergelijkbaar is met populaire adolescent. 5. Gemiddelde adolescent: scoren niet hoog of laag op acceptatie of verwerping. Minder opvallend dan populaire jongeren maar meer opvallend dan genegeerde jongere. Eigenschappen van populaire en van verworpen adolescent.

Agressie kan veel verschillende vormen aannemen en om verschillende redenen worden vertoond. In de literatuur wordt onderscheidt gemaakt van 2 vormen.

1. Proactieve of instrumentele agressie: koelbloedig, weloverwogen gedrag dat wordt vertoond om een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld intimideren of bedreigen om je zin te krijgen. 2. Reactieve agressie: emotionele, impulsieve reactie op een waargenomen bedreiging of geleden schade.

Wat proberen ontwikkelingspsychologen te doen?

1. Veranderingen in de loop van de ontwikkeling beschrijven 2. Veranderingen verklaren door aan te tonen welke gebeurtenissen aan de basis liggen 3. De ontwikkeling optimaliseren door interventieprogramma's

Wat zijn volgens Wong risico's die tot criminaliteit leiden? Er is een onderverdeling gemaakt in 3 soorten risico's.

1. Voor beide seksen: - mishandeling - lage zelfcontrole - laag IQ - laag schuldgevoel - drugs - negatieve opvoeding - conflicten in gezin - riskante vrienden 2. Voor jongens: - complicaties bij de geboorte - problemen met psychisch welbevinden - delinquente moeder - ouders die niets van de vrienden weten - slechte schoolresultaten 3. Voor meisjes: - negatieve levensbegeurtenissen - ongehoorzaamheid - laaf zelfwaardegevoel - depressie - suicidaal gedrag - slechte relatie met moeder - fysieke mishandeling - slechte relatie met leerkrachten - crimineel vriendje

Theorieën die de ontwikkeling tijdens de adolescentie beschrijven pogen allen een antwoord te geven op welke 4 vragen?

1. Wat is de onderliggende opvatting over de ontwikkeling en het onderliggende mensbeeld? 2. Is de ontwikkeling vooral kwalitatief of kwantitatief van aard? 3. Wat is de bijdrage van het individu en de omgeving aan de ontwikkeling? 4. Wat is het eigenlijk wat zich ontwikkelt?

Een ander klassiek informatieverwerkingsmodel wat gericht is op adolescenten, is van Atkinson en Shiffrin (1968). Welk model is dat?

Het model van het geheugen.

Sternberg is de man van de hiërarchische theorie over intelligentie . Hij onderscheidt 3 dimensies van intelligent functioneren. Welke?

1. componentiele intelligentie: vermogen tot redeneren en denken in abstracte termen, scherp analyseren van de probleemstelling, construeren van oplossingen 2. ervaringsintelligentie: vermogen om te leren en profiteren van ervaringen, creatief combinaties maken en toepassen in nieuwe situaties 3. contextuele intelligentie: capaciteit om zich praktisch aan te passen aan een veranderende omgeving en snel en intuïtief gedrag aan te passen. Het samenspel van deze 3 soorten bepaalt de omvang. Ze hoeven niet alledrie even sterk ontwikkeld te zijn. Vergelijk het met een driehoek die niet altijd evenredig verdeeld zijn.

Welke 3 dimensies onderscheidt Erikson?

1. de biologische dimensie (zoals de driften van de psycholoog-analytische theorie) 2. de sociale dimensie (zoals de culturele invloeden van de sociaal-culturele-culturele theorie) 3. de persoonlijke dimensie (er moet een persoonlijke integratie plaatsvinden van de invloeden van de individu en van de invloeden van de omgeving) en de cognitieve theorie? Erikson heeft het wel over het denken: - jongere denkt vanuit het mogelijke - jongere gaat leren om actief te plannen voor de toekomst Hij benoemd dit echter niet expliciet.

Welke drie typen klassieke theorieën zijn er over de adolescentie?

1. de psycho-analytische theorie 2. de sociaal culturele theorie 3. de cognitieve theorie Deze gaan alledrie over normatieve opgaven (deze gelden dus voor alle jongeren)

Er zijn 4 soorten factoren volgens James Rest (1983) die bepalen in een moreel relevante situatie, in hoeverre het morele besef van een individu van invloed is op hoe hij zich gedraagt. Welke?

1. de wijze waarop de situatie wordt geïnterpreteerd. (is het moreel relevant?) 2. Het morele oordeel dat iemand heeft over een situatie 3. het gewicht dat wordt toegekend aan de morele motieven in de uiteindelijke beslissing om zich op een bepaalde manier te gedragen. (afwegen van de keuzemogelijkheden) 4. De vasthoudendheid waarop men een eenmaal voorgenomen besluit ook daadwerkelijk uitvoert. Verder hangt het bovenstaande nog af van hoeveel empathie iemand voelt met het slachtoffer.

Als uitbreiding op de theorie van de ontwikkelingstaken zijn er 3 soorten taken van de adolescent.

1. deze gelden voor alle jongeren en voor alle tijden - vormen van identiteit - afstand nemen van de ouders 2. deze gelden voor alle jongeren die leven in een bepaalde periode van de geschiedenis - het hoofd bieden aan gevolgen van economische problemen 3. deze gelden voor een beperkt aantal jongeren - aanpassen aan een echtscheiding - aanpassen aan een chronische ziekte

Volgens hen houdt de ontwikkeling van de autonomie een 2-voudige taak in (SIT). Welke?

1. emotioneel los van de ouders (separatie) 2. (gradueel) zelf meer verantwoordelijkheid nemen, op eigen benen staan (individuatie of onafhankelijkheid)

Noem drie kenmerken van het formeel-operationele denken.

1. het contrafactische karakter (het tegenovergestelde van de feiten: je kan dan denken over imaginaire situaties die radicaal afwijken van hoe ze op dit moment feitelijk zijn: als.....dan.....redeneringen 2. het hypothetisch-deductieve karakter: eerst hypotheses (vooronderstellingen) opstellen en dan deducties (gevolgtrekkingen) te maken, meer experimenteel denken 3. het combinatorische karakter: je kunt dan allerlei aspecten van een probleem uit elkaar houden en vervolgens op allerlei manieren combineren Veel adolescenten gaan in deze fase ook nadenken over de eigen persoonlijkheid en over het eigen sociale, emotionele en morele functioneren en, niet te vergeten, het eigen functioneren bij het aangaan van intieme relaties. Abstracte begrippen zoals liefde, vrijheid en menselijke waardigheid worden dan belangrijk, maar ook onderwerpen zoals ongelijkheid, opwarming van de aarde, welvaart, religie etc worden belangrijke thema's, waar ze ook oplossingen voor gaan bedenken.

Waarom is het morele redeneren na het oordeel toch wel belangrijk? dus, om de achteraf opgestelde rechtvaardigingen van morele oordelen te bestuderen?

1. het morele redeneren/ rechtvaardigen speelt een belangrijke rol in de communicatie met anderen over het gegeven oordeel. Er ontstaat dan een discussie dat uiteindelijk invloed kan hebben op de intuïties en emoties die latere morele oordelen over soortgelijke situaties bepalen. 2. Het rechtvaardigen van een moreel oordeel leidt tot systematisering (invoeren van wetten). De rechtvaardiging beïnvloedt dus de reikwijdte van het morele oordeel.

Aan welke criteria moet een interventie voldoen om beter resultaten te bereiken?

1. nadruk op leren concrete vaardigheden 2. concreet (vaak gedragsmatig) van opzet 3. aandacht voor cognities (planning) en emoties 4. betrekking op meerdere contexten/systemen 5. outreachend (gezin in) 6. gericht op individuele risico- en beschermende factoren 7. aansluiten bij de (on)mogelijkheden van de jongere

Welke 3 seksuele ontwikkelingslijnen onderscheidt Bancroft in het proces van de psychoseksuele ontwikkeling (2009)?

1. seksuele differentiatie tot man/vrouw en de ontwikkeling van genderidentiteit 2. Seksuele responsiviteit en seksueel gedrag 3. het vermogen om intieme relaties aan te gaan In de adolescentie begint de integratie van deze 3 lijnen die uiteindelijk leidt tot een volwassen seksualiteit. Genderidentiteit en genderrol gaan ook een rol spelen in seksuele contacten, seksuele ervaringen gaan deel uitmaken van intieme relaties.

Noem 3 Freudiaanse afweermechanismen (Anna Freud)

1. verdringing > Men 'vergeet' de onbevredigde driften, het bestaan van de drift wordt ontkend. 2. ascetisme: zich alle plezier ontzeggen om controle te houden over seksuele impulsen (vb. intensief aan sport doen of een strakke studieplanning) 3. intelectualisering: belangrijke emotionele en persoonlijke conflicten worden ontdaan van elke emotie en krijgen zo een abstract of zelfs filosofisch karakter

Wanneer adolescenten gaan vrijen doorlopen ze vrijwel allemaal dezelfde stappen, licht toe.

14,4 jaar 50% getongzoend 15,2 50% gevoeld en gestreeld 16,2 50% zich zelf laten vingeren/trekken paar maanden later dit ook bij een ander gedaan. Rond 17,1 voor 50% de eerste geslachtsgemeenschap Jongeren zouden er steeds vroeger 'bij" zijn. We zien echter een stabilisatie sinds 2005. Seksuele en relationele ontwikkeling hangt nauw samen. Seksuele ervaring wordt meestal voorafgegaan door ervaring met verkering en romantische relaties die primair de context vormen voor geslachtsgemeenschap. Naast de lichamelijke motieven om te vrijen zijn ook de relationele motieven belangrijk. (vooral meisjes vinden dat laatste iets belangrijker dan jongens) Met het ouder worden weten jongeren steeds beter wat op relationeel gebied en kunnen ze dit ook beter realiseren. Ze kunnen beter met de partner praten over seks, over wensen en grenzen, naar de wensen van de ander, grenzen respecteren en voelen zich minder onzeker.

Welke fasen kent de adolescentie?

1e FASE: PREPUBERTEIT(meisjes 6 tot 9 jaar, jongens 7 tot 10 jaar): - toename van afscheiding van hormonen uit de bijnierklieren (DHEA, DHEAS en androstendione). Dit is de andrenarche fase. 2e FASE: PUBERTEIT (9 tot 13 jaar) - geslachtsrijp worden - Toename van LH (luteinizing hormone) en FSH hormonen (follikel stimulerend hormoon), die invloed uitoefenen op lichaam en hersenen. - verandering in hersenen: * interesse in andere/ zelfde geslacht, * impulsieve keuzes, statusverwerving, losmakingsproces ouder- kind 3e FASE: MIDDENPUBERTEIT (14-17 jaar) - cognitieve ontwikkeling 4e FASE: MIDDEN- OF LATE ADELESCENTIE (18-22 jaar): - cultureel bepaald (autorijden, stemmen, financieel onafhankelijk) - Het einde van deze fase komt overeen met de grijze stof ontwikkeling Echter zoals benoemd zijn hier grote verschillen in op te merken.

Kagitcibasi (2005) plaatst de 2deling tussen (on)afhankelijkheid en vrijwillig functioneren in een cross-cultureel perspectief. Ze omschrijft autonomie met behulp van 2 dimensies.

1ste dimensie Verwijst naar interpersoonlijke afstand tegenover anderen en gaat van verbondenheid tot separatie, waarbij separatie verwijst naar sterke onafhankelijkheid zoals ook BLOS die definieerde. 2de dimensie Verwijst naar Agency waarmee de ZDT 'vrijwillig' wordt bedoeld. Uiteinden van agency zijn autonomie (zelfbestuur) en heteronomie (functioneren onder druk van buitenaf) De verschillende combinaties van deze 2 dimensies zijn anders verdeeld bij jongeren in verschillende culturen. Zo zou volgens haar autonome verbondenheid het prototype zijn van relatie tussen ouders en kinderen in culturen waarin de nadruk ligt op familiewaarden en tradities, zoals bijv. in Turkije. Autonome separatie is volgens haar meer een kenmerk van culturen waarin de nadruk ligt op individuele waarden, zoals de westerse cultuur.

Hoeveel intelligenties onderscheidt Howerd Gardner?

8 namelijk: - Verbaal-linguïstisch: gevoelig voor taal, goed in spreken/luisteren/lezen, functioneel taalgebruik, goed in grammatica. - Muzikaal-ritmisch: gevoelig voor geluid, toonhoogte en ritmevast, koppeling van emotie en geluid, goed geheugen voor muziek. - Intrapersoonlijk: zelfkennis, nadenken over eigen handelen, aanpassingsvermogen, persoonlijk ontwikkelen. - Interpersoonlijk: begrijpen van anderen, gevoelig voor stemming van anderen, in staat anderen te motiveren, sterk vermogen tot empathie. - Lichamelijk-kinesthetisch: sterk besef van eigen lichaam, sterke motorische beheersing, behoefte aan beweging, leren door te doen. - Visueel-ruimtelijk: goed geheugen voor beelden, leren door te kijken, sterk ontwikkeld topografisch gevoel, goed in staat emoties en ervaringen te visualiseren. - Logisch-Mathematisch: logisch nadenken, abstractie, onderzoekend, motivatie om de fysieke wereld te verklaren. - Naturalistisch-ecologisch: belangstelling voor de natuur, observatie en herkenning, verzamelen en ordenen, omgang met planten en dieren.

Wat is het verschil tussen de life-course persistent en adolescente limited gedragingen?

> 'Life-course persistent'-antisocialen: Jongeren die gedurende hun hele leven al antisociaal of problematisch gedrag vertonen. > 'Adolescence limited'-antisocialen zijn jongeren bij wie antisociaal gedrag beperkt blijft tot de adolescentie en bij wie voordien geen problemen waren. Na de adolescentie verdwijnt het gedrag weer. Tijdens de adolescentie worden bestaande problemen uitvergroot of op de spits gedreven, maar niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt.

Hoe verloopt het proces van verwoorden van emoties bij kinderen?

> 2 jr: incidentele gevoelstermen in spontane taaluiting > 2-5 jr: verwijzingen naar basale emoties: blij, verdrietig, boos en bang > 6-12 jr.: uitbreiding met meer complexe emotietermen: schuld, schaamte, trots > adolescentie: emotietermen die verbonden zijn met persoonlijke verwachtingen: teleurstelling, opluchting

Op welke domeinen vinden de veranderen plaats bij de jongere?

> Biologisch domein. Veranderingen in uiterlijk (primaire en secundaire geslachtskenmerken) en seksuele ontwikkeling. > Cognitief domein. Abstract denken en in hypothetische termen en morele ontwikkeling. > Sociaal domein. Sociale status, rolverandering andere interesses, andere eisen relaties, etc.

Wat leren kinderen tussen 4-6 jaar over de strategie van emoties?

> Dat er een verschil kan zijn tussen de innerlijke ervaring en de expressie van een emotie. Tevens inzicht in cultureel bepaalde expressieregels (display-rules): het doel hiervan is de eigen of de ander te beschermen.

Wat is de indeling van de adolescentie?

> De vroege adolescentie: lichamelijke rijping, psychoseksuele ontwikkeling en proces van losmaking van ouders. (10-13 jaar) > De middenadolescentie: experimenteren met diverse keuzemogelijkheden centraal. (14-18 jaar) > De late adolescentie: verplichtingen aangaan m.b.t. maatschappelijke positie en persoonlijke relaties. (19-22 jaar) Leeftijdsbenaderingen zijn altijd slechts benaderingen. De typering van een periode kan daarom het beste worden verleend aan de aard en het karakter van de ontwikkeling die in deze periode plaatsvindt.

Welke fasen of ontwikkelingsstadia onderscheidt Freud? (psychoanalytische theorie)

> Orale fase (0-18 maanden); de mens wordt als zuigeling geboren en het leven staat aanvankelijk dan ook primair in het teken van het bevredigen van honger en dorst. De mond is daarmee het orgaan bij uitstek waarmee het kind de wereld en zichzelf leert kennen. > Anale fase (19-36 maanden); het tweede ontwikkelingsstadium is de fase waarin het leren beheersen van de anale sluitspier en daarmee van ontlasting centraal staat. Het kind leert dat ook dit proces, net als eten, gepaard gaat met lusten en lasten. > Fallische fase (± 3-5 jaar); in deze levensfase verschuift de aandacht van eten en ontlasten naar lustbeleving in meer algemene zin. Vooral in seksuele zin verandert er veel. Zo ontdekt het kind zijn of haar geslachtsdelen, sekse-identiteit (jongen/meisje) en sekse-orientatie (hetero, homo of biseksualiteit). >Latentiefase (6-12 jaar); in deze periode zijn er volgens Freud geen duidelijk waarneembare conflicten die moeten worden opgelost. Het is een periode van gestage groei en ontwikkeling. > Genitale fase: De genitale fase is de laatste psychoseksuele fase (vanaf ongeveer 12 jaar). In deze fase bereikt het individu volledige seksuele rijpheid. Een genitale organisatie van de libido. Lichamelijk is de ontwikkeling nu zover, dat orgasme, ejaculatie en zwangerschap mogelijk zijn. Indien de psychoseksuele ontwikkeling optimaal is verlopen, dus zonder grote conflicten, zal het individu uit deze fase te voorschijn komen als een persoon die zoveel mogelijk bevrediging van zijn instincten kan realiseren. Deze persoonlijkheid omschrijven we als een persoon die tevreden is met zichzelf en sociaal is aangepast. De persoon is moedig, onbaatzuchtig en edelmoedig ten opzichte van anderen. De persoon is geduldig en effectief zonder dwangmatigheid of competitiedrang. Daarnaast is hij volgens Freud geïnteresseerd in heteroseksueel contact. Kortom: een persoonlijkheid die zoveel mogelijk bevrediging van zijn instincten kan realiseren, terwijl de kans op straf of schuld zo klein mogelijk is gehouden.

Twee aspecten zijn van belang bij het bestaan van vriendschappen tussen jongeren uit verschillende culturen:

> Verschil tussen schoolcontext en buitenschoolcontext. Vriendschappen die buiten school ontstaan zijn gekenmerkt door duidelijker etnische scheiding. > Het sociale milieu, met name opleiding, werk en inkomen. Bij een hoger sociaal milieu lijken de sociaal-economische overeenkomsten belangrijker te worden, terwijl culturele verschillen minder belangrijk worden voor het aangaan van vriendschappen.

Stemmingsstoornissen bij adolescenten

Abnormale sombere (depressieve) of vrolijke stemming (manisch) Naast afwijking in stemming ook lichamelijke en cognitieve verschijnselen. Net zoals angst zijn er meerdere factoren van invloed op de ontwikkeling van een stemmingsstoornis. - genetische dispositie - verstoorde gehechtheid - negatieve cognitieve stijl - tekort aan sociale vaardigheid - lichamelijke ziekte - eerdere depressie Stark en Smith hebben een transactionele model gemaakt, waar je de diverse invloeden kunt plaatsen die elkaar wederzijds beïnvloeden, om te zien of er mogelijk depressie uitkomt. - stressvolle gebeurtenissen -disfunctionele familieomstandigheden - cognitieve vertekening - verstoring van de stemming - verstoring van de fysiologie - verstoring van gedrag

Soms wordt er verondersteld dat de ouderlijke opvoeding minder belangrijk wordt naarmate de kinderen ouderen worden, klopt dit?

Adolescenten brengen steeds meer buitenshuis tijd door in interactie met leeftijdgenoten (referentiekader) Daarnaast ook invloed van bredere omgevingen als buurt, school en media. Al deze buitengezinsinvloeden zouden de rol van de ouders naar de achtergrond dringen. Onderzoek laat echter zien dat de opvoeding in deze periode nog steeds van groot belang is en samenhang vertoont met de ontwikkeling. Ook in de adolescentie is een belangrijke taak voor ouders het scheppen van een veilige, warme en affectieve omgeving waarin individualiteit en de zelfstandigheid van het kind ondersteund en waarin de jongere de gelegenheid krijgt in te gaan op fysieke, cognitieve en sociale uitdagingen. De sturende en controlerende taak (monitoring) blijft ook bestaan: ouders moeten afspraken maken over redelijke regels en normen waaraan de jongere zich moet houden en erop toezien dat de regels worden nageleefd. Dit moet ook democratisch plaats vinden.

Wat moet je tegen adolescenten zeggen over middelengebruik?

Adolescenten denken, dat ze niet verslaafd zijn. Het helpt dan niet om te zeggen dat het ongezond is. Het helpt wel om te zeggen, dat het hun ontwikkeling niet bevordert bijv. een verkeerd gedragspatroon, omdat de lessen niet meer gevolgd worden, vaker spijbelenlen, laag presteren, weinig gemotiveerd. Alcohol beschadigt het brein

Het HBSC-onderzoek levert een internationale bijdrage om meer inzicht te krijgen in de gezondheid en het gezondheidsgedrag van jongeren (adolescenten). Resultaten uit dit onderzoek laten bepaalde gebieden zien in het leven van adolescenten waarop actie ondernomen moet worden. Daarnaast worden risico en beschermende factoren geïdentificeerd die gebruikt kunnen worden om bepaalde interventies te ontwikkelen. Noem enkele mogelijkheden voor interventies die uit de infographic naar voren komen.

Adolescenten gebruiken steeds vaker social media om in contact te komen met leeftijdgenoten of om informatie te vergaren. Interventieprogramma's zouden gebruik moeten maken van nieuwe technologieën om gezondheidsstimulerende berichten/boodschappen te versturen. Daarnaast moeten interventieprogramma's vroeg ingezet worden (einde van de kindertijd/begin van de adolescentie), waarbij er onder andere onderscheid dient te worden gemaakt tussen jongens en meisjes wat betreft de onderwerpen. Relaties zijn erg belangrijk tijdens de adolescentie, waarbij ouders en leeftijdgenoten een belangrijke beschermende rol spelen in het leven van adolescenten. Beleid moet worden opgemaakt om steunende sociale relaties op te bouwen en te behouden, door bijvoorbeeld gelegenheden te creëren waar adolescenten in contact kunnen komen met andere leeftijdgenoten.

Wat is het 'ingebeelde publiek-verschijnel'?

Adolescenten hebben voortdurend het gevoel dat anderen hen observeren en beoordelen. Youlearn: Het 'ingebeelde publiek'; adolescenten kunnen voortdurend het gevoel hebben dat anderen hen observeren en beoordelen, ook al is dit in werkelijkheid niet aan de orde.

Wat is IDOLATRIE?

Adolescenten kiezen andere personen als idolen. (kindertijd zijn dat de ouders)

Echter, ook het omgekeerde van 'moral disengagement' valt te observeren: adolescenten vertonen dan gedrag dat niet alleen gericht is op het eigen welzijn, maar dat ook en soms zelfs meer gericht is op het welzijn van anderen.

Adolescenten kunnen geïnteresseerd zijn in anderen, kunnen zich steeds beter inleven in de anderen en kunnen, gebaseerd op hun eigen morele overtuigingen, onbaatzuchtig iets voor de andere(n) en/of voor de gemeenschap doen.

De veranderingen in de frontale cortex tijdens de adolescentie hebben effect op de executieve functies. Waarschijnlijk verloopt deze ontwikkeling van een diffuus naar een gespecialiseerd patroon. Wat wordt hiermee bedoeld en hoe uit zich dit?

Adolescenten laten op jongere leeftijd een meer diffuus (verspreid, zonder bepaalde grenzen) patroon van hersenontwikkeling zien, ze activeren meer hersengebieden die niet relevant zijn voor de taak die uitgevoerd wordt. Naarmate adolescenten ouder worden laten ze een meer gefocuste activatie van hersengebieden zien, hersengebieden die daadwerkelijk belangrijk zijn voor het uitvoeren van de taak worden geactiveerd.

De Th.o.m.a.s onderzoekt ook de bekwaamheid om met verschillende type mentale staten om te gaan (overtuigingen ('beliefs'), verlangens ('desires'), positieve emoties, negatieve emoties). Wat kan daaruit geconcludeerd worden wat betreft de algemene score op de mentale staat negatieve emoties in vergelijking met de andere mentale staten?

Adolescenten scoorden hoger op negatieve emoties dan op de andere mentale staten, dit kan verklaard worden door de turbulente en relationele veranderingen die karakteristiek zijn voor de adolescentieperiode, samen met een existentiële verwarring die ertoe kan leiden dat de adolescent dieper reflecteert op zijn eigen negatieve emoties.

Adolescentie: een eerste typering.

Adolescentie is de periode tussen de kinderjaren en de volwassenheid. Een periode van overgang, waarin zich veel ontwikkelingen voordoen op verschillende terreinen. Nieuwe uitdagingen en ontdekkingen, verhoogde kwetsbaarheid en spanningen (de mate van moeite hiermee verschilt per persoon), biologisch rijpingsproces (hormoonhuishouden & hersenen), ontwikkeling van intelligent functioneren, ontwikkeling denken over morele kwesties en psychoseksuele ontwikkeling. Al deze ontwikkelingen staan niet los van elkaar.

Neemt het aantal beste vrienden tijdens de adolescentie toe of af?

Af, van 4 a 5 (begin adolescentie) tot 1 a 2 aan het einde van de adolescentie.

Wat wordt als karakteristiek gezien voor de fase van adolescentie?

Al karakteristiek voor de fase van de adolescentie worden vooral gezien: > Eigen identiteit vormen, bereiken van autonomie tov ouders. > De manier van omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten. > Een bepaald niveau van cognitief functioneren.

Hoe ontwikkelen emoties zich? wat is de OORZAAK van emoties?

Al op 2-3 jarige leeftijd hebben kinderen script-achtige kennis, waarin specifieke gebeurtenissen worden gekoppeld aan elementaire emoties. (cadeau= blij) Tussen 4-6 jaar: cruciale stap in het redeneren over de relatie tussen gebeurtenis en emotie. Ze leren dat emotionele reacties niet ontstaan in reactie op een objectieve werkelijkheid, maar afhankelijk zijn van individuele wensen (desires) en overtuigingen (beliefs). In de jaren die volgen: de basale inzichten in de relatie tussen cognitie en emotie worden verfijnd. Een meer complexe cognitieve analyse van de situatie leidt er tevens toe dat kinderen gaan begrijpen dat een en dezelfde persoon verschillende emoties kan ervaren in dezelfde situatie, afhankelijk van het perspectief van waaruit hij of zij de situatie bekijkt. Dit inzicht maakt het kind zich geleidelijk eigen. 10-11 jaar: De laatste en meest complexe stap. Erkenning van situaties met gemengde gevoelens. Tevens wordt de wisselwerking van emoties (blijheid beïnvloed angst in een situatie) worden steeds beter begrepen. Tevens het besef dat de ene emotie de andere kan oproepen (schamen voor je angst). Leren over uiterlijke kenmerken om emoties bij anderen te herkennen. Leren het eigen perspectief opzij te zetten om andere beter te begrijpen. Adolescentie: De wisselwerking van emoties wordt steeds beter begrepen. Er is besef dat de ene emotie de andere kan oproepen. De adolescent maakt gebruik van unieke informatie over de ander bij het inschatten van diens emoties vb. dat iemand bang is aangelegd, wordt meegenomen in het oordeel over een situatie. Er ontstaat een ontwikkeling in zogenaamde 'cyclus of emotion'.

De adolescentie is een periode waarin er voor adolescenten veel verandert. Een gezonde ontwikkeling tijdens de adolescentie gaat gepaard met het adequaat vervullen van verschillende zogenoemde ontwikkelingstaken. Welke ontwikkelingstaken kunnen er voor de adolescentieperiode onderscheiden worden en hoe kan deze indeling behulpzaam zijn in de hulpverleningspraktijk?

Alle adolescenten dienen een aantal 'adolescentiegebonden' taken te doorlopen. Deze (acht) taken worden ook wel ontwikkelingstaken (of ontwikkelingsopgaven) genoemd. Ze staan hieronder op een rijtje. * Positie ten opzichte van de ouders: minder afhankelijk worden van de ouders en het bepalen van een eigen plaats binnen de veranderende relaties in het gezin en de familie. * Onderwijs of werk: kennis en vaardigheden opdoen om een beroep te kunnen uitoefenen en een keuze maken ten aanzien van werk. * Vrije tijd: ondernemen van activiteiten in de vrije tijd en het zinvol doorbrengen van de tijd waarin er geen verplichtingen zijn. * Eigen woonsituatie: zoeken of creëren van een plek waar je goed kunt wonen en leren omgaan met huisgenoten. * Autoriteit en instanties: accepteren dat er instanties en personen boven je gesteld zijn, binnen geldende regels en codes opkomen voor eigen belang. * Gezondheid en uiterlijk: zorgen voor gezonde voeding, goede lichamelijke conditie en een uiterlijk waar men zich prettig bij voelt en het vermijden van overmatige risico's. * Sociale contacten en vriendschappen: contacten leggen en onderhouden, oog hebben voor wat contacten met anderen kunnen opleveren, zich openstellen voor vriendschap, vertrouwen geven en nemen, wederzijdse acceptatie. * Intimiteit en seksualiteit: ontdekken wat mogelijkheden, wensen en grenzen zijn in intieme en seksuele relaties en daar uiting aan geven. Een indeling in ontwikkelingstaken biedt handvatten om data te analyseren en verzamelen; daarnaast bieden de ontwikkelingstaken een kader waarbinnen nieuwe vaardigheden geleerd kunnen worden. Het perspectief van de acht ontwikkelingstaken tijdens de adolescentie kan bovendien voorkomen dat een hulpverlener zich te veel of uitsluitend richt op problematische gedragingen van adolescenten. Het kader van de acht ontwikkelingstaken dwingt de hulpverlener te kijken naar alle aspecten die tijdens de adolescentie van belang zijn, of het meest aan verandering onderhevig zijn. Sommige jongeren functioneren moeizamer op de ene ontwikkelingstaak en positiever op een ander. Dit kan elkaar compenseren. Ontwikkelingstaken zijn vrij universeel, maar de vaardigheden kunnen per cultuur verschillen De meeste adolescenten ontwikkelen zich op harmonieuze wijze, maar voor sommige jongeren weer niet. Voor moeilijkheden en stoornissen bestaat steeds meer landelijke en internationale behandelrichtlijnen op evidence based interventies

Beschrijf tevens hoe deze drie theorieën denken over de adolescentie als afgescheiden fase in de ontwikkeling; neem ook hierin de verschillen en overeenkomsten tussen de theorieën mee.

Alle drie de theorieën zien de adolescentie als een afgescheiden fase in de ontwikkeling. Ze verschillen echter in de ontwikkelingstaken die centraal staan in deze periode. Bij de psychoanalytische en bij de sociaal-culturele theorie staat de ontwikkeling van emoties centraal (ze verschillen echter wel in de rol van het individu versus de omgeving hierin). Bij de cognitieve theorie is het denken dat ontwikkelt.

Wat stelt de levenslooptheorie?

Alle jongeren leggen in hun overgang naar de volwassenheid een eigen ontwikkelingstraject af in een omgeving die door de maatschappij is voorgestructureerd. Deze trajecten worden sterk beïnvloed door de historische context. De ontwikkelingstrajecten zijn individueel van aard en kunnen een positieve of negatieve richting aannemen.

Gini en collega's publiceerden in 2014 een meta-analytische review waarbij ze studies die de samenhang tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag zoals (cyber)pesten op een rij zetten. Daarbij focusten ze zich op studies die uitgevoerd waren bij schoolgaande kinderen en adolescenten (acht tot achttien jaar) uit de algemene bevolking. Studies die uitgevoerd waren in specifieke groepen zoals jeugddelinquenten of jongeren met psychische problemen werden niet meegenomen. Uiteindelijk hebben zij de 27 studies op een rij gezet. In onderstaande tabel wordt per studie de correlatie weergegeven tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag. Een correlatie gelijk aan 0 houdt in dat er geen verband tussen de twee variabelen te observeren valt. Een correlatie van respectievelijk +1, -1 betekent dat de twee variabelen perfect respectievelijk positief of negatief samenhangen. Hoe verder de correlatie verwijderd is van 0, hoe sterker de correlatie. Een correlatie van 0.1 representeert een klein effect, een correlatie van 0.3 een medium effect en een correlatie van 0.5 wordt gezien als een groot effect. Wat konden zij afleiden uit het correlatietabel uit het onderzoek over de samenhang tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag?

Alle studies laten een significante positieve correlatie zien tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag. De kleinste gerapporteerde correlatie is 0.13, de hoogste correlatie is 0.59. Over al deze studies heen wordt een correlatie van 0.28 (p < .001) geobserveerd. Dit wijst op een matige, doch significante samenhang tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag. Hoe meer een jongere het gedrag loskoppelt van het morele domein (dit is het proces van 'moral disengagement'), hoe meer agressief gedrag hij vertoont. Uit dit onderzoek bleek ook dat deze samenhang tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag sterker was voor adolescenten (twaalf- tot achttienjarigen) dan voor kinderen (acht- tot elfjarigen). Sommige auteurs suggereren dan ook dat kinderen kunnen doorgroeien in het proces van 'moral disengagement'. Ze gaan steeds minder gedrag en situaties relateren aan het morele domein waardoor het risico toeneemt op doorgroei naar delinquent en crimineel gedrag tijdens de adolescentie.

Wat wordt bedoeld met: de eigenschappen van het individu moeten goed aansluiten (fit) bij de kenmerken van de omgeving?

Als de sociale omgeving goed past bij de wensen en mogelijkheden van het individu, dan zijn individuen sterk gemotiveerd en presteren ze goed. Zo niet, dan is de motivatie en prestatie laag. Voorbeeld: middelbare school die strak georganiseerd is en de adolescent die behoefte heeft aan autonomie. Gevolg: slechtere schoolprestaties. Dit is belangrijk bij het verloop van de ontwikkeling. Onderzoek heeft aangetoond dat het feit dat de slechte afstemmen van de schoolse context op de behoeften van het individu negatieve effecten heeft op de schoolse prestatie van deze jongeren. De beïnvloeding moet men niet eenzijdig benaderen. Er is namelijk wel sprake van wederzijdse beïnvloeding of wisselwerking, ook wel transactie genoemd.

Iedere jongere volgt zijn eigen individuele ontwikkelingstraject. Er zijn " herkansingen". Wat houdt dat in? (levenslooptheorie)

Als een jongeren onvoldoende autonomie kan ontwikkelen t.o.v. zijn moeder en daardoor in conflict met haar komt, kan er op een later moment bijv. bij de geboorte van het eerste kind, toch wel weer een ommekeer zijn, dat de jongere dan wel autonomie kan ontwikkelen. Wat dan toch ruimte biedt om de ontwikkelingstaak van de adolescentie af te ronden tussen moeder en dochter.

Hoe omschrijft BLOS de separatie?

Als een ontwikkelingstaak van loskomen van de ouders die vooral intrapsychisch (tussen elkaar) en emotioneel verloopt. Dit betekent afstand nemen van het kinderlijke beeld (geïdealiseerd) dat je van je ouders hebt. Ze tuimelen nu van hun voetstuk en gebreken komen meer aan het licht. Adolescenten zullen hierop reageren door een ander persoon te idealiseren of sport-muziekidolen te hebben (idolatrie) of energie steken in boezemvrienden(innen)

Hoe kan volgens het onderzoek van Brown vriendengroepen worden opgevat?

Als een sociaal systeem met duidelijke grenzen waarin processen spelen die vaak zeer subtiel zijn. Vaak heerst ook enige vorm van statusverschillen. Conformiteit en betrokkenheid zorgen voor de nodige stabiliteit.

Hoe worden emotionele problemen, zoals depressieve klachten, wel omschreven?

Als falende emotieregulatie.

Riskante erfelijke invloeden

Antisociaal gedrag kan worden overgegeven van van de ene generatie naar de volgende. Dit kan dan zowel psychosociale als biologische factoren in het geding zijn. Jaffee onderscheidt 3 modellen: 1. Het psychosociale model 2. het biologische model 3, het biosociale model ad 1. Wat zegt het psychosociale model?Omgevingsfactoren kunnen er de oorzaak van zijn, dat er anti-sociaal gedrag ten toon gespreid wordt, ook in de volgende generatie (hoeft niet genetisch bepaald te zijn) Ouders met voorgeschiedenis, waardoor er een bepaalde omgeving ontstaat waar kinderen opgroeien. ad 2. Wat zegt het biologische model? Strikt biologische invloeden (MAOA + serotoninetransporteurs en receptoren) staan in verband met anti-sociaal gedrag. ad 3. Wat zegt het biosociale model? Biologische én sociale mechanismen kunnen elkaar versterken en afzwakken vb. je woont in een risicobuurt. Je vindt een partner met riskante genen in deze buurt. Grote kans dat je kinderen dan ook riskante genen hebben. Maar ook, een bepaalde genetische aanleg kan de kans vergroten dat iemand een partner kiest met antisociale gedrag. Er is veel aandacht voor: Mishandelde kinderen lopen een grotere kans antisociaal gedrag te ontwikkelen als er tevens verminderde MAOA-activiteit is. Omgevingsinvloeden kunnen ook van invloed zijn op genetische structuren vb. de genetische structuren en de prefrontale hersenen van ratjes worden aangetast als deze binnen 3 weken na de geboorte bij de moeder worden weggehaald (GENE x ENVIRONMENT)

Wat geeft de theorie van de ontwikkelingstaken als antwoord op de 4 vragen?

Antwoord op vraag 1: De biologie en de maatschappij bepalen de ontwikkeling. De persoon met zijn eigen mensbeeld maakt keuzes en is actief betrokken. Antwoord op vraag 2: de ontwikkeling is kwalitatief. De ene fase is kwalitatief verschillen van de vorige en degene die daarop volgt. Antwoord op vraag 3: Zowel het individu (nature) en de omgeving (nurture) dragen bij aan de ontwikkeling Antwoord op vraag 4: Niet één aspect ontwikkelt zich, maar alle aspecten van het psychisch functioneren (lichaamsbeleving, gevoelsleven, denken, integratie in de maatschappij) 1. Wat is de onderliggende opvatting over de ontwikkeling en het onderliggende mensbeeld? 2. Is de ontwikkeling vooral kwalitatief of kwantitatief van aard? 3. Wat is de bijdrage van het individu en de omgeving aan de ontwikkeling? 4. Wat is het eigenlijk wat zich ontwikkelt?

Hoe beïnvloeden culturele, etnische en sociaal-economische status de ontwikkeling van de identiteit?

Armoede kan de identiteit beïnvloeden. > minder mogelijkheden, lagere verwachtingen, dus minder exploratie. Armoede leidt ook tot stress en kan leiden tot een stigma, dus weer negatieve verwachtingen. Gemeenschap > betrokken zijn bij gestructureerde gemeenschap ervaren hun identiteit meer als een volwassen (hangt samen met verlaging diffusion en verhoging van achievement status) De gemeenschap kan exploraties en verbindingen stimuleren. Ook het hebben van dezelfde waarden vergemakkelijkt de ontwikkeling van de identiteit. Religie > Verlaging van diffusion en moratorium, maar verhoging van foreclosure status. (dus NIET met verhoging achievement) Te weinig of geen exploratie waardoor verbindingen aangaan niet leidt tot achievement. Etnische achtergrond > Marokkaanse jongeren exploreren meer wat betreft etnische achtergrond dan westere jongeren.

Het adaptatieproces bestaat uit assimilatie en accommodatie. Wat houden die begrippen in?

Assimilatie= het toevoegen van nieuwe elementen aan reeds bestaande structuren. (nieuwe info toegevoegd aan bestaande kennis) > de persoon beïnvloedt de omgeving, er veranderingen in aanbrengt om deze aan te passen aan zijn mogelijkheden. Acccommodatie= het veranderen van de structuur door middel van nieuwe elementen die worden opgenomen. (de persoon voegt zich naar de omgeving) Adaptatie bestaat uit twee complementaire processen: assimilatie en accommodatie. Assimilatie is het proces waarmee bestaande kennis en vaardigheden worden gebruikt in nieuwe situaties. Accommodatie is het proces van aanpassing van bestaande vaardigheden of kennis om met een nieuwe situatie om te kunnen gaan. Bij assimilatie is sprake van aanpassing van het denkschema, terwijl bij accommodatie sprake is van uitbreiding van het denkschema.

Piaget onderscheidt twee vormen van moreel denken. Welke?

Autonome moraliteit en heteronome moraliteit.

Wat zegt de ZELFDETERMINATIE- THEORIE (ZDT) over autonomie?(Ryan & Deci, 2000

Autonomie is: - VRIJWILLIG FUNCTIONEREN - neiging om beslissingen te nemen op basis van authentieke persoonlijke waarden en interesses en met een gevoel van keuze en vrije wil

Autonomie wordt als bron gezien van welbevinden en basis voor latere ontwikkeling.

Autonomie wordt gezien als wenselijk kenmerk dat kan bijdragen tot welbevinden een aangepast gedrag. Volgens de SIT is het loskomen van de geïnternaliseerde beelden van je ouders een belangrijke stap op weg naar onafhankelijkheid. Hierdoor is er ruimte voor emotionele binding met andere mensen. Voor intimiteit is separatie-individuatie nodig. Je moet je eerst los maken van je ouders om je te kunnen geven aan iemand anders.

Anne worstelt met haar eigen zelfbeeld en haar perceptie van hoe haar ouders haar zien. Anne beschrijft de tendens die alle adolescenten hebben, om te willen groeien en zich op een authentieke manier te ontwikkelen. Welke psychologische basisbehoefte beschrijft Anne hier op indirecte wijze?

Autonomie, met een gevoel van agency, dat ze haar eigen gedrag mag sturen en reguleren op een manier die trouw is aan haarzelf. Deze vorm van autonomie is volgens de Zelfdeterminatietheorie (ZDT) een psychologische basisbehoefte van ieder mens.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende types autonomieondersteuning. Wat houdt autonomieondersteuning in en welke opvoedingsprocessen dragen in de gunstigste zin bij aan de autonomieontwikkeling van de adolescent?

Autonomieondersteuning houdt in: het aanmoedigen van onafhankelijkheid en het aanmoedigen van vrijwillig functioneren. Autonomieondersteuning door ouders bestaat uit de volgende componenten: * Empathie - inleven in je kind * Keuzemogelijkheden aanbieden - adolescenten stimuleren om eigen persoonlijke waarden en interesses waar te maken * Zinvolle uitleg bij taakoplegging - verhoogt het begrip en ook het inzicht in de noodzaak waardoor het kind op meer vrijwillige wijze de taak kan uitvoeren Ouders houden hierbij rekening met de ruimte die het kind nodig heeft om zich in een eigen tempo te ontwikkelen. In sommige gevallen betekent aanmoedigen van vrijwillig functioneren en ondersteunen van onafhankelijkheid juist dat afhankelijkheid wordt gerespecteerd.

Een ander belangrijk onderscheid is de baseline-zelf en de barometer-zelf. Leg uit.

Baseline-zelf > is een langetermijnvisie op het zelf. Deze kan wel veranderen maar dit gebeurd geleidelijk. Barometer-zelf > Is een visie op het zelf die verandert bij onmiddellijke ervaringen. Bijvoorbeeld een slechter cijfer kan onmiddellijk een gevolg hebben voor je barometer-zelf op het domein studie. Dat slechte cijfer zal niet zo snel je baseline-zelf beïnvloeden.

Wat bedoeld men met een ontwikkelingspsychologisch uitgangspunt?

Bij het bestuderen van adolescentie is een ontwikkelingspsychologische oriëntatie gewenst. Primair gericht op het opsporen van intra-individuele veranderingen (die zich in het verloop van de tijd voltrekken). Daarnaast ook de inter-individuele verschillen (tussen individuen). Het ontwikkelingsproces is een langdurige wisselwerking (interactie) tussen aanleg en omgevingsfactoren. Een ontwikkelingspsychologisch standpunt houdt in dat men zich onder andere meer richt op het bestuderen van intra-individuele veranderingen (binnen de persoon). De veranderingen worden gezien als een opeenvolging van stadia of fasen (denken in termen van fase wordt is ook wel controversieel). Gedrag van individuen met eenzelfde ontwikkelingsniveau hoeven niet over de hele linie uniformiteit te vertonen. Dus, kwalitatief verschillende ontwikkelingsniveaus onderscheiden met kanttekeningen over de algemene geldigheid van de fasen.

De meningen zijn nog verdeeld over het antwoord op de vraag of blowen verslavend is. Leg het verschil uit tussen lichamelijke en psychische afhankelijkheid bij middelengebruik.

Bij lichamelijke afhankelijkheid zijn er twee soorten verschijnselen: gewenning en abstinentie. Gewenning houdt in dat adolescenten bij regelmatig gebruik steeds meer van deze stof nodig hebben om hetzelfde gewenste effect te bereiken. Abstinentie betekent dat iemands lichaam door regelmatig gebruik zich zodanig op de aanwezigheid van de stof heeft ingesteld, dat de toediening ervan niet kan worden gestaakt zonder dat er functiestoornissen of ziekteverschijnselen optreden. De verschijnselen bij onthouding zijn in vele opzichten tegengesteld aan die bij het gebruik. Er treedt bijvoorbeeld gespannenheid, gejaagdheid en angst op, terwijl de stof die men gebruikte, rustgevend was. Psychische afhankelijkheid is het verschijnsel dat iemand niet zonder psychisch onbehagen buiten het effect van een stof kan. Bij sommige adolescenten neemt bij voortgezet gebruik de graad van psychische afhankelijkheid toe. De negatieve stemming (depressie, gevoelens van minderwaardigheid en falen) die kan optreden nadat de stof is uitgewerkt, staat in schril contrast met het prettige gevoel van daarvoor en kan daardoor leiden tot voortzetting van het gebruik. Bij een zeer sterke psychische afhankelijkheid spreekt men van verslaving.

Wat is inductieve discipline?

Bij onacceptabel gedrag uitleggen waarom het gedrag onacceptabel is en wat de alternatieven zijn. Dit bevordert leermogelijkheden.

Er bestaat een duidelijk verschil tussen pesten en sociale verwerping. Beschrijf dit verschil.

Bij pesten is er sprake van duidelijke actieve handelingen die fysiek, verbaal en non-verbaal kunnen zijn, terwijl verwerping gebaseerd is op alleen een sociale voorkeur of afkeur zonder dat dit met negatief gedrag hoeft samen te hangen. Het kan voorkomen dat een adolescent wordt verworpen, dus niet echt aardig wordt gevonden, zonder dat de andere leerlingen uit de groep die adolescent duwen of slaan, uitschelden, over hem of haar roddelen, of sociaal isoleren, wat vaak gebeurt bij pesten.

Wat werkt in de professionele hulp voor adolescenten?

Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit laatste jaren veel inzet op 2 speerpunten. 1. persoonsgerichte aanpak 2. effectieve interventies Dit heeft geresulteerd in 'landelijk instrumentarium jeugdstrafrechtketen'. Leidend bij de landelijke implementatie is de 'WAT-WERKT-beginselen'. Deze beginselen gelden ook voor jeugdzorg in bredere zin.

In de afgelopen jaren zijn er verschillende interventies ontwikkeld om jeugdcriminaliteit tegen te gaan. Bij de ontwikkeling van deze interventies wordt uitgegaan van de 'wat-werkt-beginselen'. Wat houden deze beginselen in en wat zijn de mogelijke gevolgen bij verkeerd inzetten van dergelijke interventies?

Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit worden er zes beginselen beschreven om effectieve interventies te ontwikkelen. Deze beginselen zijn hieronder opgesomd. * Risicobeginsel: stem de intensiteit van de hulp af op de risico's en bedreigingen ten aanzien van veiligheid en gezonde ontwikkeling. * Behoeftebeginsel: stem de inhoud van de interventie af op veranderbare beschermende en risicofactoren van de jeugdige en zijn omgeving. * Responsiviteitsbeginsel: kies een interventie die aansluit bij de motivatie, mogelijkheden, leerstijl van de jeugdige en zijn directe omgeving. * Evidence based programma's: kies een interventie die bewezen effectief is. * Programma-integriteit: voer de interventie uit zoals bedoeld. * Professionaliteit: laat de interventie uitvoeren door goed opgeleide en gesuperviseerde professionals. Als interventies worden ingezet voor adolescenten waarvoor ze niet bedoeld zijn en/of onjuist worden uitgevoerd dan kan dit schade berokkenen voor de adolescent. Er is een databank voor effectieve interventies Evidence based interventies zijn gebaseerd op deels dezelfde theoretische modellen en behandelvormen. Zo zijn bepaalde aspecten van de sociale leertheorie, de gedragstherapie, motiverende gespreksvoering, systeem en netwerkversterking, oplossingsgericht en competentiegericht werken in meerdere interventies impliciet of expliciet terug te vinden.

Wat houdt autonome moraliteit in?

Het morele oordelen over gedrag gebeurt niet enkel op basis van de ernst van het aangerichte leed, maar er wordt rekening gehouden met de intentie waarmee een handeling wordt uitgevoerd. men moet zich hiervoor kunnen verplaatsen in een ander (sociaal perspectief).

De autonomie als separatie of loskomen van de ouders (SIT)

Blos en Levy-Warren stellen dat een toenemende separatie of loskomen van de ouders tijdens de adolescentie een normatief aspect (komt voor bij alle jongeren) is van de ontwikkeling, een logisch gevolg van de biologische, cognitieve en emotionele ontwikkeling tijdens de puberteit. > Door de lichamelijke ontwikkeling krijgen adolescenten een andere kijk op zichzelf, en ook op hun ouders. > Door toenemende cognitieve vaardigheden denkt de adolescent niet alleen maar in feiten (concreet-operationeel) maar ook in termen van mogelijkheden (formeel-operationeel). Hierdoor leert de adolescent zichzelf en de ouders als afzonderlijke mensen te zien, ieder met eigen ideeën en opvattingen. > Door toenemende impliciete en expliciete kennis van emoties leren jongeren o.a. dat ouders niet in alle omstandigheden het meest geschikt zijn om hen te helpen met hun emotionele of andere problemen. Ze beginnen meer sociale steun te zoeken bij vrienden. Ze beseffen dat ouders niet noodzakelijk dezelfde emoties hoeven te hebben bij een bepaalde gebeurtenis. Tevens vindt er in de vroege adolescentie een toename van emotionele onafhankelijkheid plaats. Hierna vind een stabilisatie plaats ten opzichte van de ouders. Echter is er in studies gebleken dat er belangrijke verschillen tussen jongeren in de timing van de ontwikkeling van onafhankelijkheid zijn. Een deel zijn sekseverschillen.

Wie is de grondlegger van de gehechtheidstheorie?

Bowlby 1982.

In het spreken over stoornissen kunnen we 2 benaderingen volgen. De categoriale en de dimensionale. Leg uit.

CATEGORIALE BENADERING VAN STOORNISSEN: Deze benadering ziet stoornissen als duidelijk begrensde afzonderlijke eenheden. DIMENSIONALE BENADERING: Hierbij is het mogelijk om in individuele wisselende combinaties aan te geven op welke dimensies sprake is van zekere problemen .

Het boek beschrijft een studie die onderzocht heeft of veranderingen in probleemgedrag veroorzaakt werden door de status of de timing van de lichamelijke ontwikkeling bij meisjes (Caspi & Moffit (1993)). Beschrijf aan de hand van de resultaten van hun studie welke conclusies er getrokken kunnen worden met betrekking tot de invloed van status en timing.

Caspi en Moffit keken naar probleemgedrag op negen-, dertien-, en vijftienjarige leeftijd. Ze vonden dat vroegrijpe meisjes op elk moment de meeste gedragsproblemen lieten zien; de problemen namen niet toe wanneer een meisje pas later ongesteld werd. Deze resultaten laten zien dat het vooral de timing is die met probleemgedrag samenhangt. Het onderzoek van Caspi en Moffit laat dit zien doordat vroegrijpe meisjes op elk moment de meeste gedragsproblemen lieten zien. Wanneer het de status (het ongesteld worden op zich) zou zijn die het probleemgedrag verklaart, dan zouden meisjes die later ongesteld worden op dat moment ook een toename in probleemgedrag laten zien. Dit is echter niet het geval.

Noem een aantal voorbeelden van een dimensionale benadering.

Child Behaviour Checklist (CBCL) Teacher's Report Form (TRF) het aantrekkelijke van de dimensionale benadering is de mogelijkheid om op een glijdende schaal (dimensie) aan te geven in welke mate er sprake is van bepaalde probleemgedragingen zoals angst, gedragsproblemen of lichamelijke symptomen. Deze benadering doet meer recht aan de graduele verschil dat er bestaat in de ernst van problemen en dwingt niet tot een beschrijving binnen een enkele categorie. Daardoor kan men op individueel niveau allerlei combinaties beschrijven.

Wat is het verschil tussen cognitie en intelligentie?

Cognitie verwijst naar de verschillende denkactiviteiten. Het heeft niet alleen betrekking op typisch intellectuele vaardigheden zoals redeneren en problemen oplossen maar is ook op te vatten als aanduiding voor een breder complex systeem van elkaar beïnvloedende processen die een rol spelen in het opdoen en gebruiken van kennis. Cognitie heeft dus betrekking op de handeling of het proces van het kennen. Het gaat om de wijze waarop informatie wordt gepresenteerd, georganiseerd en getransformeerd. Intelligentie is het vermogen om kennis te verwerven en er nuttig gebruik van te maken. Intelligentie wordt vaak gebruikt in relatie tot tests. Intelligentie is dan het product van cognitieve processen.

Tijdens de fase van de lichamelijke rijpingsprocessen verandert ook het cognitieve functioneren en het sociaal functioneren.

Cognitief: - De adolescent gaat meer reflexief (wederkerend) en abstract denken - Gaat denken over hypothetische problemen - kent morele dilemma's - denkt na over de toekomst en eigen situatie. Sociaal: - leggen van contacten - maken van afspraken - aangaan van verkering adolescenten die deze vaardigheden minder goed beheersen, lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van psychische klachten.

Adolescenten experimenteren met softdrugs. Uit de cijfers van het vierjaarlijks Peilstationsonderzoek (2011) blijkt dat van de schoolgaande adolescenten op het voorgezet onderwijs (12 tot 19 jaar) het cannabisgebruik bij jongens 11% is en bij meisjes 5%. Op zestienjarige leeftijd had 33% ooit wel eens cannabis gebruikt. Goede begeleiding van experimenteergedrag op school en in de opvoeding blijkt nodig. Een goede begeleiding houdt in dat adolescenten die drugs niet willen uitproberen in hun keuze bevestigd worden. Adolescenten die wel experimenteren, krijgen goede voorlichting zodat ze weten wat de risico's zijn. Verbieden van genotmiddelengebruik is niet zinvol. Feitelijke informatie geven, het stellen van regels en grenzen, vroegtijdig signaleren en begeleiden van problemen heeft wel zin. De gezonde school en genotmiddelen' is een preventieproject van het Trimbos-instituut voor basis- en voortgezet (speciaal) onderwijs. Bekijk de website van dit preventieprogramma (gezondeschool.nl) en geef aan op welke psychologische determinanten van genotmiddelgebruik dit programma is gericht. Categoriseer dit naar cognitieve en sociale determinanten.

Cognitieve determinanten Kennisvergroting: overdracht van feitelijke informatie. Risicoperceptie: adolescent leert beter de risico's in te schatten van cannabisgebruik en zo op meer verantwoorde wijze (niet) te gebruiken. Attitude/houding: de leerling leert een eigen mening te vormen ten aanzien van genotmiddelengebruik. Sociale determinanten 'Nee' leren zeggen, weerstaan van sociale druk, weerbaar maken en bespreekbaar maken met ouders.

Wat kan specifiek gezegd worden over de cognitieve strategieën bij de adolescent met betrekking tot emoties?

Cognitieve strategieën (selectieve aandacht, cognitieve herwaardering) zijn stevig verankerd in het regulatierepertoire en er is steeds meer kennis van de specifieke cultuurgebonden eisen die een bepaalde situatie stelt aan het emotionele gedrag. Ondanks de strategieën staan adolescenten voor toch voor een lastige taak vanwege de emotionele turbulentie van deze periode.

Wat vond Swanson (1999) met betrekking tot de capaciteit van het werkgeheugen?

Het neemt toe tot het bereiken van de middelbare leeftijd en neemt daarna geleidelijk af. Ook de verwerkingssnelheid neemt toe (vooral tussen 4 en 12 jaar, adolescentie nog enige winst, maar daarna niet meer).

Centraal in het begrip ontwikkeling is het uitgangspunt dat er een samenhang bestaat tussen vroegere en latere momenten in de ontwikkeling. Over de aard en deze samenhang kan men echter verschillende visies hebben. Is er sprake van continuïteit of discontinuïteit?

Continuïteit> De ontwikkeling gaat meestal voort in de richting die er al lang in zit. Ging het goed, dan blijft het meestal goed gaan en andersom. Discontinuïteit> Soms lijkt dit proces ook onderbroken en lijkt er eerder sprake van discontinuïteit. Met jongeren waar het eerst wel goed mee ging, gaat het nu minder goed. De omschrijving van continuïteit heeft betrekking op processen en mechanismen. Ook al is de vorm van gedrag verschillend, in feite spelen dezelfde psychologische mechanismen een rol: relaties zijn belangrijk, maar dit uit zich verschillend op verschillende leeftijden. Continuïteit zit dus meer in de kern van een psychologisch verschijnsel, de gedragingen aan de oppervlakte kunnen verschillen. Daarnaast veronderstelt het een voorspelbaar patroon van relaties tussen gebeurtenissen en ervaringen in een eerdere levensfase. Vroegere ervaringen van een persoon voorspellen latere functioneren. tegelijkertijd wijst men erop dat het gedrag in de eerste levensjaren slechts beperkte voorspellingsmogelijkheden oplevert voor het het gedrag op latere leeftijd en dat er in de jaren die daarop volgen zich diverse nieuwe invloeden kunnen aandienen. Gedurende de ontwikkeling zijn er echter ook allerlei discontinue momenten te onderscheiden. Deze treden onder andere op als er sprake is van koerswijzigingen die zich in psychosociaal opzicht op verschillende momenten in de levensloop kunnen voordoen. Het is van belang om aandacht te besteden aan zowel continuïteit als discontinuïteit, deze opvatting heeft geleid tot een sterke nadruk op de variaties die zich gedurende het ontwikkelproces kunnen voordoen. Dit komt o.a. naar voren bij het beschrijven en analyseren van levdenslooptrajecten. Hierbij wordt nagegaan weke samenhang tussen opeenvolgende gebeurtenissen in een mensenleven te traceren valt.

Wat wordt met 'desistance' bedoeld en geef drie factoren die dit fenomeen kunnen beïnvloeden.

Criminaliteitscijfers laten steevast een piek van criminaliteit zien rond het 17e-18e jaar. Daarna neemt de criminaliteit af en deze daling wordt in de vakliteratuur aangeduid met 'desistance'. Factoren die dit fenomeen kunnen beïnvloeden, zijn: intrede doen op de arbeidsmarkt (discipline), invloed van prosociale vrienden en het hebben van een kwalitatief goede vaste relatie. Komt ook door de prefrontale hersenen (voor planning en impulsiviteitscontrole) die doorgroeien na het 18e jaar. Jongeren die achterlopen in de ontwikkeling (dus ook van de hersenen (23jaar) worden daarom nog volgens jeugdstrafrecht berecht.

Wie zijn deviante ontwikkelingstrajecten?

Crimineel gedrag en stoornissen bij jongeren worden vrijwel altijd door verschillende factoren bepaald. De wijze waarop jongeren het criminele pad opgaan en eventueel vervolgen, kan daarom per individu sterk verschillen. Toch zijn er wel een aantal patronen te onderscheiden bij het ontstaan en beloop. er zijn 4 verschillende invalshoeken van deviante ontwikkelingstrajecten 1. Loeber > Trajecten waarlangs crimineel gedrag zich van kwaad tot erger ontwikkelt. 2. Moffitt > trajecten als typlogy 3. Tremblay > trajecten als afwijking van de normale ontwikkeling 4. Patterson , Coie en collega's en Hirschi > Trajecten die in elkaar verlengde liggen.

Wat zijn DISPLAY RULES?

Cultureel bepaalde expressieregels, die tot doel hebben de eigen persoon of de ander te beschermen. Het gebruik van deze algemene regels wordt bij toename van de leeftijd steeds beter afgestemd op specifieke kenmerken van de sociale context.

Hoe ziet een hulpverleningsplan er uit?

Cyclisch karakter: - infoverzameling - analyse - hypotheses stellen - doelen stellen - uitvoering - evaluatie Informatieverzameling Vooral bij competentiegerichte hulp of oplossingericht werken kijkt men naar de sterke kanten en hulpbronnen an de client, diens gezin en netwerk. Het gaat dan om versterken van automie en het versterken van cognitieve en sociale vaardigheden.

Noem het meeste bekende voorbeeld van een categoriale benadering.

DSM-5 classificatiesysteem van de Amerikaanse vereniging van psychiaters. Hierin worden stoornissen gecategoriseerd op grond van bepaalde combinaties (van kenmerken/symptomen/klachten). We spreken dan van een syndroom of stoornis. Vaak is er geen specifieke oorzaak bekend.

Hoe luidt de opvatting die lang gangbaar is geweest en die hoofdzakelijk werd ondersteund vanuit het psychoanalytische perspectief?

Dat de adolescentie een periode is van 'storm en stress'. (Blos, Freud). Deze periode staat tevens het teken van het losmakingsproces met ouders.

Wat is voor het gezin belangrijk in de adolescentie?

Dat het zich kan aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Het gezin moet de stap maken van ouder met kind naar ouder met jongere. De machtsstructuur verandert, de onderlinge rolverdeling verandert, de relatiepatronen moeten worden gewijzigd. gebeurt dat niet, dan kunnen er ernstige conflicten ontstaan.

Autonomie veronderstelt een gevoel van agency. Wat is AGENCY?

Dat je je gedrag stuurt en reguleert op een manier die trouw is aan het zelf. (dat bij je past), wat een psychologische basisbehoefte is van de mens.

Wat is het Tanner Stadium?

De Tannerstadia (ook de Tannerschaal genoemd) zijn precies beschreven fases in de lichamelijke ontwikkeling van kinderen, adolescenten en volwassenen. De onderverdeling in stadia is gebaseerd op zichtbare externe primaire en secundaire geslachtskenmerken zoals de grootte van de borsten, genitalia en het ontwikkelen van pubisbeharing. De Tannerstadia werden ontwikkeld door de Britse kinderarts James Mourilyan Tanner.

Wat is aan maturational gap?

De adolescent voelt en wil allerlei zaken, maar is nog onvoldoende in staat dit streven te controleren en te sturen omdat de ontwikkeling van verschillende gebieden een anders beloop hebben.

Waarom wordt de adolescentie gezien als een paradox?

De adolescent wordt lichamelijk sterker, de executieve functies (ontwikkeling van de prefrontale cortex) ontwikkelen zich en tegelijkertijd gaat de adolescent meer risico's nemen en neemt het aantal ongelukken en zelfs sterftegevallen toe. De mening van anderen wordt belangrijker en sociale afwijzing wordt als schokkend ervaren. Angst- en stemmingsstoornissen nemen toe

Wat precies doet de Groeihormoon (GH)-as?

De afgifte van het groeihormoon (GH) wordt gereguleerd door het samenspel van twee hormonen van de hypothalamus, wat er voor zorgt dat de afgifte van GH vaak schoksgewijs gaat gedurende de ontwikkeling. Het groeihormoon releasing hormoon (GHRH) stimuleert de afgifte van GH en somatostatin remt de afgifte van GH. GH stimuleert de groei van spiermassa en van de botten, en leidt er toe dat de lever meer insulineachtige groeifactor-I (IGF-I) afgeeft. Dit leidt tot een sterke toename van lengte, gewicht, spiermassa en vetweefsel en resulteert uiteindelijk in de typische mannelijke en vrouwelijke lichaamsvormen.

Kan een adolescent nog vooruitgang boeken in de volwassenheid?

De algehele capaciteit van het werkgeheugen neemt toe tot 45 jaar. De hoeveelheid opgeslagen kennis in het LTG neemt nog toe, zodat de mogelijkheden van elaboratie nog toenemen.

Het HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) is een internationale samenwerking tussen onderzoekers die geïnteresseerd zijn in het gezondheidsgedrag van adolescenten. Elke vier jaar wordt er data verzameld in 44 landen over gezondheid, welbevinden, sociale omgeving en gezondheidsgedrag van adolescenten tussen de 11 en 15 jaar. Wat zijn de belangrijkste einddoelen van het HBSC-onderzoek die uit de infographic naar voren komen en waarom is het belangrijk om juist in deze periode na te gaan welke factoren gezondheid kunnen beïnvloeden?

De belangrijkste einddoelen van het HBSC onderzoek zijn: 1. nieuw inzicht verwerven in de gezondheid en het welbevinden van adolescenten 2. het begrijpen van de sociale determinanten voor een goede gezondheid 3. het informeren van beleid en praktijk om het leven van adolescenten te bevorderen De belangrijkste focus van het HBSC-onderzoek is dus het begrijpen van de gezondheid van de adolescent in zijn of haar sociale context - thuis, op school en met familie en vrienden. Dit onderzoek is geïnteresseerd naar hoe deze factoren, individueel en collectief, invloed uitoefenen op de gezondheid van jongeren in hun overgang naar volwassenheid. Deze populatie is belangrijk omdat adolescenten tussen 11 en 15 jaar met veel druk en uitdagingen te maken krijgen, waaronder academische verwachtingen, veranderingen in de sociale relaties met familie en leeftijdgenoten, en de fysieke en emotionele veranderingen die geassocieerd zijn met het volwassen worden. In deze periode ontwikkelen adolescneten een sterk gevoel van autonomie waarin het onafhankelijk maken van keuzes omtrent hun gezondheid en gezondheidsgedrag op de voorgrond staan. Gedrag tijdens deze periode kan persisteren tot en tijdens de volwassenheid, waarbij mentale gezondheid, de ontwikkeling van gezondheidsklachten, alcohol- en tabakgebruik, en fysieke activiteit en dieet beïnvloed kunnen worden. De gegevens uit dit rapport laten de veranderingen in de gezondheid van adolescentien zien als ze van de kindertijd via de adolescentie de overgang maken naar de volwassenheid. Deze gegevens kunnen dus gebruikt worden om de gezondheid van adolescenten te monitoren en de effectiviteit van gezondheidsinterventies te bepalen.

Welke 2 regelsystemen stuurt het centrale zenuwstelsel aan?

De bijnier en de gonade, ook wel de neurologische-endocrinilogische regelsystemen/assen Allereerst is dat de Hypothalamic-Pituitary-Adrenal (HPA)-as, waarin de hypothalamus (bovenkant hersenen), de hypofyse (onderkant hersenen) en de bijnieren (aan de bovenkant van de nieren samenwerken. Daarnaast de Hypothalamic-Pituitary-Gonadal (HPG)-as, waarin de hypothalamus, de hypofyse e de gonaden (eierstokken en testikels) samenwerken. P. 52 boek--> belangrijk voor de toets!

Moreel relevante situaties zijn in onze cultuur meestal te karakteriseren als een rollenspel met 3 actoren. Welke?

De dader, het slachtoffer en de potentiële helper.

Wanneer er vanuit een ontwikkelingspsychologische invalshoek gekeken wordt naar de adolescentie, ligt de nadruk vaak op intra-individuele veranderingen, veranderingen die zich binnen een persoon in het verloop van de tijd voltrekken. Hierbij kan er sprake zijn van continuïteit (de ontwikkeling gaat voort in de richting die er al in zit) of van discontinuïteit (een wending in de ontwikkeling). Hoewel elk ontwikkelingstraject individuele continue en discontinue momenten of elementen kent, zijn er ook drie ontwikkelingsniveaus die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling van iedere adolescent. Welke drie zijn dit? En kunt u een voorbeeld geven van een factor of situatie die kan zorgen voor discontinuïteit in de ontwikkeling?

De drie niveaus zijn: > het vormen van een eigen identiteit en het bereiken van autonomie > omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten > het ontwikkelen van een bepaald niveau van cognitief functioneren. Voorbeelden van factoren of situaties die voor discontinuïteit zorgen kunnen verschillend zijn van aard. U kunt bijvoorbeeld bepaalde life events (levensgebeurtenissen) als voorbeeld noemen (echtscheiding van de ouders, verhuizing, een romantische relatie aangaan). Belangrijk is wel dat deze beïnvloeding niet altijd een negatieve wending hoeft te betekenen. Nieuwe mogelijkheden kunnen de effecten van eerdere ongunstige condities veranderen.

Er zijn meerdere inteverventieprogramma's om pesten aan te pakken, welke en hoe is de effectiviteit hiervan?

De effectiviteit lijkt zeer beperkt te zijn dit komt omdat: - theoretische basis ontbreekt - Men richt zich op afzonderlijke aspecten en men richt zich dus niet op meerdere aspecten tegelijk (multilevel) De meest belovende interventieprogramma; s zijn: - Bullying Prevention Programme (Olweus) - KIVA-project (karna 2011) een multilevelaanpak, lijkt het meeste geschikt. (richt zich meer meerdere aspecten als een geheel)

Wat zegt de psycho-analytische theorie?

De emoties ontwikkelen zich tijdens de adolescentie. Alles wordt gestuurd door driften (onbewuste strevingen). Deze driften komen voortdurend in conflict met beperkingen vanuit de sociale omgeving. De ontwikkeling in de vroege kinderjaren is belangrijker dan die in de adolescentie. Freud veronderstelde dat de ontwikkeling van de mens van pasgeborene tot bejaarde in een aantal vaste fasen of stappen verliep. Het geheel van dit groeiproces noemde hij de psycho-seksuele ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt gestuurd door instincten of basisbehoeften. De instincten en basisbehoeften zijn voor ieder mens gelijk en zijn al bij de geboorte aanwezig. Dit leidt tot impulsen, zoals huilen bij honger of boosheid bij frustratie. Ook deze impulsen zijn voor iedereen gelijk. De manier waarop de omgeving op deze impulsen reageert, zal echter verschillen. Deze (verschillende) reacties bepalen volgens Freud d.m.v. leerprocessen welk karaktertype zal ontstaan. Volgens Freud kon men aan iemands karaktertrekken in grote lijnen zien hoe diens individuele leerproces was verlopen. En omgekeerd, fouten of problemen in de opvoeding gedurende een bepaalde ontwikkelingsfase kwamen later tot uiting in bepaald soort probleemgedrag (neurose).

Wat is de aangrijpingspunt voor regulatie van emoties?

De emotionele expressie of de subjectieve emotionele belevingscomponent.

Hirschi's model betreffende de SOCIALECONTROLETHEORIE (1969)

De gemarginaliseerde kinderen en adolescenten zullen het moeilijk vinden om aansluiting bij het maatschappelijk leven te vinden. Deze theorie zegt, dat criminaliteit resulteert uit het ontbreken van bindingen met de maatschappij. iemand die de maatschappelijke waarden niet navoelt noch deelt, gaat gemakkelijker over tot misdaden.

Ook Hardy en Bean (2015) onderzochten de samenhang van 'moral disengagement' met antisociaal gedrag. Wat konden zij uit hun onderzoek afleiden over de samenhang van 'moral disengagement' en antisociaal gedrag?

De resultaten van de studie van Hardy en Bean bevestigen nogmaals de samenhang tussen 'moral disengagement' en agressief gedrag (r=0.52, p <0.001) en laten ook een samenhang zien tussen 'moral disengagement' en regelovertredend gedrag (r=0.52, p < 0.001). 'Moral disengagement' lijkt samen te hangen met antisociaal gedrag: hoe meer iemand de situatie of het gedrag loskoppelt als zijnde behorende tot het morele domein, hoe meer antisociaal gedrag er te observeren valt (en vice versa). Opvallend is dat er geen samenhang lijkt te zijn tussen 'moral disengagement' en burgerlijke betrokkenheid (r=-0.01, p > 0.05). En hoewel de samenhang tussen 'moral disengagement' en liefdadigheidswerk negatief significant is (of met ander woorden, minder 'moral disengagement' gaat gepaard met meer liefdadigheidswerk), is deze samenhang betrekkelijk klein (r=-0.17, p , 0.05)

Leg het begrip adolescentie uit en de afbakening ervan.

De grenzen van de adolescentie zijn volgens sommige mensen aan het vervagen. Zij zeggen dat adolescentie een kunstmatig begrip is omdat veel van de mijlpalen die het begin of eind van de adolescentie markeren, op afspraken berusten die men binnen een bepaalde cultuur op een zeker moment in de geschiedenis maakt. Maar: adolescentie is wel degelijk een aparte periode. Leeftijd is geen waterdicht criterium om de periode van adolescentie te defileren of om te bepalen welke bij de ontwikkeling horende problemen een jongere op een bepaald moment tegenkomt. Jongeren kunnen hierin sterk verschillen. Echter aan de andere kant is leeftijd vaak wel de enige maatstaf die beschikbaar is om een maatschappelijke status aan te geven. Zeker in de westerse wereld worden verantwoordelijkheden gekoppeld aan leeftijdsgrenzen. - jeugdstrafrecht vanaf 12 jaar. - volwassenenstrafrecht vanaf 18 jaar. - denk aan bioscoopfilms. - werken in weekenden en avonden - minimumloon Hoewel de adolescentie globaal genomen de leeftijd van 10 jaar tot 22 jaar omvat, is het koppelen van leeftijdsaanduidingen aan de adolescentie(fasen) weinig zinvol vanwege de grote individuele variatie in de aanvang en het beloop van de ontwikkelingen.

Wat is morele ontwikkeling?

De groei van het BESEF dat het (niet) goed is om bepaalde dingen te doen en andere dingen te laten. Het gaat niet zozeer om het gedrag, maar over het OORDELEN over situaties en gedrag in termen van goed en kwaad.

Naast de Gonada en de bijnieren is er nog een derde syseteem, welke?

De groeias, deze as is al actief sinds de kinderjaren, maar wordt actiever met toename van de hormonen door de activiteit van de HPA en HPG wat leidt tot de groeispurt.

De witte stof neemt in hoeveelheid toe tot het twintigste levensjaar, dit gebeurt in alle hersengebieden met een vrij constante snelheid over de jaren. De grijze stof neemt echter toe tijdens de kinderjaren om vervolgens af te nemen gedurende de adolescentie. Beschrijf hoe dit proces verloopt voor de cortex.

De hoeveelheid grijze stof neemt af gedurende de adolescentie. Sommige hersengebieden laten al vroeg in de ontwikkeling deze afname zien terwijl bij andere hersengebieden dit relatief langzaam verloopt. Binnen de cortex vindt de langzaamste verandering plaats in de prefrontale cortex (meer specifiek de dorsolaterale prefrontale cortex), in de temporaal-pariëtale junctie, en in de pariëtale cortex. Hier vindt een afname van grijze stof plaats tot aan het twintigste levensjaar.

Een niet-adaptieve ontwikkeling van de identiteit.

De identiteitsontwikkeling gaat altijd gepaard met enige stress, problemen en moeilijkheden. Soms is deze stress dat de normale ontwikkeling verstoord raakt. Voorbeelden van een niet-adaptieve identiteitsontwikkeling zijn identiteitsstoornis en identiteitsprobleem (respectievelijk in de DSM-III en DSM IV-TR opgenomen). De identiteitsstoornis betreft een zwaardere diagnose dan het identiteitsprobleem en staat in de DSM-IV en V niet meer als aparte stoornis vermeld.

Hoe beïnvloedt onderwijs de ontwikkeling van de identiteit?

De identiteitsontwikkeling staat zeker in verbinding met schoolprestaties of juist andersom. Het is nog niet duidelijk wat de richting is van de verbanden.

Hoe noemen we de meer volwassen-identiteit volgens Marcia ook wel?

De identity achievement. Tijdens de adolescentie vindt er een duidelijk een ontwikkeling plaats van naar een meer volwassen-identiteit. De ontwikkeling vanuit de theorie laat zien dat er een ontwikkeling plaats vindt een diffusion status naar een identity achievement status. Tijdens de adolescentie neemt het aantal adolescenten met een diffusion of foreclosure status af en nemen die met een achievement status toe. Van geen of verkennende verbindingen, aar waardevolle verbindingen die weergeven wie iemand is. De volwassen-identiteit is wel nog flexibel en kan dus nog veranderen. Er kunnen echter ook 2 verschijnselen voordoen tijdens de ontwikkeling: - Tijdelijke terugval (regressieve ontwikkeling): een adolescent gaat van een meer volwassen stadium terug naar een minder volwassen stadium van identiteit (bijvoorbeeld ten gevolge van een trauma). - In de vroege volwassenheid heeft nog niet iedereen de volwassen identiteit bereikt (bijvoorbeeld vanwege familieomstandigheden). De ontwikkeling van een identiteit is een proces van interacties tussen persoonlijke en contextuele factoren.

Crick en Dodge (1994) hebben op het gebied van SOCIALE INFORMARIEVERWERKING 6 informatieverwerkingsstappen geformuleerd als een kind reageert op de reactie van een ander kind. Noem ze.

De informatieverwerkingsbenadering heeft niet alleen grote invloed gehad op de cognitieve ontwikkeling, maar ook op andere gebieden zoals emotie, verschil in geslacht en de sociale interactie met leeftijdsgenoten. Crick en Dodge hebben een inzicht verkregen in wat er mis kan gaan bij kinderen en adolescenten in de interactie met leeftijdgenoten. Ze hebben daarop 6 informatieverwerkingsstappen geformuleerd die worden doorlopen als een kind reageert op een ander. 1. ENCODING OF CUES: het kind richt zijn aandacht op voor hem relevante aspecten van het gedrag van het andere kind. 2. INTERPRETATION OF CUES: het kind stelt de oorzaak van het gedrag vast. (goede of slechte bedoelingen) 3. CLARIFICATION OF GOALS: kind stelt vast wat het doel moet zijn van zijn eigen reactie 4. RESPONSE ACCESS OR CONSTRUCTION: het kind doorzoekt het LTG op mogelijk geschikte reacties óf het construeert een gepaste reactie op een nieuwe situatie 5. RESPONSE DICISION: kiezen van de reactie 6. RESPONSE ENACTMENT: uitvoeren van de gekozen reactie

Wat is specifiek voor de werking van de amygdala en het ventrale striatum in de adolescentie?

De intensiteit van de amygdala-reactie op angstige reacties is uitvergroot, dit in vergelijking met kinderen en volwassenen. De emotionele kernen in de hersenen zijn in de adolescentie extra gevoelig. Ook de striatum reageert gevoelig op lachende gezichten, dan dit het geval is bij kinderen en volwassenen. Tijdens de adolescentie leren jongeren hun status op basis van afwijzing en acceptatie en mogelijk speelt de emoties die af te lezen is van gezichten van anderen daarbij een grote rol.

Wat precies doet de Hypothalamic-Pituitary-Adrenal (HPA)-as?

De rijping van de HPA as wordt ook wel adrenarche genoemd. Het is de eerste die van de lichamelijke veranderingen. Bij meisjes tussen 6-8 jaar Jongens tussen 7-9 jaar Wordt ook wel pre-puberteit genoemd. De hypothalamus geeft een adrenocorticotropin-uitlokkend hormoon (CRH) af, dat op zijn beurt weer de afgifte van een adrenocorticotropisch hormoon (ACTH) van de hypofyse veroorzaakt. Dit ACTH activeert de bijnierschors om het androgeen dehydroepiandrosterone (DHEA) en een afgeleide daarvan (dehydroepiandrosteronsulfaat, DHEAS), en androstenedione te produceren. Deze hormonen leiden tot haargroei in de oksels en in de schaamstreek en tot veranderingen in de huid.

Wat is opvoeding?

Het ouderlijk gedrag in de dagelijkse omgang met het kind en wordt getypeerd met behulp van 2 centrale dimensies: ondersteuning en controle.

Beschrijf de effecten (in termen van schoolcijfers, negatief affect, dagen schoolverzuim) van de interventie. (Expressief schrijven)

De interventie (bestaande uit psycho-educatie en de expressieve schrijfopdracht) werd door 208 adolescenten (96 jongens en 112 meisjes met een gemiddelde leeftijd = 14.02 jaar, SD=0.76 jaar) uitgevoerd. De controlegroep bestond uit 151 adolescenten (72 jongens en 79 meisjes met een gemiddelde leeftijd =14.21 jaar, SD=0.79 jaar). De adolescenten uit de controlegroep volgden het reguliere schoolprogramma zonder de expressieve schrijfsessies. Na tien weken interventie waren de schoolcijfers van de interventiegroep significant meer verbeterd dan de schoolcijfers van de controlegroep. Dit effect was echter niet meer te observeren drie maanden en zes maanden na de interventie. Onmiddellijk na elke schrijfsessie rapporteerden de deelnemers een betekenisvolle lichte stijging in negatief affect. Dit wordt gezien als een logisch, natuurlijk gevolg van het schrijven over stressvolle en emotionele onderwerpen. Drie maanden na de interventie rapporteerden zowel de aan de interventie deelnemende adolescenten als de adolescenten uit de controlegroep een significante daling in negatief affect ten aanzien van het meetmoment voor de interventie. Zes maanden later was het negatief affect in de controlegroep echter weer gestegen, in de interventiegroep was het negatief affect daarentegen relatief stabiel gebleven. Zes maanden na de interventie blijft de daling in negatief affect stabiel bij de aan de interventie deelnemende adolescenten. Het lijkt erop dat de emotieregulatievaardigheden die deze adolescenten tijdens de interventie geleerd hebben, tijd nodig hadden om vertaald te worden naar het dagelijkse leven van de adolescenten om daar hun negatief affect verlichtend effect uit te oefenen in real life stressvolle en emotionele situaties. In het semester na de interventie waren zowel de aan de interventie deelnemende adolescenten als deze uit de controlegroep minder afwezig op school, maar deze daling in afwezigheid was significant groter bij de aan de interventie deelnemende adolescenten als deze uit de controlegroep.

Het adequaat kunnen reguleren van emoties is een belangrijke vaardigheid voor een gezonde ontwikkeling, alsook voor de mentale en fysieke gezondheid gedurende de levensloop en de adolescentieperiode in het bijzonder. Uit de voorgaande opdracht blijkt dat juist tijdens de adolescentieperiode het gebruik van effectieve emotieregulatie strategieën beperkt is. Adolescenten leren om effectieve emotieregulatie strategieën te hanteren kan dus een belangrijke bijdrage leveren aan hun welzijn. Horn en collega's deden in bijgevoegd artikel verslag van een interventie die bij adolescenten in een schoolcontext uitgevoerd is geworden met als doel effectieve emotieregulatie te bevorderen. Beschrijf de in deze studie uitgevoerde interventie die als doel heeft effectieve emotieregulatie bij adolescenten te bevorderen.

De interventie die in deze studie centraal staat is het expressief schrijven, ofwel het schrijven over emotionele zaken. Expressief schrijven houdt in dat op een persoonlijke manier observaties, gedachten en gevoelens beschreven worden; het expressief schrijven verkent de persoonlijke gevoelens en gedachten van de schrijver. In deze studie werden adolescenten gevraagd om te schrijven 'over een persoonlijke ervaring die hun bezighield en die hun gedachten en hun emoties beïnvloedde'. Deze schrijfsessies waren gedurende tien weken ingebed in het schoolprogramma en werden in de context van reguliere schoolactiviteiten uitgevoerd. Alle schrijfsessies hadden dezelfde structuur: - 2 minuten lichaamsopwarming met stretch- en ademhalingsoefeningen - 20 minuten psycho-educatie met betrekking tot coping en emotieregulatie - 15 minuten expressief schrijven waarbij de privacy van elke leerling zo optimaal mogelijk gewaarborgd werd.

Onderzoek van Dishion, Mc Core, Poulin (1999): Laten kinderen die een verhoogd risico op antisociaal gedrag hebben, een toename van antisociaal gedrag zien als ze een antisociale vriend hebben?

De invloed valt mee. De gelijkheid van vrienden wordt juist ook veroorzaakt door selectieprocessen! Ook recentelijk onderzoek heeft aangetoond dat de invloed van vrienden over tijd beperkter zijn dan vaak is aangenomen en dat veel van de gelijkheid tussen vrienden veroorzaakt wordt door selectie-effecten.

Wat vormt de kern van de theorie van de levensloop?

De invloed van de historische context op de ontwikkeling van het individu. Deze legt namelijk beperkingen op die volgens de voorgeschreven paden op weg zijn naar de volwassenheid, maar biedt hen tegelijkertijd ook nieuwe mogelijkheden aan.

Een ander belangrijk theoretisch model dat rekening houdt met de interactie tussen individu en omgeving (context) is het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner. Wat zegt het BIO-ECOLOGISCH model van BRONFENBRENNER (1998)?

De kern van dit model bestaat uit 3 componenten: - het evolutionaire erfgoed dat alle mensen delen - individuele genetische aanleg - interactie tussen individu en omgeving 1 De neiging om sociale relaties aan te gaan, het vermogen tot complexe communicatie, de motivatie om te verkennen en te ontdekken, en het vermogen om te leren, redeneren en problemen op te lossen zijn voorbeelden van evolutionair bepaalde factoren. 2. Bronfenbrenner gaat ervan uit dat biologische aaleg bepaalt hoe complex de ontwikkeling van het individu in potentie zou kunnen zijn. 3. De interactie tussen individu en omgeving bepaalt vervolgens of deze complexiteit zich als zodanig zal manifesteren en kan het de aanleg aanwezige beperkingen overwinnen. Dit is een voorbeeld van een CONTEXTUELE theorie Helaas tegenwoordig nog weinig gebruikt in empirisch onderzoek naar seksualiteit onder jongeren.

Beargumenteer de volgende stelling: 'Het hebben van een oudere broer of zus is positief voor de sociale ontwikkeling van de adolescent'.

De kwaliteit van de broer-zusrelatie blijkt van invloed te zijn op relaties van de adolescent met leeftijdgenoten. In de broer-zusrelatie leert de adolescent veel over sociale relaties en deze ervaring nemen ze weer mee in hun relaties buiten het gezin. Goede broer-zusrelaties (kwaliteit) hebben op deze wijze een gunstige uitwerking op de sociale competentie van jongeren. Naast deze positieve invloed is er echter ook een negatieve invloed mogelijk: adolscenten met een oudere broer of zus die probleemgedrag vertoont, lopen zelf ook meer risico om probleemgedrag te gaan vertonen.

Niet elke dader van pesten vertoont hetzelfde probleemgedrag.

De laatste jaren is er een debat ontstaan over de vraag of daders minder sociale vaardigheden hebben dan andere kinderen. Het blijkt namelijk zo dat veel van de daders ook sociaal zeer manipulatief zijn en in staat lijken het pestgedrag aan te wenden om er zelf beter van te worden. Deze daders vertonen dus niet het algemene beeld, want zij kunnen hun gedrag zo nodig aanpassen.

ad 3. (dis)functionele interactieprocessen. Kun je hier voorbeelden van geven? (andere systeembenaderingen leggen accent op de interactie)

De manier waarop gezinsleden met elkaar communiceren. - elkaar niet laten uitspreken - verwijten naar elkaar toe - niet naar elkaar luisteren - elkaar verkeerd begrijpen - steeds teruggrijpen naar verleden - zich terugtrekken uit angst coor conflicten Gezinscommunicatie is nog belangrijker dan gezinshierachie.

Wat is GENDERIDENTITEIT?

De mate waarin iemand zich man/vrouw voelt.

Programma's voor jongeren met externaliserend problemen?

De meeste interventies zijn gericht op de operante en sociale leertheorie, het leren van sociale en cognitieve vaardigheden neemt een belangrijke rol in. De interventies zijn gebaseerd op systeemtheorieën, theorieën over morele ontwikkeling en op de sociale informatieverwerkingsmodel CGT in combi met systeeminterventies leiden tot de beste resultaten bij delinquente jongeren. Meta-analyse liet zien dat het leren van cognitieve en sociale vaardigheden leiden tot gedragsverandering en verlaging van de kans op recidive. Uitdaging om gegeneraliseerde interventie toe te passen op alledaagse dag. Dit wordt gedaan door huiswerkopdrachten en betrekken netwerk. Bij systeeminterventies wordt gewerkt met gezinsgesprekken waarin aandacht is voor problematische relatiepatronen in het gezin. Breder gezinsperspectief. Interventies kunnen gericht zijn op versterking en beïnvloeding van het netwerk of op het leren van opvoedingsvaardigheden. Ook versterking van moreel redeneren staat centraal in de interventies en de TRAINING AGRESSIE CONTROLE (TAC). Delinquenten jongeren worden vaak gekenmerkt door een egocentrisch perspectief. Ook wel het preconventionele niveau van Kohlberg. TAC beoogt een ontwikkeling naar het conventionele niveau.

Emotieregulatie is een centraal onderdeel van emotionele competentie. Wat wordt met deze term bedoeld?

De onmiddellijke reactie waartoe emoties zoals bijvoorbeeld boosheid, frustratie of teleurstelling aanzetten, is in onze complexe sociale omgeving niet altijd even adequaat. Het reguleren van onze emoties houdt in dat we voortdurend de aard en de intensiteit van onze emoties, alsook de manier waarop een emotie vorm krijgt in gedrag, beïnvloeden. Idealiter worden daarbij verschillende - soms tegenstrijdige - belangen van onszelf en de ander meegewogen en wordt er niet alleen naar de kortetermijngevolgen gekeken, maar ook naar de langeretermijngevolgen.

Welke conclusie kan men uit de ToM assessment scale trekken wat betreft het verband tussen ToM-vaardigheden en leeftijd?

De ontwikkeling van ToM stopt niet bij de kindertijd, maar voortduurt in de adolescentie. In alle Th.o.m.a.s.-schalen verbetert de prestatie van de adolescenten naarmate de leeftijd toeneemt. Het effect van leeftijd neemt toe tussen 11 en 15 jaar en lijkt dan wat af te nemen.

Latere inzichten van de psychoanalytische werden aangevuld met een relationele visie. Wat hield dit in?

De ontwikkeling van de adolescent wordt gestuurd door interne voorstellingen die we opbouwen van de belangrijke personen in ons leven (vooral ouders). Met die belangrijke figuren (objecten) gaan we relaties aan. Ook hierbij is de vroege kinderjaren belangrijker dan de adolescentie. De relationele visie is ook weer verdeeld in 2 fasen. eerste separatie-individuatiefase tweede separatie-individuatiefase

Hoe vindt de ontwikkeling van het zelfwaardering plaats van de kindertijd tot de adolescentie?

De ontwikkeling van zelfwaardering heeft belangrijke gevolgen, die overigens niet bij iedereen op dezelfde manier verloopt. > We zien soms een daling in zelfwaardering tijdens de adolescentie (lager als in kindertijd, maar ook lager als in de volwassenheid). Dit is te verklaren door de ontwikkeling van het zelfconcept die steeds realistischer wordt. > Persoonlijkheidsfactoren (emotionele instabiliteit, extraversie, consientieusheid) hebben een gedurende de ontwikkeling een positieve relatie met de zelfwaardering. > Ook de timing en van de puberteit en de lichamelijke ontwikkeling kan daarbij een rol spelen.

Vrienden blijken over veelal dezelfde kenmerken te beschikken. Zo lijken vrienden op elkaar wat betreft school gerelateerde attituden, ambities en intellect, zelfwaardering en waargenomen intelligentie. Welke twee processen liggen ten grondslag aan deze gelijkheid in bepaalde kenmerken en waarom zijn ze van belang tijdens deze periode?

De processen van selectie en wederzijdse socialisatie verklaren waarom vrienden zo sterk op elkaar lijken. Selectie Selectie van vrienden is gebaseerd op de voorkeur of behoefte om relaties aan te gaan met anderen die net zo zijn als de adolescent zelf. De onderliggende veronderstelling is dat gelijkheid leidt tot positieve bevestiging, omdat de ander dezelfde interesses heeft en dezelfde opvattingen en meningen deelt. Dit is van belang tijdens de adolescentie, omdat adolescenten zich in deze levensfase geconfronteerd zien met de ontwikkelingstaak om een eigen identiteit. Verschillen met vrienden daarentegen kunnen een bedreiging vormen van de eigen identiteit en het zelfbeeld. Wederzijdse socialisatie of invloed Wederzijdse socialisatie kan plaatsvinden omdat vrienden elkaar als rolmodellen zien en elkaars gedrag imiteren en overnemen, of door verbale en nonverbale beloning en aanmoediging van gedrag. Socialisatie kan betrekking hebben op positieve en op negatieve gedragingen, afhankelijk van de normen, waarden en voorkeuren van de adolescent. Adolescenten met een verhoogd risico op antisociaal gedrag laten bijvoorbeeld een toename in antisociaal gedrag zien wanneer ze een antisociale vriend hebben.

Op zichzelf staand geven de drie bovengenoemde theorieën geen volledig beeld van de ontwikkeling van de adolescentie. Beschrijf hoe de psychoanalytische, de sociaal-culturele en de cognitieve theorie samengebracht worden in de theorie van Erikson over de vorming van de identiteit.

De psychoanalytische en de sociaal-culturele theorie komen terug in de drie dimensies die Erikson onderscheidt: In de biologische dimensie zijn psychoanalytische elementen te vinden (bijvoorbeeld de driften) en in de sociale dimensie zijn sociaal-culturele elementen te vinden (de culturele invloeden). In de persoonlijke dimensie worden deze twee aspecten geïntegreerd. Cognitieve elementen komen terug in het ontstaan van het tijdsperspectief, de mogelijkheid om actief plannen te maken voor de toekomst.

Waarin verschilt de psychometrische benadering van de Piagetiaanse benadering en de informatieverwerkingstheorie?

De psychometrische benadering is geïnteresseerd in het vaststellen van het niveau van cognitief functioneren van adolescenten en gebruikt daarbij tests als meetinstrumenten om intellectuele capaciteiten van adolescenten zo betrouwbaar mogelijk vast te stellen. De Piagetiaanse benadering en de informatieverwerkingstheorie kijken meer naar algemene processen of ontwikkelingen. De psychometrische benadering heeft dus meer focus op producten en op verschillen tussen individuen dan algemene wetmatigheden.

Wat zijn de beperkingen van het sociale informatieverwerkingsmodel?

De reactie hangt ook af van de emotie van de reagerende persoon en van diens normatieve overtuiging.

Wat zijn ontwikkelingstaken?

De theorie van de ontwikkelingstaken onderscheidt verschillende taken die een adolescente moet leren uitvoeren, en naar mate het beter lukt de taken die bij de levensfase horen te vervullen zal de persoon zich gelukkiger voelen. Tevens zal de persoon dan beter in staat zijn volgende taken te leren uitvoeren. Deze taken verwijzen naar een reeks van opgaven die zich aandienen op een bepaald tijdstip in het leven en die de persoon moet volbrengen in relatie tot zijn omgeving. De persoon moet de taken eigen maken om ze te vervullen. Als diezelfde taken niet goed worden aangepakt, voelt de opgroeiende zich ongelukkig, krijgt negatieve reacties uit de omgeving en ontstaan de kans dat het ook met latere taken moeilijk zal worden.

De klassieke theorieën kunnen opgedeeld worden in drie categorieën: de psychoanalytische, de sociaal-culturele en de cognitieve theorieën. Beschrijf hoe deze drie theorieën denken over de Storm-and-Stress-hypothese; neem hierin mee de verschillen en overeenkomsten tussen de theorieën.

De theorieën hebben met elkaar gemeen dat ze alle drie de adolescentie zien als een periode van toegenomen emotionele verwarring (Storm and Stress). De oorzaak van deze verwarring wordt echter door de theorieën in verschillende hoeken gezocht. De psychoanalytische theorie wijt deze emotionele verwarring aan de toegenomen activiteit van de driften. Volgens de sociaal-culturele theorie hangt de emotionele verwarring samen met de biologische veranderingen die in de adolescentie plaatsvinden maar is de mate van deze verwarring afhankelijk van de bredere culturele context. De cognitieve theorie tot slot wijt de Storm and Stress aan veranderingen in het denken waarbij er een egocentrisme ontwikkelt die ervoor zorgt dat de adolescent zich uniek en onbegrepen voelt (emotionele onrust) maar ook onkwetsbaar (risicogedrag).

Wat is theory of mind?

De vaardigheid om na te denken over de gedachten en handelingen van anderen en perspectief nemen.

Wat is de meest problematische groep van de 5 statusgroepen? en waarom?

De verworpen adolescenten. Sociale verwerping is gerelateerd aan internaliserend probleemgedrag (risico voor henzelf). Agressieve adolescenten zijn een bedreiging voor de maatschappij en de omgeving door hun externaliserend probleemgedrag.

Vanaf het moment dat de eerste seksuele interesse in anderen ontstaan gaan jongeren gedrag vertonen dat de sociale status en aantrekkelijkheid voor anderen verhoogt. De functie van dating verandert gedurende de adolescentieperiode. Beschrijf de vier strategieën die gebruikt worden bij het maken van afspraakjes en beschrijf welke functie het daten heeft tijdens de vroege, respectievelijk late adolescentie.

De vier strategieën die gebruikt worden bij het maken van afspraakjes zijn: 1. informatie verzamelen en proberen de ander beter te leren kennen 2. het gebruik van vrienden 3. het impliciet benaderen van de ander (aandacht op je vestigen, humor gebruiken) 4. het aan laten komen op 'toevallige' ontmoetingen In de vroege adolescentie is de motivatie voor het daten voornamelijk egocentrisch. De belangrijkste functie van het daten in deze periode is het verschaffen van recreatie en amusement. Het is een leuk en spannend middel om de tijd te verdrijven. Potentiële partners worden gekozen met het oog op statusverhoging en de keuze voor een bepaalde datingpartner is sterk afhankelijk van de goedkeuring van anderen. Later in de adolescentie verschuift de focus van egocentrisme naar reciprociteit (wederkerigheid). Intimiteit wordt nu als het belangrijkste doel beschouwd bij het daten. Keuze voor een bepaalde datingpartner is minder afhankelijk van de goedkeuring van anderen en is meer toekomstgericht.

Volgens Piaget doen zich tijdens de ontwikkeling van kind naar adolescent kwalitatieve veranderingen voor in het cognitief functioneren. Beschrijf deze veranderingen en geef ook de Piagetiaanse naam voor deze fase van ontwikkeling.

De volgende veranderingen in het cognitief functioneren zijn tijdens de adolescentieperiode op te merken: abstract denken of formele denkoperaties: het denken kan betrekking hebben op dingen die niet direct zichtbaar zijn en gebeurtenissen die niet rechtstreeks worden ervaren hypothetisch-deductief denken: het kunnen denken door eerst hypothesen (vooronderstellingen) op te stellen en vervolgens deducties (gevolgtrekkingen) te maken combinatorisch denken: alle mogelijke combinaties van afzonderlijke eigenschappen kunnen nagaan om vervolgens op basis van het wel of niet voorkomen van bepaalde combinaties causale verbanden af te leiden. Piaget noemde dit de formeel operationele fase van de cognitieve ontwikkeling.

Licht het zelf-rapportage meetinstrument voor morele identiteit ontwikkeld door Karl Aquino en Americus Reed (2002) toe.

De volgende vragen staan daar in: 1. Ik zou me goed voelen als ik iemand zou zijn met deze eigenschappen. 2. Iemand zijn die deze eigenschappen heeft is een belangrijk deel van wie ik ben. 3. Ik zou me schamen als ik iemand zou zijn met deze eigenschappen. 4. Het hebben van deze eigenschappen is niet echt belangrijk voor mij. 5. Ik heb een sterk verlangen om deze eigenschappen te hebben. 6. Ik draag vaak kleren die me identificeren als iemand die deze eigenschappen heeft. 7. De dingen die ik doe in mijn vrije tijd (e.g., hobby's) identificeren me duidelijk als iemand die deze eigenschappen heeft. 8. Het soort boeken en tijdschriften dat ik lees identificeren me als iemand die deze eigenschappen heeft. 9. Het feit dat ik deze eigenschappen heb wordt gecommuniceerd naar anderen door mijn lidmaatschap in bepaalde organisaties. 10. Ik ben actief betrokken bij activiteiten die naar andere communiceren dat ik deze eigenschappen heb. Deze vragen representeren het zelf-rapportage meetinstrument voor morele identiteit ontwikkeld door Karl Aquino en Americus Reed (2002). De scores op de items 4 en 5 dienen gehercodeerd te worden. Tel de scores op de items 1,2,4,5 en 7 op. Deze items representeren de subschaal Internalisatie. Deze geeft de mate weer waarin de hierboven vermelde eigenschappen centraal zijn voor het eigen zelfconcept. Tel vervolgens de scores op de items 9,10, 11, 12 en 13 op. Deze items representeren de subschaal Symbolisatie. Deze geeft de mate weer waarin de hierboven genoemde eigenschappen tot uiting komen in het dagelijks gedrag. Maak ook een totaalscore, deze geeft weer in welke mate het zijn van een goed moreel persoon belangrijk is voor de eigen identiteit. Morele voorbeelden (moral exemplars) zoals Malala Yousafzai, de jonge Pakistaanse kinderrechtactiviste, scoren hoog op deze vragenlijst.

Wat zijn twee voor adolescentiefase kenmerkende vormen van probleemgedrag?

Depressieve klachten en in schaamte gewortelde agressie.

Wat doet de contextuele theorie?

Deze beschrijft de rol van de omgeving tot in detail (de andere theorieën noemen de omgeving wel maar niet tot in detail). Recente theorieën brengen de hele reeks van contexten in kaart. Ook het tijdperk van de geschiedenis (een historische context). Verder bekijken ze hoe de kenmerken van de jongere en de kenmerken van de omgeving op elkaar aansluiten.

Wat zijn externaliserend problematieken en stoornissen?

Deze gaan gepaard met conflicten met andere mensen of maatschappij als geheel en zichtbaar aan het uiterlijke gedrag. Er is een overlap met crimineel gedrag maar niet iedere crimineel gedrag is een stoornis en niet iedere stoornis brengt strafbaar handelen met zich mee.

Wat is eigen aan de adolescent wat betreft de display rules?

Deze houdt bij het tonen van emoties steeds beter rekening met de sociale context bijv. aan een goede vriend laat je je kwetsbare gevoelens zien, maar voor een willekeurige klasgenoot houd je deze verborgen. > Verder leren jongeren dat ze invloed kunnen uitoefenen op de manier waarop ze zelf hun emoties beleven. In plaats van verandering van de situatie richten ze zich op afleidende gedachten of selectief richten van aandacht. (cognitieve strategieën) > Later ook cognitieve herwaardering (meer acceptabel maken van emotionele beleving). > Er komt meer reflectie op de aard en de betekenis van emotionele problemen. > Er word vaker bewust gekozen voor het aangaan van de confrontatie met een emotionele gebeurtenis. Ze nemen meer verantwoordelijkheid voor het oplossen van emotionele problemen.

Van deze theorie zijn ook weer varianten van de infoverwerkingsthebrie ontstaan, namelijk. de connectionistische informatieverwerkingstheorie. Wat houdt die in?

Deze is niet meer geïnspireerd op onze bureaucomputer, maar op onze hersenen. Kenmerken: - het cognitief systeem bestaat uit met elkaar verbonden " neuronen" die elk een activatiestand hebben en die elkaar afremmen en uitdagen. - Dit systeem loopt parallel en niet sequentieel (achtereenvolgend) - informatie wordt niet op 1 plek opgeslagen maar verspreid. - ons netwerk van neuronen is in staat tot leren - wel gericht op de ontwikkeling van jonge kinderen

Wat zeggen de sociaal-culturele theorieën over de adolescentie?

Deze kennen een grotere rol toe aan de invloed van de omgeving. Het gedrag van de adolescent wordt ook gevormd door reacties van buiten (ouders of leeftijdgenoten) of nog breder (de cultuur ).

Het model over verwerping door klasgenoten van Coie et al.

Deze kinderen verkleinen hun kans om later succesvol te functioneren in de maatschappij. Ook in de adolescentie kunnen de patronen voortzetten. Er werden sterke verbanden gevonden voor latere jeugdcriminaliteit.

Wat is de rol van afweermechanismen?

Deze moeten de impulsen intomen en verdringen (moeilijk omdat de jongere zijn volledige seksuele volwassenheid heeft bereikt en ook zijn lichamelijke kracht). Een afweermechanisme in de psychologie is een 'techniek' of 'trucje' die de geest onwillekeurig gebruikt om bepaalde driftmatige strevingen en verlangens, en waarheden (realiteiten) die te veel angst of verdriet oproepen, uit het bewustzijn weg te houden.

Wat zegt de contextuele versterkingshypothese?

Deze richt zich op het samenspel van processen die gepaard gaan met de veranderingen zowel op lichamelijk als op sociaal gebied. Volgens deze theorie is de timing van de lichamelijke ontwikkeling op zichzelf niet echt een verklaring voor een verhoogde kwetsbaarheid van vroegrijpe of laatrijpe adolescenten. Het risico zit hem vooral in de samenloop van een off-time rijping met de omgeving waarin risicofactoren zitten. Als de top van de lichamelijke verandering zich ook voordoet met grote veranderingen op sociaal gebied (schoolovergang) is het risico groter. Ook de peergroup is hiervan van grote invloed en dan vooral deviante peers, net zoals achtergestelde gezinnen of buurten.

Wat precies doet de Hypothalamic-Pituitary-Gonadal (HPG)-as?

Deze rijping wordt ook wel gonadarche genoemd en staat in teken van pas echt lichamelijke veranderingen. De hypothalamus geeft een gonadotropine-uitlokkend hormoon af (GnRH), waardoor de hypofyse het luteiniserend hormoon (LH) en het follikel stimulerend hormoon (FSH) gaat afgeven. LH en FSH stimuleren de gonaden om een sekshormoon af te gaan geven (testosteron voor jongens en estrogeen voor meisjes), deze zorgen vervolgens voor veranderingen in alle organen die met lichamelijke verandering te maken hebben. De rijping van de primaire seksuele organen (eierstokken en testikels) en de secundaire seksuele karakteristieken (schaamhaar, borsten geslachtsorganen) vinden plaats. De adolescent wordt geslachtsrijp. Belangrijke gebeurtenissen zijn de eerste zaadlozing en eerste menstruatie.

Wat houdt de klassieke informatieverwerkingsbenadering in?

Deze stamt van 1950-1960 toen de eerste computers hun intrede deden. Men dacht dat de menselijke geest ook een soort computer is, een systeem dat achtereenvolgend informatie verwerkt en die informatie op 1 plek opslaat.

Hoe denkt de toegepaste ontwikkelingspsychologie/de positieve psychologie over de vraag of de adolescentie een specifieke periode in de ontwikkeling is die gekenmerkt wordt door Storm and Stress?

Deze stroming ziet de adolescentie als een periode waarin adolescenten domeinen selecteren die voor hen van belang zijn, ze specialiseren zich hier verder in en zoeken compensatie voor de vaardigheden die ze nog missen. Deze processen van selectie, specialisatie en compensatie zijn niet specifiek voor de adolescentie en kunnen ook in andere fasen van de ontwikkeling bestudeerd worden. Zij zien dan ook de adolescentie niet als een specifieke periode in de ontwikkeling. Volgens deze stroming wordt de adolescentie ook niet gekenmerkt door een periode van Storm and Stress maar wordt omschreven als een periode waarin jonge mensen in toenemende mate hun eigen ontwikkeling in handen nemen.

Buhrmester (theorie) ligt in tussen 1 en 2. Wat zegt hij?(de 2 invalshoeken van rol ouders/vriendschappen)

Deze theorie is een modificatie op het werk van Sullivan. Sommige relaties voorzien in sociale behoeften, maar dat wil niet zeggen dat andere relaties daarvoor ongeschikt zijn. Dit roept wel de vraag op in hoeverre relaties met ouders compensatie kunnen bieden voor negatieve relaties met vrienden en visa versa. De sociale steun die jongeren in hun relaties met vrienden en ouders ervaren, blijkt een belangrijke voorspeller te zijn voor hun welbevinden en probleemgedrag. Jongeren lijken ontbrekende steun in de ene relatie gedeeltelijk te kunnen compenseren door steun te zoeken in een andere relatie. Onduidelijk in hoeverre dit ook de effecten van de ontbrekende steun kan compenseren. Ontbrekende steun van ouders kan vrijwel niet gecompenseerd worden door vrienden. Compensatie van een ontbrekende ouder lijkt alleen mogelijk door zich te richten op de andere ouder, omdat relaties met vrienden een ander effect hebben.

Beschrijf vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt waarom conflicten tussen adolescent en ouder(s) functioneel zijn.

Deze tweede separatie-individuatiefase vindt plaats ten behoeve van de autonomie, zelfstandigheid (onthechting) en identiteitsontwikkeling (eigen weg gaan, eigen grenzen bepalen) van de adolescent. Conflicten in de ouder-kindrelatie zijn onvermijdelijk, natuurlijk en noodzakelijk voor de verdere groei van de adolescent en horen bij het normale ontwikkelingsproces.

Door welke 3 regelsystemen worden de lichamelijke veranderingen gereguleerd?

Deze worden ook wel neuro-endocriene assen genoemd. Namelijk: - De bijnier - De gonade - De groeias. Hoe de veranderingen plaats vinden is niet precies bekend maar het wordt wel aangestuurd door het centrale zenuwstelsel.

Een recente stroming binnen het onderzoek naar problematische ontwikkelingen gedurende de levensloop is de Ontwikkelingspsychopathologie. Geef een korte introductie?

Dit richt zicht op condities waaronder stoornissen in de ontwikkeling optreden, in stand blijven of verdwijnen, en naar de individuele verschillen in aanpassing die daarbij voorkomen. Condities zijn onder meer situaties die een verhoogd risico inhouden. Naast risico en protectieve factoren wordt er vanuit de ontwikkelingspathologie gewezen op een complex samenspel tussen individu en omgeving die de richting van een ontwikkeltraject bepaalt. Bovenstaande gedachte sluit nauw aan bij de theorieën uit het dynamisch interactionisme, die benadrukken dat mensen hun eigen omgeving vormgeven, maar op hun beurt ook door hun omgeving worden vormgegeven. Dit wordt ook wel transactionele modellen genoemd.

Beschrijf het traject van toenemende marginalisatie als verklaring voor het ontstaan van jeugdcriminaliteit.

Dit traject is een combinatie van drie modellen over het ontstaan van criminaliteit. Deze drie modellen bestrijken de kindertijd tot en met de vroege volwassenheid en tonen aan dat probleemgedrag in een bepaalde levensfase kan leiden tot marginalisatie en dat deze marginalisatie in een volgende fase terug aanleiding is voor het ontstaan van problemen. Het traject van toenemende marginalisatie combineert onderstaande modellen. a. Het coercive-model: de gezinssituatie wordt beheerst door negatieve afdwingpatronen (gewenst gedrag wordt door de adolescent beloond door negatieve stimulering tijdelijk op te schorten, bijvoorbeeld stoppen met zeuren) waardoor het kind niet leert om op een positieve manier met anderen te communiceren. Het kind is noch thuis noch in de directe omgeving geliefd. b. Verwerping door leeftijdgenoten: kinderen en adolescenten met dergelijke afdwingpatronen maken zich ook bij leeftijdgenoten niet geliefd en wordt daarom door hen afgewezen. De afgewezen adolescent gaat zich afzonderen (eenling) of gaat deel uitmaken van een groep deviante adolescenten. Dit afgewezen en verstoten worden wordt in verband gebracht met latere jeugdcriminaliteit c. Sociale-controletheorie: de adolescent, vaak deel uitmakend van een groep deviante adolescenten, ervaart geen binding met de maatschappij en deelt de waarden en normen van die maatschappij niet en gaat hierdoor makkelijker over tot (ernstige) criminaliteit

Oefenen vriendengroepen een negatieve invloed uit op jongeren? Colemans 1961: The adolescent society

Dit werd lange tijd wel aangenomen, tegenwoordig vinden we dit beeld maar overdreven. Doorgaans is de invloed positief. Goed aan de vriendengroep: - horizontale relaties (ouder-kind verticaal) - wederkerigheid - samenwerking tussen gelijkwaardige individuen - vriendengroepen en de volwassen wereld zijn in het algemeen geen aparte werelden. De normen en waarden van de vriendengroepen komen vaal zeer sterk overeen met de normen en waarden van de volwassen maatschappij. - jongeren maken vaak deel uit van meerdere vriendengroepen - jongere leert soc. vaardigheden - goed voor identiteit en zelfbeeld ontwikkelen - jongere leert standpunten innemen Bovendien zijn er grote verschillen in de vriendschappen in een vriendengroep. Sommigen zijn beste vrienden, anderen weer oppervlakkig of gewoon goede vrienden.

Wat is de eigen kracht-conferentie?

Doel: Met de Eigen Kracht-conferentie wordt beoogd dat gezinnen zelf de verantwoordelijkheid nemen om problemen op te lossen met behulp van hun sociale netwerk. De bedoeling is dat zij de regie over hun eigen leven nemen en samen met hun netwerk onderzoeken hoe zij de problemen willen en kunnen aanpakken. Een Eigen Kracht-conferentie leidt tot een plan met draagvlak van een brede kring, waarmee problemen rondom het opvoeden en opgroeien van kinderen opgelost, verminderd of draaglijk gemaakt kunnen worden. Doelgroep: De Eigen Kracht-conferentie is bedoeld voor gezinnen die problemen ervaren in de ontwikkeling en/of opvoeding van hun kind en die samen met hun sociale netwerk een plan willen opzetten om de problemen op te lossen, te verminderen of draaglijk te maken. Aanpak: Gedurende een bijeenkomst, waar het gezin, familieleden, vrienden en eventueel professionele betrokkenen aanwezig zijn, wordt een plan opgesteld om de problemen aan te pakken. Materiaal: Er is een handleiding voor de Eigen Kracht-coördinatoren die hoort bij de training die zij ontvangen. Daarnaast zijn er allerlei onderzoeksrapporten beschikbaar. Onderzoek: Uit Nederlands, quasi-experimenteel onderzoek blijkt dat de veiligheid van kinderen in het gezin verbetert nadat het gezin samen met zijn sociale netwerk een plan heeft bedacht om de problemen te verbeteren. Ook nemen de sociale steun en de eigen regie van het gezin toe. Resultaten uit buitenlandse onderzoeken komen hiermee overeen. Blijkt een geschikt middel voor kinderen en jongeren met een ondertoezichtstelling. Jongeren kunnen meepraten/meebeslissen over de oplossing en voelen zich dus gehoord.

We zien bij hele jongere kinderen al verschillen tussen jongens en meisjes. Zo hebben ze bijv. bepaalde voorkeur voor spelmateriaal. Hoe komt het dat jongens meer van auto's/stoeien houden en meisjes meer van poppen?

Door een combinatie van biologische factoren en door omgevingsfactoren. In de baarmoeder zijn al biologische factoren werkzaam en vanaf het moment dat de sekse bij de omgeving bekend is, wordt er verschillend met jongens en meiden omgegaan.

Geef drie risicofactoren voor de sociale ontwikkeling van adolescenten binnen allochtone gezinnen.

Drie risicofactoren voor de sociale ontwikkeling van adolescenten binnen allochtone gezinnen zijn: * Discrepantie in opvattingen: In het algemeen zijn allochtone adolescenten meer georiënteerd op de Nederlandse samenleving dan hun ouders. De eerstegeneratieallochtonen waartoe de ouders vaak nog behoren, zijn meer georiënteerd op het land van oorsprong dan op integratie. Dit verschil in oriëntatie in het aanpassingsproces kan leiden tot conflicten en verstoring van de normale hiërarchische verhouding tussen ouder en kind. * Traditionele denkbeelden en opvoedingsgedrag: de opvoeding in Nederland is veel individualistischer dan in sommige andere landen, waar niet alleen familieleden maar ook volwassenen op school of op straat adolescenten op hun gedrag kunnen aanspreken. Nederlandse ouders staan hun kinderen vaak een grotere mate van vrijheid toe en oefenen minder direct gezag uit. * Slechtere economische positie: een relatief ongunstige sociaaleconomische status kan ongunstig zijn voor de gezonde ontwikkeling van de adolescent.

Andere vormen van hulp voor de adolescent.

E-health * Voordeel > - laagdrempelig - flexibel - kostenbesparend - mogelijkheid tot anoniem - voor hulpverlener meer modeltrouw * Nadeel > - ontbreken non-verbale signalen - na anoniem niet meer achterhalen wie - discussiefora kunnen ongezonde tendensen bevatten Systeemgerichte interventies (hulp vooral thuis in het gezin) - Family first - Spoedhulp - Intensieve orthopedagogische gezingsbehandeling Mindfulness Eigenkracht-conferentie > Heeft als doel dat gezinnen zelf de verantwoordelijkheid nemen om problemen op te lossen met behulp van familie en sociale netwerk

Het algemene beeld van de adolescentie als een periode van conflict en instabiliteit wordt niet langer onderschreven. Wat kunnen we er dan wel over zeggen?

Echter, studies laten wel zien dat adolescenten verschillen van andere leeftijdsgroepen in de frequentie, de intensiteit en de stabiliteit van gevoelens. Uit onderzoek bleek dat adolescenten meer extreme gevoelens rapporteren dan volwassenen. Tevens bleken adolescenten minder positieve en meer negatieve gevoelens te rapporteren dan kinderen. Dit kan mogelijk verklaard worden door een toenamen in het aantal stressvolle gebeurtenissen tijdens de adolescentie. In sommige onderzoeken wordt bij adolescenten in vergelijking met kinderen een stemmingsdaling geconstateerd. Vooral een afname in positief affect, niet zozeer een toenamen in negatief effect. Maar, al met al is er weinig empirisch bewijs voor de extreme stemmingswisselingen die kenmerkend zouden zijn voor de adolescentie!

Wat zijn de problemen/effecten (op het kind) van een echtscheiding? (1 ouder of samengestelde gezinnen)

Echtscheiding is altijd een emotionele belasting voor kinderen, waarbij de uitkomst sterk wordt beïnvloedt door de omstandigheden rond de echtscheiding. (onderzoek vooral op jongere kinderen). - jongere is zich aan het losmaken en dit proces wordt verstoord (vertragen of uitgesteld) - jongere voelt zich schuldig voor alleenblijvende ouder - losmaking vertraagd of uitgesteld - scheiding nadelig coor eigen sociale ontwikkeling - kind heeft negatief beeld van relaties - sterke wens (fixatie) om het anders te doen geeft druk op relatie - financieel achteruitgang beïnvloedt ontwikkeling jongere

Conflicten tussen ouders en adolescenten geven de kwaliteit van de relatie tussen de adolescent en zijn/haar ouders weer. In de adolescentie kunnen meningsverschillen met ouders niet vermeden worden. Waarom ontstaan deze conflicten en wat zijn de gevolgen voor de adolescent?

Een belangrijke reden waarom conflicten ontstaan is de behoefte van de adolescent om meer autonomie te ontwikkelen. De manier waarop de ouders vervolgens reageren op de adolescent is bepalend voor het daadwerkelijk ontstaan van een conflict. In gezinnen waarin de ouders een autoritaire opvoedingsstijl hebben zullen meer conflicten plaatsvinden. Het hebben van conflicten wordt gezien als een normaal aspect van de ontwikkeling, als belangrijk voor psychologische groei of als een indicator van problemen in de ouder-kindrelaties. Maar adolescenten kunnen ook negatieve gevolgen ervaren van ernstige conflicten. Zo blijkt dat het hebben van meer en ernstiger conflicten met ouders samenhangt met externaliserend en internaliserend probleemgedrag zoals delinquentie, agressie, lage zelfwaardering en depressiviteit. Deze conflicten hebben niet alleen een effect op de ontwikkeling en het welbevinden van de adolescenten, maar ook op de rest van het gezin.

Wat is demandingness?

Een beroep te doen op de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van het kind.

Wat is emotieregulatie?

Een centraal onderdeel van het emotionele proces: we houden dan onze belangen en de gevolgen in de gaten. Omdat onze reactie waar onze basale emoties toezetten, in onze complexe omgeving niet altijd adequaat is. We beïnvloeden de aard en intensiteit van onze emoties. De aan emotie ten grondslag liggende belangen gelden al voor jonge kinderen. De elementaire emoties (boosheid, verdriet, angst en blijdschap) zijn al vroeg in de ontwikkeling aanwezig. Complexe emoties zoals schuld, schaamte en trots verschijnen later, maar zelf kleuters beschikken al over het hele scala van emoties.

Wat wordt met de term 'emotionele competentie' bedoeld en welke drie vaardigheden zijn van belang voor het verwerven van emotionele competentie?

Een emotioneel competent individu is in staat de mogelijkheden die het emotionele systeem biedt zo goed mogelijk te benutten. Centrale vaardigheden hierbij zijn een adequate verwerking van emotioneel geladen informatie (m.a.w. inzicht in het ontstaan van emoties), het vinden van adequate, emotiegestuurde oplossingen (m.a.w. inzicht in adequate emotieregulatiestrategieën) en kennis en inzicht in de eigen emotionele processen (m.a.w. inzicht in de eigen subjectieve beleving van emoties).

Hoe beïnvloeden maatschappelijke veranderingen de ontwikkeling van de identiteit?

Een goed ontwikkelde identiteit is belangrijk voor goed te kunnen functioneren in de maatschappij (Erikson) Jeugd kan langer studeren en ook social media neemt toe. Beide hebben een grote invloed op de ontwikkeling van de identiteit. We zien een verschuiving van de periode waarin de identiteitsontwikkeling van exploratie en aangaan van verbindingen plaats vindt (zeker in geïndustrialiseerde landen). In de tijd van Erikson en Marcia was dit nog de adolescentie, nu vaker de vroege volwassenheid (of ontluikende volwassenheid). Sommige identiteitskwesties zijn in de volwassenheid nog niet opgelost en heeft iedereen aan het einde van de vroege volwassenheid een volwassen identiteit bereikt.

Wat is gehechtheid?

Een langdurige, intense en gevoelsmatige band van oorsprong tussen baby's/jonge kinderen en hun moeder. Het gaat om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Baby's hebben een aangeboren neiging om hechte relaties te vormen met volwassenen (gehechthheidsfiguren). Deze relaties zijn evolutionair geen nuttig, omdat de aanwezigheid van een beschermende volwassene de overlevingskansen van een baby (en dus de gehele soort) vergroot. Het gehechtheidssysteem streeft daarom voortdurend naar de nabijheid van gehechthheidsfiguren. Het systeem wordt geactiveerd in tijden van stress (bang, moe, ziek, onveilig, alleen) waarbij het gehechtheisgedrag vertoont (huilen) met als gevolg dat het gehechtheidsfiguur in nabijheid komt. Als het kind zich veilig voelt wordt het gehechtheidssysteem gedeactiveerd en wordt de gehechtsheidsfiguur gebruikt als een veilige basis voor exploratie van de wereld. Gehechtheidservaringen met verschillende gehechthheidsfiguren worden geïntegreerd tot een intern werkmodel van gehechtheid. Dit interne werkmodel van gehechtheid fungeert als blauwdruk voor nieuwe sociale relaties.

Sommige scholen hebben een maatschappelijke stage als onderdeel van hun curriculum. Hierbij gaat de adolescent vrijwilligerswerk doen. Dit vindt vooral plaats in de non-profitsector: bij een vrijwilligersorganisatie, vereniging, instelling of maatschappelijke organisatie, maar kan ook soms plaatsvinden buiten een georganiseerd verband, bijvoorbeeld door boodschappen te doen voor een oude buurvrouw of een gezin te helpen dat tijdelijk Op welke wijze kan een dergelijke maatschappelijke stage volgens het bovenstaand (morele ontwikkeling) model bijdragen aan de vorming van de morele identiteit van de adolescent?

Een maatschappelijke stage kan bijdragen aan de vorming van de morele identiteit. Zo'n stage verwijst immers direct naar de morele waarden die iemand heeft (zoals zich onbaatzuchtig inzetten voor anderen) en creëert expliciet de context waarbinnen de adolescent zich volgens haar of zijn morele waarden kan gedragen. De ontwikkeling van een morele identiteit voltrekt zich ook in interactie met anderen. Sociale interacties met de focus op gelijkwaardigheid en samenwerking dragen bij aan de vorming van een morele identiteit. Het ervaren van een goed gevoel bij het helpen van anderen ('de held kunnen zijn') is niet alleen een drijvende kracht bij de vorming van de morele identiteit, maar kan er - door het beloningseffect - tevens voor zorgen dat de adolescent ook later en in andere contexten prosociaal gedrag vertoont. Het geven van complimenten en waardering draagt ook bij aan het gevoel van eigen effectiviteit van de adolescent; hij ervaart dat hij dergelijk gedrag kan vertonen en meer nog, daar waardering voor ontvangt. Ook dit moedigt de adolescent aan om zichzelf te zien als een goed moreel persoon. Ook het gegeven dat dit sommige scholen een maatschappelijke stage deel uitmaakt van het programma (en het doen van vrijwilligerswerk als het ware geïnstitutionaliseerd wordt) is een belangrijk element bij de morele identiteitsvorming. Veel adolescenten ontwikkelen hun morele identiteit door de mogelijkheden die geboden worden door scholen, maar ook door bijvoorbeeld de jeugdbeweging, buurtwerk, verenigingen zoals de sportclub, maatschappelijk organisaties zoals Unicef, geloofsgemeenschappen, enzovoort.

Er zijn verschillende modellen ontwikkeld om de invloed van factoren op psychische problematieken beter te begrijpen en te onderzoeken. Wat is het transactionele model?

Een model dat inzichtelijk maakt op welke manier de verschillende kwetsbaarheid- en beschermende factoren elkaar beïnvloeden. het gaat dan om meerdere factoren die van invloed zijn, een aanpassing die wel of niet succesvol is, de psychopathologie treedt op in een ontwikkeling.

Sterke emotionele en gedragsmatige onafhankelijkheid kan tegen de verwachtingen van SIT uitmonden in adolescentenproblematiek. Geef hier twee mogelijke verklaringen voor. (youlearn)

Een mogelijke verklaring is dat geen goede of veilige band met de ouders de reden is voor het nastreven en tonen van het onafhankelijke gedrag. De adolescent wil zich op deze wijze onttrekken aan zijn ouders. Dit kan dan meer een uiting van rebellie zijn dan van volwassenheid. Een andere verklaring is dat er sprake is van een vroegere timing; als de autonomieontwikkeling meer geleidelijk verloopt is er minder kans op probleemgedrag.

Waarom is de puberteit vaak een moeilijke tijd voor ouders?

Een opgroeiende adolescent trekt de autoriteit van de ouders in twijfel; dit kan geïnterpreteerd worden als kritiek op het gezinssysteem en de opvoedersrol. Daarnaast staan ouders voor hun eigen ontwikkelingstaken gedurende hun 'midlife' levensfase die vaak gelijktijdig bij hen plaatsvindt. In deze levensfase kunnen ouders hun eigen levenssituatie en de door hen gemaakte keuzes (opnieuw) evalueren en beseffen dat sommige van deze keuzes definitief zijn.

Wat is een peergroup?

Een peergroup is een groep mensen uit de samenleving, die een vergelijkbare leeftijd, status, belang of belangstelling hebben en gemeenschappelijke gedragscodes. Een peergroup wordt ook wel de 'vriendengroep' of 'vriendenkring' genoemd. Een peergroup kan open of gesloten zijn. Een open peergroup stelt zich open voor de buitenwereld. De leden worden geholpen in hun zoektocht naar hun identiteit (bij jongeren). Een gesloten peergroup sluit zich af van de buitenwereld. De eigen persoonsgroei wordt beknot. Niet zomaar iedereen kan hierbij horen, de leden moeten zich onderwerpen aan de normen en waarden van de groep. In een aantal ontwikkelingspsychologische theorieën wordt de peergroup een belangrijke functie toegekend in de ontwikkeling van jonge mensen (met name pubers en adolescenten). Zo zou de peergroup als primaire groep functioneren en de jongeren socialiseren in bepaalde milieus.

In het basisboek wordt gesproken over het idee dat adolescenten onder sommige omstandigheden hun prefrontale cortex (PFC) net zo goed als volwassenen kunnen activeren, terwijl dit onder andere omstandigheden niet zo blijkt te zijn. In 2012 bespreken de Nederlandse psychologe Crone en haar Amerikaanse collega Dahl in het gerenommeerde tijdschrift Nature de sociaal-affectieve veranderingen die op hersenniveau plaatsvinden tijdens de adolescentie. Het Volkskrant-artikel van 15 september 2012 gaat naar aanleiding van deze publicatie in op de omstandigheden die van invloed zijn op de puberende PFC. Beschrijf deze omstandigheden en de gevolgen die zij hebben.

Een toegenomen activatie van de PFC is te zien onder omstandigheden waarin er een beroep wordt gedaan op de creativiteit van adolescenten en onder omstandigheden waar emoties een grotere rol spelen (met name bij dreigende sociale exclusie). Ook motivatie speelt hier een belangrijke rol in, taken waartoe de adolescent zich (intrinsiek) gemotiveerd voelt gaan hem makkelijker af.

Wat gebeurt er dan in de eerste en tweede separatie-individuatiefase volgens de relationele visie?

Eerste fase: afstand nemen van reële ouders door opbouwen van interne voorstellingen (eerste drie levensjaren: eerste separatie-individuatiefase) Tweede fase: psychologisch en emotioneel afstand nemen van de interne voorstellingen van de ouders door omgang met mensen buiten het gezin in de adolescentie (tweede separatie-individuatiefase)

Wat zegt de interpersoonlijke theorie van ontwikkeling van Sullivan (1953)

Elke ontwikkelingsfase (verschillende fase van het leven) kent een nieuwe sociale behoefte (die eigen zijn voor die fase) die wordt toegevoegd aan de al bestaande behoeften.

Wordt jeugdcriminaliteit een groter probleem?

Geen bevestiging in cijfers. Criminologen menen dat het afneemt en dit is ook geconstateerd in de internationale criminaliteitsdaling. Kinderrechter is bij ernstige delicten wel zwaarder gaan straffen, maar het aantal dat beschuldigd is is omlaag gegaan.

Is de gehechtheid dan alleen belangrijk bij jonge kinderen?

Gehechtheid is met de jaren uitgegroeid tot een concept dat tijdens de hele volwassenheid belangrijk wordt verondersteld. Naarmate kinderen ouder en meer volwassen worden ziet deze bang natuurlijk wel anders uit. Losmaking (onthechting wordt gezien als een van de belangrijkste ontwikkelingstaken in de adolescentie, naast het opbouwen van een eigen identiteit.

Naast het opbouwen van een eigen identiteit wordt het losmaken ('onthechten') van ouders gezien als een van de belangrijkste ontwikkelingstaken in de adolescentie. De kwaliteit van de hechtingsrelatie met de ouder neemt hierbij af. Leg uit waarom dit niet een negatief verschijnsel hoeft te zijn.

Enige losmaking van de ouders is nodig voor de ontwikkeling van de adolescent tot jongvolwassene met een eigen identiteit en positieve relaties met leeftijdgenoten. Er is bij het overgrote deel van de adolescenten geen sprake van een complete verbreking van de band. Het is echter wel zo, dat er een negatief verband bestaat tussen de kwaliteit van de affectieve relatie met ouders en het probleemgedrag van adolescenten. Adolescenten die een warme relatie hebben met hun ouders, rapporteren minder probleemgedrag en voelen zich beter. Als ze toch probleemgedrag vertonen, zoals delinquentie en agressiviteit, is het gedrag bij deze adolescenten minder frequent en minder ernstig dan bij adolescenten die een minder warme relatie hebben met hun ouders. Er moet wel benadrukt worden dat hier sprake is van een wederzijdse beïnvloeding. Slechte relatie ouders > probleemgedrag, maar probleemgedrag > slechte relatie ouders.

Seksuele disfuncties bij de adolescentie.

Er bestaan verschillende mogelijke problemen met het seksueel functioneren Er kunnen stoornissen zijn in het verlangen en in de opwinding Verlangen: - geen zin in seks of afkeer - Fetisjisme (object) - pedofilie - exhibitionisme - masochisme - sadisme - travestie - hyperseksual disorder (nog niet opgenomen in DSM) Opwinding: - genitale opwindingsstoornis. - seksuele opwindingsstoornis. - orgasmestoornis - ejactulatiestoornis - voortijdig orgasme - dyspareunie - vaginisme

Welke gevolgen heeft een niet-adaptieve ontwikkeling van de zelfwaardering?

Er bestaat een verband tussen lage zelfwaardering en depressie in de volwassenheid. Ook hoge zelfwaardering kan negatieve gevolgen hebben zoals agressief gedrag. Zij zouden kwetsbaarder zijn voor kritiek.

Beschrijf het patroon van toename/afname van conflicten tijdens de adolescentie?

Er is een afname (in frequentie) van conflicten van de vroege naar de middenadolescentie, maar ze nemen toe in emotionele intensiteit. Na de middenadolescentie nemen ze nog verder af in frequentie, de emotionele intensiteit blijft stabiel/gelijk. Moeders hebben de meeste conflicten en dan vooral met de meisjes.

Hebben puberteitshormonen mogelijk een invloed op de snelheid van de ontwikkeling van de hersenen, want meisjes raken gemiddeld eerder in de puberteit dan jongens.

Er is een positief verband gevonden tussen de hoeveelheid LH (kun je vinden in de urine bij meisjes) en het volume aan witte stof in verschillende delen van de hersenen

Leg uit wat men bedoeld met discrepantie in de adolescentie?

Er is vaak een discrepantie tussen enerzijds geacht worden al vroeg zelfstandig te zijn, maar anderzijds pas laat echt de middelen hiervoor te hebben. Sommige theoretici veronderstellen dat juist deze discrepantie tot probleemgedrag leidt. Je ziet dit o.a. doordat jongeren langer studeren, thuis wonen en over het algemeen pas laat verdienen (later trouwen/kinderen), terwijl wel verwacht wordt dat ze zelfstandig zijn, mee kunnen praten en van alles op de hoogte zijn. Echter hoeft dit niet altijd tot problemen te leiden. Jongeren kunnen het ook prettig vinden omdat dit ruimte geeft tot langer experimenteren voordat er belangrijke keuzes gemaakt moet worden. Dit noemt men ook wel eens een verlengde adolescentie of emerging adulthood/ ontluikende volwassenheid (Arnett)

Het preventieprogramma 'De gezonde school en genotmiddelen' richt zich niet alleen op adolescenten op middelbare scholen. Ook basisschoolkinderen hebben in dit kader een eigen preventieprogramma. Leg uit waarom vroegtijdige voorlichting bij softdrugsgebruik zo belangrijk is.

Er kunnen meer problemen ontstaan op verschillende gezondheidsgebieden, evenals het risico van verslaving als er op jongere leeftijd begonnen wordt met drugs. Tegenwoordig beginnen jongeren soms al op heel vroege leeftijd (9 à 10 jaar) met hun eerste blowervaring.

EHealth staat voor elektronische gezondheid, ofwel zorg via internet. Steeds meer aandacht gaat uit naar zogeheten 'blended care', waarbij reguliere face-to-face-gesprekken gecombineerd worden met online interventies zoals chatten, videobellen (denk aan skypen, facetimen), online behandelmodules en online inzage in het eigen gezondheidsdossier. Daarnaast doet ook de mobiele revolutie haar intrede in de zorg, ook wel 'mHealth' genoemd. Hierdoor kan een adolescent tijd- en plaatsonafhankelijke zorg gebruiken via een tablet of smartphone. Voordeel van deze programma's is dat ze snel en laagdrempelig zijn en goed aansluiten bij de hedendaagse leefwereld van jongeren. Zo zijn er verschillende e-health programma's om jongeren te helpen om te gaan met depressie, ADHD, anorexia en het bevorderen van de seksuele gezondheid. Ondanks de vele voordelen van deze programma's zijn er een paar belangrijke nadelen waar rekening mee dient te worden gehouden. Beschrijf deze nadelen.

Er ontbreken non-verbale signalen. Dit kan deels worden gecompenseerd door in de geschreven communicatie wat vaker door te vragen en samen te vatten. Ook kan men communiceren via een webcam, maar dit gebeurt nog niet veel en dit zal ook niet elke jongere willen. Een ander nadeel is dat adolescenten - als ze zich anoniem hebben gemeld - niet meer achterhaald kunnen worden wanneer ze uitvallen. Ook is de inhoud van met name discussiefora niet altijd (direct) te beïnvloeden en kan daardoor ongezonde tendensen bevatten. Ook zijn er rond sommige problemen 'ongezondheidsbevorderende' websites ontstaan (bijvoorbeeld 'pro-anorexiawebsites').

Wat is specifiek voor het beschrijven van emoties door adolescenten (en volwassenen)?

Er treden op latere leeftijd nog steeds systematische veranderingen op in de wijze waarop mensen emoties beschrijven. In de vroege adolescentie > vrij algemeen, weinig persoonlijke termen en gevoelens worden op eenvoudige wijze van elkaar onderscheiden. Leggen vooral nadruk op cognitieve controle (als je boos bent, wil je meteen iets doen aan die boosheid) Oudere adolescenten en volwassenen gebruiken een meer persoonlijk, doorleefde termen om emotionele ervaringen te beschrijven en onderkennen het duale karakter van emoties als een lichamelijk en mentaal fenomeen. De objectieve, fysieke kant van emoties en de subjectieve, mentale kant vormen nu een geïntegreerd geheel.

Eetstoornissen bij adolescenten

Er wordt geschat dat NL onder 15-19 jarige meisjes jaarlijks bijna 80 per 100.000 anorexia nervosa ontwikkelen. * Anorexia nervosa - Weigering om het gewicht op minmaal niveau te houden (15% onder de norm) RESTRICTIEVE TYPE > Deze meisjes vasten i.c.m. lichamelijke activiteit. PURGERENDE TYPE > Deze meisjes vasten afgewisseld met vreetbuien, braken en laxeren. - intense angst om dik te worden met vertekend lichaamsbeeld. - piek tussen 14-18 jaar - kan leiden tot vertraagde groei, stoppen menstruatie etc. - zeer laag lichaamsgewicht * Boulimia nervosa - afwijkend eetpatroon - vreetbuien staan centraal - controleverlies, niet meer kunnen stoppen - kan komen door depressie/angst, ruiken van verboden voedsel - ook vasten, braken, laxeren, veel bewegen, compensatiegedrag - meisje vindt zich te dik - soms in aansluiting op anorexia (16 tot 24 jaar) - meestal normaal lichaamsgewicht Wat is de oorzaak van anorexia? - slankheidsideaal in het westen - disfunctionele denkpatronen . eigenwaarde wordt bepaald door lichaam . streven steeds dunner te worden . angst om dikker te worden . gestoord eetgedrag . gewichtscontrolerende maatregelen . extreme behoefte aan zelfcontrole . lage zelfwaardering . perfectionisme . afname gewicht verhoogt zelfwaardering Wat zijn de gevolgen van vasten? a. verzadigingsgevoel komt niet overeen met werkelijk genoten voedsel b.excessieve lichaamsactiviteit zet vicieuze cirkel in gang ... niet meer stoppen

De theoretische ideeën van Erikson zijn door Marcia overzichtelijk uitgewerkt in het invloedrijke Identiteit Status Paradigma. Het model is echter ook bekritiseerd. Wat is het belangrijkste kritiekpunt op het Identiteit Status Paradigma?

Er wordt volgens het Identiteit Status Paradigma te weinig aandacht besteed aan het proces en de CONTEXT van de identiteitsontwikkeling. Identiteitsontwikkeling verloopt volgens Eriksons identiteitstheorie niet alleen binnen een adolescent maar ook onder invloed van de mensen in de omgeving van de adolescent, de religieuze context en de gemeenschapscontext. Ook in het hoofdstuk van Schwartz (2012) wordt het belang van deze sociale context erkend. Hij maakt hierbij een onderscheid tussen een personal identity en een cultural/ethnic identity.

Wat zegt het CULTURELE WAARDENMODEL?

Er zijn culturele verschillen in de manier waarop over normen, waarden en opvoeding wordt gedacht en deze culturele verschillen leiden tot tot een ander effect van opvoedingsgedrag in etnische minderheidsgroeperingen.

Wie heeft de verschillende theorieën gecombineerd in een omvattend theoretisch kader?

Erikson (1968)

Wat bedoeld Erikson met ego-identiteit?

Erikson gebruikt het om de globale/overkoepelende identiteit weer te geven. Volgens Erikson ontwikkel je deze tijdens de adolescentie, nadat je in die periode in je leven een psychosociale crisis doormaakt. Als je deze goed doorkomt ben je in het bezit van samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie JIJ bent, een 'ego-identiteit'.

Wat is de relatie tussen androgynen/estrogenen en de lichamelijke veranderingen?

Estrogeen leidt tot typische vrouwelijke veranderingen, zowel genitale regio als de borstontwikkeling. Androgynen leiden tot typische mannelijke veranderingen.

Waarom werd verwacht dat zo'n interventie een effectieve emotieregulatie bij adolescenten kon bevorderen? (expressief schrijven)

Expressief schrijven wordt gezien als een versneld copingsproces. Het schrijven over een emotionele gebeurtenis biedt een mogelijkheid om in contact te komen met gevoelens en gedachten en bevordert het herformuleren van eerdere ervaringen en het verwerken van de geassocieerde emoties. Expressief schrijven kan gezien worden als een adaptieve en functionele emotieregulatiestrategie. Het zet het cognitieve en emotionele verwerkingsproces in werking dat disfunctionele emotieregulatiestrategieën zoals rumineren vervangt.

Meisjescriminaliteit

Externaliserende stoornissen en delinquentie komen minder voor bij meisjes, maar de impact op de levensloop en ook op de volgende generatie is groter. Hoe komt het dat meisjes minder delinquent zijn dan jongens? > Door de genderrol. Ouders zijn ook anders naar meisjes toe. rechters zijn ook anders naar meisjes toe. Volgens Tremblay zijn meisjes en jongens op 4-jarige leeftijd even agressief. Wat is dan toch het verschil? Jongens uiten het fysiek, Meisjes uiten zich verbaal.

Hoe zag de fasetheorie van Piaget eruit?

Fasetheorie van Piaget Sensomotorische fase, 0-24 maanden Ontwikkeling van de zintuigen, tasten, voelen, proeven. Ontwikkelen van de motoriek Ontwikkelen van het geheugen Objectpermanentie is in eerste instantie nog niet ontwikkeld. Voor het kind bestaan objecten niet die zich niet in zijn gezichtsveld bevinden. Aan het einde van deze periode zijn de kinderen wel instaat tot objectpermanentie, mentaal representeren of symbolisch denken. Pre operationele fase, 2-7 jaar Ontwikkeling van het taalgebruik Ontwikkeling van de motoriek, vooral de fijne motoriek wordt steeds verder ontwikkeld. Ontwikkeling van het ik, egocentrisme. Het kind leert dat het een eigen persoon is, een eigen ik heeft Animisme. (Levenloze dingen worden als kind als levend gezien). Het denken is in het begin van deze periode nog gekenmerkt door egocentrisme en centratie, het zich slechts op een ding tegelijk kunnen richten. Concreet operationele fase, 7-12 jaar Ontwikkeling van reversibiliteit (Het begrip dat je een proces in gedachten kunt omdraaien). Ontwikkeling van decentratie. (Het feit dat je, je op meerdere aspecten tegelijk kunt richten). Ontwikkeling van de logica. (De relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid). Formeel operationele fase, vanaf 12 jaar Het denken kom los van het concrete. Leren logisch te denken, het leren verbanden te maken en hieruit conclusies te trekken

Waarmee hangt volgens onderzoek de kwaliteit van de vriendschap samen?

Gelijkheid speelt nauwelijks nog een rol als de vriendschap eenmaal is gerealiseerd. In plaats daarvan is de kwaliteit van de vriendschap bepalend voor de duur van de vriendschap en voor het effect dat van de vriendschap uitgaat. Kwaliteit is niet eenvoudig te meten, want zeer subjectief en eenzijdig van aard. De kwaliteit hangt verder samen met: - sociaal functioneren - zelfwaardering - eenzaamheid Vrienden functioneren beter en hebben een hoger welbevinden als ze beiden eenzelfde positieve mening hebben over de kwaliteit van de vriendschap!

Is de relatie met broers en zussen gelijkwaardig of ongelijkwaardig en vrijwillig of onvrijwillig?

Gelijkwaardig (met ouders ongelijkwaardig) en onvrijwillig (met leeftijdsgenoten vrijwillig).

Hoe werkt het slingerexperiment en leg dit uit met de ontwikkelingsstadia van Piaget.

Filmpje met een slinger en gewicht Welke observatie van het slingerexperiment past bij welke proefpersoon? Beredeneer uw antwoord op basis van ontwikkelingspsychologische veranderingen. I het preoperationele kind II het concreet-operationele kind III de formeel-operationele adolescent Observaties: a Op basis van de onsystematische observatie dat een lange slinger met een laag gewicht minder snel zwaait dan een korte slinger met een hoog gewicht, wordt de conclusie getrokken dat lengte en gewicht van de slinger de zwaaisnelheid bepalen. b Willekeurig worden touwlengte en gewicht gevarieerd. De rol van gewicht wordt bepaald door een lange slinger met een groot gewicht te vergelijken met een korte slinger met een laag gewicht. Er wordt niet echt gekeken naar wat er gebeurt en er wordt geen duidelijke conclusie getrokken. c Eerst wordt een lange slinger met een laag gewicht vergeleken met een lange slinger met een hoog gewicht. Vervolgens wordt de zwaaisnelheid onderzocht van een korte slinger met een laag en een hoog gewicht. Op basis van de observaties wordt de conclusie getrokken dat de lengte van de slinger de zwaaisnelheid bepaalt. Antwoord: I b, II a, III c U moet de opdracht uitgevoerd hebben om tot de juiste conclusie te komen dat de touwlengte van de slinger de zwaaisnelheid bepaalt. Een preoperationeel kind zal op goed geluk en vergeefs proberen deze taak op te lossen. Er is geen plan of structuur in de handelingen van het kind. Het is typerend voor een preoperationeel kind om meerdere factoren tegelijkertijd te veranderen (bijvoorbeeld touwlengte en slingergewicht) zonder tot conclusies te komen. Omdat het kind noch in staat is het experiment uit te denken, te observeren en te rapporteren, noch in staat is om logisch na te denken over de resultaten, komt het kind niet tot een correcte oplossing van het probleem. Een concreet-operationeel kind is al verder in de cognitieve vaardigheden: het kan de resultaten observeren en rapporteren. Sommigen komen met het goede antwoord. Echter, veel kinderen in dit stadium van cognitieve ontwikkeling hebben nog geen doordacht plan voordat ze met het experiment beginnen. Daarom zullen ook zij vaak nog meerdere variabelen tegelijkertijd veranderen, terwijl de enige juiste manier om tot de oplossing te komen is een van de factoren per keer te veranderen en de andere constant te houden. Ook is het vaak nog moeilijk voor het concreet-operationele kind de juiste conclusies te trekken uit de observaties. Een formeel-operationele adolescent is zich er meteen van bewust dat een van beide of een combinatie van beide factoren de zwaaisnelheid van de slinger kan bepalen. Om het uit te testen stelt de adolescent hypothesen op en toetst deze op gestructureerde wijze. Door het goed kunnen observeren en rapporteren van de resultaten zal de adolescent zeer waarschijnlijk tot de juiste conclusie komen.

Wat zegt de SEPARATIE-INDIVIDUATIE- THEORIE (SIT) over autonomie? Blos 1967-1979

Formuleert autonomie als ONAFHANKELIJKHEID of SEPARATIE. Dit verwijst naar de toenemende interpersoonlijke afstand tussen adolescent en ouders en dat de jongere steeds meer zelf beslissingen neemt.

Wat is het prototypemodel van emoties.

Functionalistische benadering: hanteert prototype model: de verschillende emotie zijn op elke leeftijd aanwezig. Ontwikkeling heeft niet zozeer betrekking op het verschijnen van nieuwe emoties, maar veel meer op veranderingen die onder invloed van cognitieve processen optreden aan de input- en de output-zijde van het emotionele proces.

Waarom zou deze instabiele situatie (gevoel wint het in deze periode van de cognitie) functioneel zijn?

Functioneel voor het voltooien van ontwikkelingstaken waar onder het losmakingsproces van de ouders en het vinden van een partner

Wat is de fusiform face area?

Gebied in de hersenen die specifiek gezichten verwerkt. Reageert verder niet op andere complexe info zoals huizen of landschappen.

Er zijn binnen het gezin GEDEELDE ERVARINGEN en ONGEDEELDE ERVARINGEN. Wat wil dat zeggen?

Gedeelde ervaringen bijv. vakanties. Ongedeelde ervaringen bijv. vader altijd op reis, vader meestal thuis. (dat kinderen uit 1 gezin toch verschillend kunnen worden) Onderzoeken hebben laten zien dat er sprake is van differentieel behandeling van ouders (differential parental treatment)

Leg het model van Beck uit.

Gedrag wordt vaak bepaald door wat mensen denken. Een en dezelfde gebeurtenis roept bij verschillende personen verschillende gedachten en gevoelens op. Dit komt omdat iemand gedachten beïnvloed worden door iemand 'KERNOVERTUIGINGEN'. Dit zijn gedachten en idee die iemand heeft over zichzelf, andere mensen en de wereld. Deze kernovertuigingen ontwikkelen zich in de kinderjaren en worden gaandeweg als 'absoluut waar' ervaren. Veel jongeren met probleemgedrag hebben negatieve kernovertuigingen ontwikkeld. Het cognitieve model van Beck laat niet alleen zien hoe het komt dat mensen verschillend reageren op een situatie. Het maakt ook inzichtelijk dat gedragsbeinvloeding kan lopen via 3 wegen: - Via het beïnvloeden van gedachten - Via het beïnvloeden van gevoelens - Via het beïnvloeden van het gedrag zelf.

Wat is de GENDERROL?

Gedragingen die binnen een cultuur als mannelijk of vrouwelijk wordt gezien.

Hoe wordt gedragsmatige onafhankelijkheid gemeten?

Gedragsmatige onafhankelijkheid wordt gemeten door na te gaan naar de wijze waarop in het gezin beslissingen worden genomen over kwesties zoals uitgeven van zakgeld, kiezen van kleren en tot hoe laat de adolescent mag uitgaan. Er wordt specifiek gevraagd naar of er een unilaterale ouderlijke beslissing, een gezamenlijke beslissing of een unilaterale beslissing door de adolescent gemaakt wordt. Onderzoek toonde hierbij belangrijke leeftijdsverschillen. Als adolescenten ouder worden hebben ze meer behoefte aan gedragsmatige onafhankelijkheid over persoonlijke zaken (uiterlijk, kamer, vrienden). Over morele of conventionele zaken of zaken die te maken hebben met veiligheid of gezondheid blijft de mening van de ouders belangrijk Deze toenemende gedragsmatige onafhankelijkheid gaat niet noodzakelijk gepaard met toegenomen conflicten tussen ouders en jongeren. We zien conflicten eigenlijk alleen ontstaan als jongeren vinden dat het bij de persoonlijke zaken horen terwijl ouders vinden dat het nog bij de morele zaken horen. Meisjes en jongens worden op dezelfde leeftijd en in hetzelfde tempo meer gedragsmatig onafhankelijk dit in tegenstelling tot de emotionele afhankelijkheid.

Wat bedoeld men met koerswijzigingen?

Gedurende de ontwikkeling zijn er echter ook allerlei discontinue momenten te onderscheiden. Deze treden onder andere op als er sprake is van koerswijzigingen die zich in psychosociaal opzicht op verschillende momenten in de levensloop kunnen voordoen. Een ondersteuning voor het belang van deze koerswijzigingen zijn bijv. protectieve factoren zoals veerkracht. Vroegere ervaringen en latere ontwikkeling kunnen dus op zeer verschillende wijze met elkaar in verband staan. Nieuwe mogelijkheden kunnen de effecten van eerdere ongunstige condities veranderen. Wijst op plasticiteit van het individu gedurende het ontwikkelproces Life events of levensgebeurtenissen spelen dus een grote rol op diverse momenten in de levensgeschiedenis die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling.

Definieer de volgende begrippen: adolescentie puberteit tiener jongvolwassene jeugd

Het begrip adolescentie refereert naar de transitiefase waarin jongeren de veranderingen die zich ten gevolge van rijping en ontwikkeling voordoen gaan integreren tot persoonskenmerken. Het begrip puberteit refereert aan het proces van geslachtsrijp worden, inclusief de hormonale ontwikkeling die de geslachtsrijpheid en tal van andere rijpings- en ontwikkelingsprocessen aanstuurt. Het markeert het beginpunt van de adolescentie. Tiener is een leeftijdsaanduiding. Volgens Van Dale is iemand een tiener tussen zijn tiende en twintigste jaar. In de volksmond wordt een tiener vaak beschouwd als iemand in de leeftijd van dertien tot negentien jaar. Dit zijn doorgaans de jaren die overlappen met de adolescentie. Jongvolwassene verwijst naar iemand in de leeftijd tussen adolescentie en volwassenheid, ook wel aangeduid met late adolescentie. Jeugd is een bredere term en staat voor het tijdperk van het jong-zijn, de leeftijd tot de volwassenheid. De adolescent valt dus per definitie onder 'de jeugd' en doorgaat verschillende fasen als puber, tiener en jongvolwassene gedurende deze periode.

Wat is COMPREHENSION MONITORING?

Het bij jezelf registreren of je een tekst begrijpt. Als dat niet zo is, kun je een stukje teruglezen. Onderdeel van het eerste component van metacognitie. We noemen dit ook we cognitieve zelfregulering.

Wat houdt het model van het geheugen in? (Atkinson en Schiffrin)

Het complete cognitieve systeem wordt hierin beschreven: - signalen van de zintuigen - worden opgevangen in het sensorisch geheugen (enkele seconden opgeslagen) - gegevens worden opgenomen in het kortetermijngeheugen of werkgeheugen (enkele tientallen seconden opgeslagen) Langer nodig? dan herhalen!! Je kunt bewerkingen op de gegevens uitvoeren. Een deel van het werkgeheugen (KTG) is de centrale besturingseenheid. Dat werkt op basis van metacognitie. Capaciteit: 7 plus of minus 2 (tegenwoordig meer 3-5) Je hebt strategieën nodig om het goed te gebruiken. Dan krijg je de FUNCTIONELE CAPACITEIT. - Een deel gaat naar het LTG.

Wat is sociale cognitie?

Het denken over de sociale werkelijkheid. Die traditie vormde vervolgens weer de basis van het hedendaagse onderzoek naar de theory of mind. Sociale cognitie verwijst naar verschillende psychologische processen die het individu in staat stellen om op een adequate manier deel uit te maken van een sociale groep. Een vorm van sociale cognitie is de bekwaamheid om de mentale staat van andere individuen te begrijpen, wat ook wel 'Theory of mind' (ToM) wordt genoemd. De vaardigheid om te redeneren vanuit de mentale staat van anderen en om te begrijpen en in acht te nemen wat zij denken, voelen en geloven vereist de bekwaamheid om het perspectief van het ander individu in te kunnen nemen. Deze vaardigheid is cruciaal om succesvol sociaal te communiceren.

Wat is het diathesis stress model?

Het diathese-stress model stelt dat er twee risicofactoren nodig zijn om het ontstaan van een depressie te verklaren, namelijk stress en een bepaalde kwetsbaarheid. Individuen met een bepaalde kwetsbaarheid vertonen volgens dit model een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressie wanneer zij blootgesteld worden aan stresserende omstandigheden. Dit geldt dus niet alleen voor depressie.

Waarom benadert men het gezin als geheel, als een individueel lid problemen heeft?

Het functioneren van elk individueel gezinslid is onlosmakelijk verbonden met het functioneren van de overige gezinsleden.

Wat is de basis om de effecten van de algemeen werkzame factoren te vergroten?

Het gaat dan om werkrelatie en motivatie. O.a. door motiverende gespreksvoering (vooral gebruikt in verslavingszorg om mensen gemotiveerd te laten raken voor een behandeling, vaak als pre-therapie gezien) Prochaska en DiClemente (1992) onderscheiden zes stadia in het veranderingsproces en de ontwikkeling die een persoon daarin doormaakt: 1. voorstadium (geen intentie) 2. overwegen (bewustwording) 3. beslissen (maken van plan) 4. uitvoeren (actie) 5. volhouden (integratie dagelijks leven) 6. terugvallen (komt vaak voor, terugval in een van de vorige stadia)

Wat is het reflected appraisals model?

Het gaat verder op de voorgaande theorieën. Het geeft aan dat mensen hun zelfwaardering passeren op meningen en percepties van anderen. Positieve ervaringen met anderen leiden tot positieve zelfwaardering en andersom. Het model voorspelt zo zelfwaardering voor specifieke domeinen.

Wat valt op over het gebruik van de effectieve emotieregulatiestrategieën 'actieve emotieregulatie' en 'sociale steun zoeken' gedurende de adolescentieperiode?

Het gebruik van beide emotieregulatiestrategieën daalt lichtjes na het elfde levensjaar om dan rond het negentiende levensjaar sterk toe te nemen en nagenoeg stabiel te blijven tijdens de volwassenheid. Jongvolwassenen rapporteren meer adaptieve emotieregulatie en gaan meer op zoek naar sociale steun bij het reguleren van emoties. Jongvolwassenen zijn meer competent in hun individuele en sociale emotieregulatie dan adolescenten. Het succesvol afgerond hebben van ontwikkelingstaken zoals het opbouwen en in stand houden van stabiele emotionele relaties zoals een partnerrelatie, draagt bij aan meer emotionele stabiliteit en effectieve emotieregulatiestrategieën tijdens de jongvolwassenheid.

Wat valt op ten aanzien van het gebruik van de emotieregulatiestrategie 'disfunctioneel rumineren' gedurende de adolescentieperiode?

Het gebruik van de emotieregulatiestrategie 'disfunctioneel rumineren' is tijdens de adolescentieperiode (11-19 jaar) relatief stabiel en is in vergelijking met de andere leeftijdsperioden tijdens de levensloop het hoogst tijdens de adolescentieperiode. Het disfunctioneel rumineren wordt beschouwd als een risicofactor voor het ontwikkelen en in stand houden van psychische klachten zoals depressieve symptomatologie. Mogelijk kan het voornamelijk door meisjes gerapporteerde* frequente gebruik van deze emotieregulatie strategie de hogere prevalentie van depressieve klachten bij adolescente meisjes deels verklaren (Rubenstein et al, 2015).

Waar geeft de vraag 'wie ben je' antwoord op?

Het geeft informatie over de inhoud en de ontwikkeling van iemands zelfbeeld en identiteit. Zeker adolescenten kunnen hele verschillende antwoorden geven die in mate van detail en realisme verschillen, maar ook de mate waarin het beeld van de adolescent van zichzelf samenhangend en zeker is.

Wat is self-efficacy?

Het geloof in eigen kunnen (bandura 1977)

Hoe beïnvloed iemand zijn omgeving?

Het genotype hangt samen met de omgeving volgens de persoonsomgevinginteractie. Drie manieren: - Passieve interactie > Het individu krijgt de omgeving die door de biologische verwanten wordt aangeboden. Hierbij is er geen sprake van het beïnvloeding door de persoon zelf. - Evocatieve (reactieve) interactie > Het individu beïnvloedt een omgeving door reacties die men bij andere oproept. Bepaalde kenmerken van de persoon hebben bepaalde reacties van de omgeving tot gevolg. De omgeving verandert dus als gevolg van de reacties die de persoon uitlokt. - Actieve interactie > Het individu selecteert een omgeving. De omgeving verandert dus als gevolg van bepaalde acties van de persoon. Tijdens de adolescentie lijkt er een verandering van passieve naar actieve interactie op te treden. Evocatieve interactie is gedurende alle levensfasen te vinden, maar lijkt tijdens de adolescentie een belangrijke plaats in te nemen. De NIEUWE omgeving kan zowel een positieve als negatieve invloed hebben. Ook blijkt in toenemende mate dat de effecten van een bepaalde omgeving afhangen van persoonskenmerken van de jongere. Lange tijd overheerste het diathesis-stress-model, bepaalde kwetsbaarheid maakt extra vatbaar voor negatieve invloeden buitenaf, maar recenter onderzoek laat zien dat diezelfde kwetsbare jongere ook vatbaarder zijn voor positievere invloeden. Dit noemt men het differentiaal susceptibility.

In het opinie artikel van Fuhrmann et al. wordt het bewijs rondom de adolescentie als sensitieve periode besproken. Welk patroon in de ontwikkeling kan men verwachten te zien als de adolescentie inderdaad een sensitieve periode is?

Het grootste gedeelte van het onderzoek naar sensitieve perioden richt zich op ontwikkelingen in de vroege kindertijd. Meer recent is er echter ook aandacht ontstaan voor de adolescentie als een tweede "window of opportunity" in hersenontwikkeling. Delia Fuhrmann en collega's vatten het bewijs voor verhoogde neuroplasticiteit in de adolescentie in het artikel Adolescence as a sensitive period of brain development. Hierin beschrijven zij studies met betrekking tot drie gebieden die mogelijk een sensitieve periode doormaken tijdens de adolescentie: het geheugen, de effecten van sociale stress en drugsgebruik. Als de adolescentie een sensitieve periode is, of als er tijdens de adolescentie bepaalde perioden zijn dat er specifieke input vanuit de omgeving verwacht wordt, dan is dus te verwachten dat de impact van een specifieke stimulus op de hersenen en op het gedrag groter is tijdens de adolescentie dan voor of na de adolescentie. Als bepaalde stimuli inderdaad een verhoogde impact hebben tijdens deze periode, dan is dus een toename in leren te verwachten, vooral van laat-rijpende vaardigheden (in het artikel noemt men bepaalde eigenschappen van het geheugen). Ook is te verwachten dat een gebrek aan stimulatie of afwijkende stimulatie een disproportioneel effect heeft tijdens deze periode.

Naast de vraag hoe vaak en waarom conflicten ontstaan is het belangrijk om te weten wat voor gevolgen de conflicten hebben.

Het hebben van conflicten wordt gezien als een normaal aspect van de ontwikkeling (normatief), als belangrijk voor psychologische groei of als een indicator van problemen in de ouder-kindrelaties. Sommige auteurs beweren juist dat hechte relaties worden gekenmerkt door meer conflicten, omdat in zulke relaties meer mogelijkheid is voor open communicatie en het uiten van onenigheid. Maar adolescenten kunnen ook negatieve gevolgen ervaren van ernstige conflicten. Zo blijkt dat het hebben van meer en ernstiger conflicten met ouders samenhangt met externaliserend en internaliserend probleemgedrag zoals delinquentie, agressie, lage zelfwaardering en depressiviteit. Deze conflicten hebben niet alleen een effect op de ontwikkeling en het welbevinden van de adolescenten, maar ook op de rest van het gezin.

Invloed van buiten het gezin?

Het is belangrijk te kijken naar invloeden van personen en contexten buiten het gezin (leeftijdsgenoten, leerkrachten, school, sportclub). Het zijn immers niet alleen de ouders die bijdragen tot autonoom of vrijwillig functioneren. Belangrijk is ook de wederzijdse autonomie-ondersteuning in vriendschapsrelaties tijdens de adolescentie. Aanmoediging van autonomie hangt samen met een betere eigen subjectieve beleving van de relatie en een veiliger gevoel van hechting in de vrienschapsrelatie. Tevens zijn leerkrachten (of andere sociolisatiefiguren, zoals coaches bij sportclub) belangrijk. Leerkrachten dragen bij via autonomie-ondersteunende stijl tot autonoom functioneren op schools vlak, terwijl autonomie-ondersteuning door ouders juist belangrijk is voor autonoom sociaal functioneren in de school.

In de opvoeding is sprake van TRANSACTIONELE BEINVLOEDING. Wat wil dat zeggen?

Het is een dynamisch systeem van wederzijdse beïnvloeding (zowel de jongere als de ouders veranderen in de loop van de interactie!).

Waar zorgen de executieve functies voor?

Het is een parapluterm voor een aantal verschillende functies die er allemaal toe bijdragen dat iemand doelgerichte handelingen uitvoert en zijn daarom belangrijk voor sturing van gedrag. Daarnaast houden ze controle over gedachten en handelingen Ze filteren van irrelevante informatie, ook het werkgeheugen en inhibitie (= het kunnen remmen van ongewenst gedrag)

Wat is emotionele competentie?

Het is essentieel dat kinderen een aantal emotionele vaardigheden eigen maken: emotionele competentie. Een emotioneel competent individu is in staat: De mogelijkheden die het emotionele systeem biedt zo goed mogelijk te benutten. Centrale vaardigheden hierbij: > De adequate verwerking van emotioneel geladen informatie > Het vinden van adequate, emotie gestuurde oplossingen voor situaties met een persoonlijk belang. > Kennis van inzicht in (de eigen) emotionele processen spelen een cruciale rol.

Mahler zegt dat het kind het beeld van de ouders internaliseert. Wat bedoelt hij daarmee?

Het kind kan het beeld van de ouders oproepen ook als zij niet fysiek aanwezig zijn. Ervaart ouders als zichzelf als afzonderlijke individuen.

Wat is inductie?

Het kind reden en uitleg geven waarom iets niet mag, door informatie en aanwijzingen te geven.

In hoeverre klopt het, dat de adolescentie een moeilijke periode is?

Het klopt dat de adolescentie een gevoelige periode is. In deze periode is er een toenemende prevalentie van klinische stoornissen (eetstoornissen, schizofrenie) en psycho-sociale problemen (anti-sociaal gedrag, depressie, suïcide ). Ook ouders (65%) ervaren deze periode als de allermoeilijkste. Ouders zouden zich in deze periode meer depressief en incompetent voelen dan ouders met kinderen van een andere leeftijd. Echter veel mensen ervaren geen ernstige en langdurige conflicten. Slechts 5 tot 10 % ervaart een verslechtering van ouder-kindrelatie. Meestal waren de problemen er al eerder (dus niet plotseling, maar continuering). Het is wel een overgangsperiode. De ouder-kindrelatie transformeert. De relatie verandert van unilaterale, hiërarchische relatie naar meer gelijkwaardig.

Loeber > Trajecten waarlangs crimineel gedrag zich van kwaad tot erger ontwikkelt, leg hier meer over uit.

Het traject naar ernstige jeugdcriminaliteit ontvouwt zich langs 3 trajecten (jongens) 1. Traject met toenemend gezag ontwijkend gedrag 2. Traject met toenemend openlijk probleemgedrag. 3. Traject met toenemend heimelijk probleemgedrag (opzettelijk geheim houden). Volgens hem blijven jongeren zelden langere tijd achtereen op hetzelfde niveau (qua ernst) delicten plegen. Of ze stoppen of ze gaan door, maar dan wordt het delict steeds ernstiger. De schade in de samenleving wordt daarmee ook groter. Jongeren die openlijk probleemgedrag vertonen breiden dit sneller uit naar heimelijk. Zie driehoek in boek p.276 Hoe hoger in de driehoek, hoe ernstiger de delicten, hoe kleiner de groep wordt en er meer desisters zijn: Jongeren die het deviante traject verlaten. Slechts een kleine groep doorloopt het traject tot de top. Als jongeren in verschillende deviante trajecten verblijven en jongeren die op zeer jonge leeftijd een traject aanvangen hebben een grotere kans dat de criminaliteit uitgroeit. Het model is goe voor diagnostiek, gerechtelijke besluitvorming, behandeling en preventie. Door te kijken waar een jongere zich bevind in de 3 trajecten, door na te gaan hoe snel het repertoire uitbreidt over verschillende trajecten en door te volgen hoe snel hij in zijn trajecten voortschrijdt kan een inschatting gemaakt worden an de aard en omvang van de criminele problematiek als ook van de prognose.

Vriendschappen leiden tot SELFDISCLOSURE. Wat wil dat zeggen?

Het uiten van persoonlijke gevoelens en gedachten, door deze self-dislosure kunnen er gevoelens van onzekerheid en afhankelijkheid ontstaan die gevoed worden door de angst dat de ander niet zorgvuldig omgaat met de persoonlijke info. Meisjes vertonen over het algemeen meer self-disclosure dan jongens.

Wat is opvallend aan het gebruik van emotieregulatiestrategieën gedurende de levensloop, en in het bijzonder gedurende de leeftijdsperiode 13 tot 15 jaar (midden-adolescentie)?

Het valt op dat het gebruik van emotieregulatiestrategieën varieert over de verschillende levensfasen, over de levensloop heen. Dit correspondeert met een levensloopperspectief dat uitgaat van stabiliteit, groei en verval van vaardigheden gedurende de levensloop. In de overgang van de vroege adolescentie (11 jaar) naar de midden-adolescentie (13-15 jaar) is er een lichte daling op te merken in het toepassen van emotieregulatiestrategieën waarbij de meeste emotieregulatiestrategieën het minst gebruikt worden in de leeftijdsperiode van 13 tot 15 jaar. Tijdens deze leeftijdsperiode hanteren adolescenten minder vaak strategieën om hun emoties te reguleren in vergelijking met andere leeftijdsperioden. Dit beperkte repertoire van emotieregulatiestrategieën maakt adolescenten in deze leeftijdsperiode kwetsbaarder vergeleken met de vroege (11 jaar) en late adolescentie (17 -19 jaar) en kan ook als verklaring naar voren geschoven worden voor een toegenomen emotionele instabiliteit (ook wel aangeduid met de term 'neuroticisme') en een toegenomen risico op psychopathologie tijdens deze leeftijdsperiode. De emotionele moeilijkheden en de toename van conflicten met de ouders die vaak in deze periode gerapporteerd worden, is mogelijk ook een gevolg van een beperkt gebruik van emotieregulatiestrategieën in deze leeftijdsperiode.

Wat doet het ventrale striatum?

Het ventrale striatum staat bekend als een soort ' beloningscentrum' dat stoffen produceert die leiden tot positieve gevoelens.

Verklaar aan de hand van de veranderingen die plaatsvinden in het ventrale striatum (onderdeel van het limbisch systeem) en de ontwikkeling van de prefrontale cortex waarom risicogedrag toeneemt tijdens de adolescentie.

Het ventrale striatum wordt ook wel gezien als het pleziergebied van de hersenen en is gevoelig voor risico's en beloningen. Vooral in het midden van de adolescentie reageert het ventrale striatum sterker op beloningen, hij wordt dan hypersensitief. Deze gevoeligheid hangt samen met de hoeveelheid testosteron. De toename in beloningsgevoeligheid en de drang tot het nemen van risico's lijkt samen te hangen met deze hypersensitiviteit in het limbisch systeem. Tegelijkertijd is er sprake van een nog onderontwikkelde prefrontale cortex, een hersengebied dat juist moet zorgen voor inhibitie van dit risicogedrag. Deze combinatie zorgt voor een toename van risicogedrag tijdens de adolescentie. Voorbeelden zijn het uittesten van je positie in een groep. maar ook gevaarlijke risico's zoals skateboarden op een brug of experimenteren met drank.

Sinds de jaren 90 staat emotionele intelligentie in de belangstelling. Wat is dat?

Het vermogen om accuraat te redeneren over emoties en om emoties en emotionele kennis te gebruiken om het eigen denken te verbeteren.

De ontwikkelingstrajecten zijn afhankelijk van de persoon, nl. de plasticiteit en veerkracht van de persoon. Wat is plasticiteit?(levenslooptheorie)

Het vermogen om de oude vorm weer aan te nemen nadat men een deuk heeft opgelopen. Het veronderstelt reserves bij het individu en omgeving die in geval van nood een gunstig verloop van de ontwikkeling kunnen bevorderen.

Hoe vindt de ontwikkeling van het zelfconcept plaats van de kindertijd tot de adolescentie?

Het zelfconcept van kinderen is geïdealiseerd, ze overschatten zichzelf, vooral door onvermogen realiteit en fantasie uit elkaar te houden. Ze passen bovendien nog geen sociale vergelijking toe in evaluatie met zichzelf. Met ontwikkeling van de cognitie en perspectiefiname, worden adolescenten gevoeliger voor de mening van anderen en hebben ze meer informatie waarop ze hun zelfconcept kunnen basseren. Het zelfconcept wordt steeds realistischer.

Heeft agressie in de adolescentie te maken met een laag zelfbeeld?

Hier is weinig bewijs voor. Een laag zelfbeeld gaat wel gepaard met antisociale gedragingen. Agressie lijkt meer voort te komen door overdreven positieve gevoelens over zichzelf (the dark side of high self-esteem).

Wat is gecontroleerde regulatie?

Hierbij wordt het gedrag gestuurd door extern verplichtende motieven (externe regulatie) of intern dwingende motieven (introjectie)

Wat bedoeld men met de term ontwikkeling?

Hierbij wordt verwezen naar alle veranderingen in het menselijk gedrag die samenhangen met de leeftijd.

Leg de ego-ontwikkelingstheorie van Loevinger uit en benoem de 9 stadia.

Hierin staat het begrip ego centraal. Het ego zou een aantal kwaliteiten omvatten die samen een sociaal referentiekader (bril) vormen waarmee iemand zichzelf, anderen en de relatie tussen zichzelf en andere ziet. 1 van die kenmerken is bijvoorbeeld de stijl van interactie. Volgens de theorie van Loevinger verloopt de ontwikkeling van het ego in bepaalde stadia in vaste volgorde. Er zijn echter wel individuele verschillen in tempo en timing wat wordt beïnvloedt door genen en gezinsinteracties, daarom zijn er geen leeftijdsnormen voor op te stellen. 1. Presociale en symbiotische stadium Ontstaan van ego. Geen onderscheid tussen moeder en zelf. Eindigt wanneer kind leert praten. 2. Het impulsieve stadium. Impulsiviteit en afhankelijkheid staan centraal. Ene kant eigen impulsen volgen, andere kant wel nog de ander nodig hebben voor wat wel en niet mag. 3. Het zelfbeschermende stadium. Bang om betrapt te worden, beschermen zichzelf, gebruiken anderen en leggen daar ook schuld. 4. Het conformistische stadium. Proberen zich aan regels te houden, erbij horen, sociaal geaccepteerd worden, hoe kom ik over op anderen? 5. Het zelfbewuste niveau. Minder met bezig met wat anderen van hen vinden, meer met wat voor henzelf belangrijk is. 6. Het verantwoordelijke stadium ('conscientious stage'). Hetzelfde als vorige stadium, maar laten ook respect zien voor autonomie en zien verschillende behoeften en verlangens. 7. Het individualistische stadium. Sterk gericht op eigen individu, meer zicht op het kunnen innemen van meerdere rollen. 8. Het autonome stadium. Respect voor autonomie van anderen, laten wat te sterk verantwoordelijkheidsgevoel los voor zichzelf en anderen. 9. Het geïntegreerde stadium. Niet veel mensen komen in dit stadium, dus voor theoretisch. Kan samengevoegd worden met vorige stadium. Verschillen tussen individuen wordt gewaardeerd. Dit wordt getoetst dmv een zinnenlijst, waarbij mensen zinnen moeten afmaken/ aanvullen. Alleen stadium 2-6 kan met de zinnenlijst in kaart gebracht worden. Ook al is er geen leeftijdsnorm kan het wel problematisch zijn als iemand achter blijft in stadium terwijl leeftijdgenoten al verder zijn.

Wat zijn zelfrepresentaties?

Hiermee kun je het zelfconcept en de ontwikkeling van het zelfconcept omschrijven. Het zijn representaties of beschrijvingen die iemand van zichzelf geeft.

Wat wordt er bedoeld met de uitspraak 'de adolescentie begint in de biologie en eindigt in de cultuur'? Wat zijn de belangrijkste punten van kritiek op bovenstaande uitspraak?

Hiermee wordt bedoeld dat het begin van de adolescentie dikwijls wordt afgemeten aan objectief waarneembare biologische verschijnselen, zoals fysiologische veranderingen die uiteindelijk de geslachtsrijpheid veroorzaken, de lichamelijke verschijnselen waaruit geslachtsrijpheid blijkt of de versnelling van de lengtegroei. Cultuur als einde van de adolescentie verwijst naar het bereiken van de volwassenheid, waarin nieuwe taken centraal staan: het aangaan van persoonlijke, intieme relaties en de zorg voor de volgende generatie. Het begin van de adolescentie uitsluitend in verband brengen met deze biologische veranderingen geeft meerdere problemen. > Ten eerste weten we inmiddels dat de hormonale veranderingen al veel vroeger beginnen, al ver voordat er lichamelijke veranderingen waar te nemen zijn. > Ten tweede loopt het psychisch ontwikkelingsproces niet altijd synchroon met de lichamelijke rijping. > Ten derde zien we aan het begin van de adolescentie ook al belangrijke veranderingen die sociaal en cultureel bepaald zijn (denk aan de overgang naar het voortgezet onderwijs).

Kohlberg werkte het twee-fasentheorie van de morele ontwikkeling van Piaget verder uit tot een meer gedifferentieerde en strak geformuleerde stadiumtheorie, licht toe.

Hij benadrukte echter wel (net zoals Piaget) de sociale interactie voor de voortgang van de ontwikkeling. Achter het sociaal perspectiefnemen is de stuwende kracht achter de morele ontwikkeling. Zijn theorie is bij uitstek geschikter om het morele oordelen van de adolescent te bestuderen. Kohlberg gebruikte in zijn onderzoek zogenaamde morele dilemma's (complexe situaties) die hij zijn respondenten voorlegde. Voor Kohlberg was het niet zozeer belangrijk WAT de respondenten zouden kiezen in een bepaalde situatie, maar hoe ze de keuze zouden RECHTVAARDIGEN. Kohlberg beschrijft de ontwikkeling van het morele oordeel in universele stadia, die dus voor elk individu gelden. De stadia worden in een vaste volgorde doorlopen en een hoger stadium is een differentiatie en een uitbreiding van het voorgaande stadium.

Wat wil een psycholoog vooral begrijpen rond de adolescentie?

Hoe hersenontwikkeling in de puberteit samenhangt met gedragsverandering.

Wat is strategisch emotioneel gedrag?

Hoe iemand moet reageren in een bepaalde situatie? Kennis ver emotionele processen stelt kinderen in staat hun emotionele reacties te reguleren.

Probleem rondom de seksuele oriëntatie in de adolescentie.

Homoseksuele jongens en meisjes hebben vaak meer emotionele problemen tijdens de adolescentie dan heteroseksuele jongeren. Ze krijgen vaak te maken met een periode van isolement en eenzaamheid, omdat ze er amper over kunnen praten terwijl dit wel een belangrijk gespreksonderwerp is (seks en relaties) Verder hebben ze vaak ook nauwelijks voorbeelden of ze herkennen zichzelf niet in de rolmodellen op social media/tv. Door internet is het wel gemakkelijker geworden om in contact te treden met andere homoseksuele jongeren. Er kunnen ook negatieve reacties uit de omgeving komen. Veel jongeren denken namelijk negatief over homoseksualiteit. Daarnaast reageren lang niet alle ouders 'goed' op de coming-out. Soms wordt het ontkend of doodgezwegen, soms zelfs het huis uit gezet. Zelfs wanneer ze het wel 'goed' vinden of reageren moeten ze hieraan wennen wat impliceert dat homoseksualiteit niet zonder meer positief is. In extreme gevallen kan er sprake zijn van homoseksualiteit. Vaak door jongeren die: - tussen 17 en 25 jaar zijn - laag opgeleid, werkloos, uit probleemgezinnen - 36% van Marokkaanse afkomst - 36% onder autochtone jongeren Waarom is er homogeweld? - afkeer van anale seks - vrouwelijk gedrag - zichtbaarheid - angst door een homo versierd te worden

Wat zegt rijpingshypothese?

Houdt in dat er sprake is van een verhoogde druk als de ontwikkeling in korte tijd plaats vindt. Hierin wordt gesteld dat een hoog tempo in de lichamelijke verandering kan leiden tot het snel bereiken van biologische of sociale mijlpalen. Doordat omgeving hierop reageert en de jongere daarnaast weinig tijd heeft om hierop adequaat te reageren op de veranderingen ontstaat er een verhoogde druk.

Wat zegt de hypothese van de hormooninvloeden?

Hypothese over hormonen verklaren zowel de status van lichamelijke veranderingen als de timing ervan. een toename van hormonen voorspelt veranderingen in gedrag (voor alle jongeren) naarmate ze verder in de adolescentie komen (status), maar er kunnen nog extra effecten optreden als dit soort veranderingen eerder of later dan gemiddeld zijn (timing). Er zijn verschillend trajecten waarlangs hormonale invloeden het gedrag kunnen doen gelden: 1. Neurobiologisch 2. een toegenomen vatbaarheid voor stress 3. Uiterlijke veranderingen

Marcia heeft de ego-identiteit van Erikson verder uitgebreid. Licht toe.

Identiteit geeft volgens Marcia weer wie je bent, doordat in je identiteit je motieven, vaardigheden, ideeën en individuele geschiedenis samengebracht zijn. Om een identiteit te vormen moet een adolescent bindingen aangaan op verschillende gebieden, zoals beroepskeuze of relaties. Bij de mensen waarbij de identiteit beter is ontwikkeld/gevormd, weten beter op welke punten ze verschillen met anderen, waar hun zwakke/sterke punten liggen en kan goed omgaan met veranderingen in de maatschappij en relaties.

Wat zegt Kohlbergs universaliteitsclaim over de morele ontwikkeling?

Iedereen die in de juiste omstandigheden verkeert, kan een hoog niveau van moreel redeneren bereiken, onafhankelijk van de culturele context.

Wat bedoeld men met het begrip 'storm and stress', ook wel 'sturm und drang' ?

In 1904 omschreef Hall de adolescentieperiode als een periode van "storm en stress", verwijzend naar de problemen met ouders, stemmingswisselingen en risicogedragingen die bij adolescenten relatief vaak voorkomen (Hall, 1904). Onderzoekers zijn het er over eens dat de aanname dat "storm en stress" een karaktertrek is van alle adolescenten, niet juist is. Echter, dat "storm en stress" in deze levensfase meer voorkomt dan in andere levensfasen is inmiddels duidelijk (Arnett, 1999).

Wat concludeert Paul Kaplowitz over de seculaire trend in de Verenigde Staten versus deze trend in andere landen?

In de Verenigde Staten is er een daling, wat betreft leeftijd, te zien in de gemiddelde start van de borstontwikkeling en de groei van schaamhaar, deze daling is 0,5 tot 1 jaar tussen 1960 en 1990. Een kleinere daling is te zien in de gemiddelde leeftijd waarop de eerste menstruatie (de menarche) plaatsvindt. Studies in andere landen laten een meer gevarieerd beeld zien. In Europa laten studies uit Denemarken en Nederland zien dat er geen of slechts een kleine afname in de leeftijd te zien is. In Zuid-China en Zuid-Mexico is er wel een duidelijke seculaire trend te zien.

Tijdens de adolescentie hebben emoties een belangrijke rol bij de identiteitsontwikkeling. Beschrijf deze rol.

In de identiteitsontwikkeling spelen emoties een rol omdat zij een verbindende schakel vormen tussen specifieke ervaringen en zo een bijdrage leveren aan het zelfgevoel van de adolescent. Een bepaald thema zoals zingeving of natuurbewustzijn kan verbonden worden met verschillende emoties en om die reden een centraal onderdeel vormen van iemands identiteit. Ook kan een specifieke emotie, bijvoorbeeld boosheid of angst, centraal komen te staan in de persoonlijkheidsontwikkeling. Nieuwe gebeurtenissen en situaties zullen dan vaak vanuit deze centrale emotiedispositie benaderd worden.

Er zijn verschillende emotieregulatie strategieën mogelijk. Deze zijn echter niet allemaal even effectief in het omgaan met emoties: Welke emotieregulatiestrategie wordt het meest toegepast gedurende de leeftijdsperiode 11 tot 17 jaar?

In de leeftijdsfase 11 tot 17 jaar vinden jongeren een adaptieve emotieregulatiestijl als zijnde het meest typische, het meest passende bij hen. Zij geven aan deze meer toe te passen dan andere emotieregulatiestrategieën zoals het zoeken van sociale steun en het onderdrukken van emoties.

De psychometrische benadering. Wat is intelligentie? (Er is niet 1 juiste definitie. Het hangt af van welke gedragingen je wilt verklaren.)

In de psychometrische benadering wordt intelligentie beschouwd als een min of meer duurzaam kenmerk van een persoon dat gemeten kan worden. Mog. 1:De globale capaciteit van het individu om doelgericht te handelen, redelijk te denken en op doeltreffende wijze met zijn omgeving om te gaan. Mog. 2: Datgenenwat een goed gestandaardiseerde intelligentietest meet (Hilgard 1962) Mog. 3: Soort algemene slimheid bij gericht denken en problemen oplossen die per persoon in een getal (het IQ) kan worden uitgedrukt. Dit getal geeft aan welk niveau een persoon gemiddeld bereikt in vergelijking met anderen. Mog. 4: Intelligentie is een structuur van niet minder dan 120 factoren (Guilford 1976) Mog 5: IQ is te definiëren als voor een persoon typerend complex van vaardigheden, om daarmee bepaalde gedragingen van die persoon te kunnen verklaren en voorspellen. Mog 6: Intelligentie is opgebouwd uit verschillende factoren, zoals geheugencapaciteit, vermogen tot logisch denken, creativiteit en dergelijke, je zou voor elke factor een getalswaarde kunnen toekennen. Zo kan intelligentie als een profiel van meer dan 1 de intelligentiefactorscore worden uitgedrukt.

Becommentarieer de volgende uitspraak: 'Verstand (gemeten via een intelligentietest) komt met de jaren.'

In de psychometrische benadering wordt intelligentie gezien als een min of meer duurzaam kenmerk van een individu dat 'gemeten' kan worden. Eén juiste definitie van intelligentie is er niet; deze is immers afhankelijk van welke gedragingen men ermee wenst te verklaren. Intelligentie wordt gewoonlijk gemeten met behulp van een intelligentietest waarbij intelligentie dan beschouwd wordt als een algemene slimheid bij gericht denken en probleemoplossen die per persoon in een getal (het zogenaamd intelligentiequotiënt, IQ) uitgedrukt wordt. Dit IQ geeft de relatieve positie weer ten opzichte van leeftijdgenoten. Vanuit deze klassieke psychometrische benaderingswijze zal het IQ van een individu tijdens zijn leven ongeveer constant blijven (en komt verstand dus niet met jaren). Echter, het valt niet te ontkennen dat de intellectuele prestaties bij het opgroeien feitelijk toenemen. Zo blijkt dat tijdens de adolescentieperiode de capaciteit om met gecompliceerde problemen om te gaan, groter wordt. Zo werd aangetoond dat de ruwe scores van de Wechsler-intelligentietest (dus niet in vergelijking met anderen, maar absoluut) toenemen vanaf het 16e tot het 26e levensjaar. Met name intellectuele prestaties waarbij flexibiliteit belangrijk is of waarbij het gaat om snel waarnemen en snel reageren, zijn aan het eind van de adolescentieperiode op hun hoogtepunt. Bekwaamheden waarbij ervaring een rol speelt, worden ook lang na de adolescentie verder ontwikkeld. Vanuit een dergelijk standpunt (absoluut en naargelang de aard van de intellectuele capaciteit) komt verstand dan met de jaren.

Waar staat het begrip adolescentie voor?

In deze fase gaan jongeren de veranderingen integreren die zich ten gevolge van rijping en ontwikkeling voordoen. Ze gaan zich bezighouden met de vraag in hoeverre ze aan het veranderen zijn, wie ze zijn, wat ze zouden willen bereiken en wat anderen van hen verwachten. De adolescentie is een periode die moet worden gezien binnen het kader van de gehele levensloop. Wat in de adolescentie gebeurt, wordt enerzijds beïnvloed door wat er in de kinderjaren heeft plaatsgevonden en anderzijds door het perspectief dat de volwassenheid biedt. Overgangen tussen kinderjaren-adolescentie en adolescentie-volwassenheid zijn vaak niet zo duidelijk. Vaak wordt gezegd dat de adolescentie begint in de cultuur en eindigt in de cultuur, maar dit is eenzijdig: 1) We weten dat hormonale veranderingen al veel vroeger beginnen, voordat er lichamelijke verschijnselen zichtbaar zijn. 2) Tevens omdat het psychische ontwikkelingsproces niet altijd synchroon loopt met de lichamelijke rijping. 3) Bovendien zijn er aan het begin van de adolescentie ook al belangrijke veranderingen die sociaal en cultureel zijn bepaald. (overgang basis naar voorgezet onderwijs) Het einde van de adolescentie wordt meestal getypeerd als het bereiken van de volwassenheid, waarin weer nieuwe taken centraal staat: het aangaan van persoonlijke, intieme relaties en de zorg voor de volgende generatie. Echter is sprake van een voortdurend ontwikkelproces gedurende de gehele levensloop. (afstemmen van eigen mogelijkheden en wensen op de condities die de omgeving en de levensfase stelt) Sociale en culturele aspecten bepalen in grote mate hoe de adolescentie wordt afgebakend en kan dus per cultuur dan ook sterk verschillen.

Wat zegt de theorie van het interpersoonlijk perspectief nemen van Selman (1980)? (tweede theorie over vriendschap, met name in de adolescentie)

In deze theorie ligt de nadruk op de sociaalcognitieve vaardigheden die zich ontwikkelen tijdens de adolescentie. In tegenstelling tot kinderen zijn jongeren in staat om kwalitatief goede relaties te onderhouden omdat ze beschikken over de cognitieve vaardigheid om na te denken over zichzelf, de ander en over de relatie tussen hen beiden. Jongeren kunnen zich verplaatsen in de gevoelens en standpunten van de ander met wie ze een relatie onderhouden.

Hart en collega's ontwikkelden het model van morele identiteitsvorming. Waar verwijst dit model naar?

In dit model worden factoren weergegeven die de ontwikkeling van een morele identiteit beïnvloeden. Links worden twee typen van relatief stabiele en daarom moeilijker te beïnvloeden karakteristieken weergegeven die van invloed zijn op de ontwikkeling van de morele identiteit, namelijk de persoonlijkheid en de sociale context. Met deze laatste wordt vooral verwezen naar meer statische elementen zoals de sociale klasse en het opvoedingsklimaat waarin de jongere opgroeit. In het midden van de figuur worden factoren weergegeven die meer plastisch en aan verandering onderhevig kunnen zijn zoals het niveau van moreel redeneren van de adolescent, de ontwikkeling van de eigen identiteit en het hebben van mogelijkheden om zich volgens de eigen morele principes te gedragen.

In de emotieliteratuur wordt tegenwoordig een functionalistisch perspectief op emoties gehanteerd, waarin de functie van emoties voor adaptief gedrag sterk wordt benadrukt. Beschrijf de uitgangspunten van dit perspectief?

In een functionalistische kijk op emoties wordt de functie van emoties voor adaptief gedrag sterk benadrukt. Het uitgangspunt hierbij is dat de mens al vanaf zijn geboorte beschikt over een emotioneel systeem dat ervoor zorgt dat er snel en adequaat gereageerd kan worden op situaties die van belang zijn voor de overleving. De functionalistische benadering hanteert een zogenaamd prototypemodel, dat stelt dat vereenvoudigde vormen van verschillende emoties op elke leeftijd aanwezig zijn. Elementaire emoties of basisemoties zoals boosheid, verdriet, angst en blijdschap zijn al vroeg in de ontwikkeling aanwezig. Ze worden opgewekt in situaties waarin de elementaire belangen van een persoon gediend of bedreigd worden en ze bereiden een passende gedragsmatige reactie op de betreffende situatie voor. Ontwikkeling heeft volgens een functionalistische visie dan ook niet zozeer betrekking op het verschijnen van nieuwe emoties, maar op veranderingen die onder invloed van cognitieve processen optreden aan de input- en outputzijde van het emotionele proces: de waargenomen situatie die de emotie uitlokt en de manier waarop uiting wordt gegeven aan de emotie. Cognities vormen als het ware de brug tussen de emoties en het gedrag.

We bedoelen met intelligentie?

In het alledaags spraakgebruik wordt het ook wel het vermogen om kennis te verwerven en er nuttig gebruik van te maken, het zich verstandig en met gevoel voor verhoudingen in zijn omgeving gedragen, het doeltreffend gebruiken en combineren van verschillende gegevens om problemen om te lossen enz. In de psychologie is het een product van cognitieve processen. Een verzameling van vaardigheden die door tests worden gemeten.

Wat bedoeld men met een bidirectionele relatie?

In het model van Belsky (zie figuur 1) wordt de opvoeding beschouwd als een bidirectionele relatie tussen opvoeders en kind (Colpin, 2007). Het model vertrekt vanuit het gedrag van het kind (Belsky, 1984). Dit gedrag wordt beïnvloed door verschillende kindkenmerken zoals temperament, persoonlijkheid en intelligentie. Er is een duidelijke wisselwerking tussen het kind en zijn omgeving. In deze omgeving zitten de school, vrienden, broer en zus. In het midden van het model staat het opvoedkundig handelen van de opvoeder, dat als buffered systeem werkt op alle factoren van de opvoeding. Dit opvoedkundig handelen zijn de verschillende ouderlijke vaardigheden: toezicht houden, positieve betrokkenheid, positieve bekrachtiging, disciplineren en probleemoplossend gedrag. Er zijn verschillende factoren die op deze vaardigheden inwerken. Zo werkt de eigen kindertijd van de opvoeder door op de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de opvoeder, wat dan weer effect heeft op het opvoedkundig handelen (Merlevede, Meerschaert, Bosmans, De Mey, & Braet, 2004). Daarnaast beïnvloeden sociale steun, relatie en werk ook het opvoedkundig handelen. Aangezien er zoveel zaken inwerken op de opvoeder en het kind, kunnen tekorten in één of meer van deze factoren gecompenseerd worden (Van Crombrugge, 2009).

Wat zijn de verschillen tussen preconventioneel, conventioneel en postconventioneel redeneren? En op welk niveau redeneert een adolescent?

In het preconventionele stadium, dat terug te vinden is bij jonge kinderen tot ongeveer tien jaar, is het morele gedrag met name gericht op het vermijden van straf of het verkrijgen van beloning. Op de leeftijd van ongeveer tien jaar baseren kinderen hun morele oordelen voornamelijk op sociale afkeuring of instemming. In dit stadium wordt ook vrij star omgegaan met een systeem van wetten en regels, dat een belangrijke functie heeft in het bestaan, namelijk het scheppen van orde, het geeft houvast in het leven. Ook spelen in dit tweede stadium, het conventionele stadium, het doen en laten van andere mensen (rolmodellen) een belangrijke rol. In het postconventionele stadium voltrekt de oordeelsvorming zich niet direct via het toepassen van regels, maar is de achterliggende gedachte belangrijk. Men heeft bepaalde morele beginselen geïnternaliseerd. Oordelen worden gebaseerd op het bewust naleven van sociale principes en ethische regels; deze kunnen in een hiërarchische relatie staan, afhankelijk van de situatie. Adolescenten hebben over het algemeen het conventionele stadium bereikt. Moreel redeneren is bij adolescenten meer geïnternaliseerd. Moreel denken berust op dit niveau op sociale goed- of afkeuring en op interpersoonlijke normen en waarden zoals gerechtigheid, eerlijkheid en loyaliteit. Moreel redeneren wordt breder toepasbaar en situationele variaties worden herkend.

Hoe hangen morele emoties samen met moreel gedrag?

In onderzoek is aangetoond dat kinderen die morele emoties vertoonden minder vaak normovertredend gedrag lieten zien. Het vermogen tot moreel affect is daarmee een determinant voor moreel gedrag.

Waar spelen vriendschappen een rol bij?

In tegenstelling tot relaties binnen het gezin worden vriendschappen vaker aangegaan, veranderd en verbroken. Vriendschappen spelen o.a. een rol bij: - Leren van waarden en normen - ontwikkelen van perspectief nemen - ontwikkelen van het Zelf + eigen identiteit - leren conflicten hanteren (sociale vaardigheden) - leren agressie reguleren (sociale vaardigheden)- leren onder woorden brengen van meningen en opvattingen (sociale vaardigheden)

Hoe is het gesteld met het persoonlijk welbevinden en gezondheid van de Nederlandse jeugd?

In vergelijking met andere (welvarende) landen staat de nederlandse jeugd bovenaan. Samen met landen zoals Belgie, Finland en Ijsland. Waar dit door komt is onduidelijk. Mogelijk spelen relatief gunstige opvoed-opgroeiomstandigheden en beschikbaarheid en kwaliteit van preventie en behandelprogramma's voor kinderen en jongeren hierbij een rol. Er is echter altijd een groep jongeren die (soms ernstige) problemen ondervinden.

ad 1. Wat zegt de interpersoonlijke theorie van Sullivan (1953) (eerste invalshoek rol ouders/vriendschappen)

In verschillende fasen van het leven ontstaan behoeften die eigen zijn aan die fase: - relatie met ouders: behoefte aan zorg en gehechtheid - relatie met vrienden: wens tot intimiteit en kameraadschap de relaties ontwikkelen zich: - jongeren meer autonomie en eigen identiteit - meer afstand tot ouders, relatie meer horizontaal Er zijn weinig sekseverschillen: - zoeken evenveel warmte en nabijheid - kwaliteit communicatie gelijk - evenveel conflicten Jongeren betere relatie met moeder. Dochter afstandelijk t.o.v. vader.

Niet alleen door steun, maar ook via opvoeding oefenen ouders invloed uit op het functioneren van jongeren en op de relaties die ze onderhouden met vrienden. Wat zegt het SOCIALE INTERACTIE MODEL of COERCIVERMODEL (afdwingen)? Dishion et al 1991

Inadequaat opvoedingsgedrag (afstandelijk, inconsistentie en negatieve opvoeding) leidt tot anti-sociale houding en deviant gedrag bij kinderen: - negatieve ouder-kind-interacties - kinderen verleggen de grenzen (escalerend gedrag) - afdwingend gedrag van kind - ouders geven toe - bekrachtigen het negatieve gedrag - kind past dit gedrag ook bij vrienden toe - zoekt soortgelijke jongeren op die het deviant gedrag verder aanmoedigt. wanneer ouders te veel inperken en controleren (autoritair) dan zullen zij zich meer richten op vrienden en wordt hun vatbaarheid voor groepsinvloeden vergroot.

Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren (Zoals bij ZDT)

Indien autonomie verwijst naar vrijwillig functioneren (ZDT) dan is de ontwikkeling van autonomie niet enkel van cruciaal belang voor adolescenten maar voor iedereen en dus voor elke leeftijd. Autonomie-ontwikkeling in de ZDT is dus geen ontwikkelingstaak maar een levenstaak. Er is dus volgens de ZDT geen specifieke ontwikkeling van autonomie in de adolescentie. Autonomie is een natuurlijke tendens. Het is een psychologische basisbehoefte van de mens. Verwijzend naar het internalisatiecontinuüm betekent dit, dat met de toenemende leeftijd mensen geleidelijk aan leren om het gedrag meer te reguleren op basis van autonome of intrinsieke motieven die plezier verschaffen en bijdragen tot welbevinden en minder op basis van extern of intern verplichtende en gecontroleerde motieven die leiden tot interne spanning en conflicten. We kunnen aannamen dat voor het autonoom functioneren er bepaalde cognitieve of emotionele vaardigheden vereist zijn, vaardigheden waar kinderen en adolescenten nog onvoldoende over beschikken. De ontwikkeling van een meer geïntegreerd en autonoom functioneren wordt ook bepaald door omgevingsfactoren waarin zij de autonomie ondersteunen en aanmoedigen.

Lichamelijke veranderingen hangen ook samen met de psychosociale veranderingen van adolescenten, al dan niet met internaliserende of externaliserende problematiek. Leg uit.

Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen hebben te maken met de manier waarop kinderen en jongeren omgaan met stress en emoties. Bij externaliserende gedragsproblemen is er te weinig controle over de emoties en worden deze uitgeageerd. Jongeren met externaliserende problemen hebben vaak conflicten met andere mensen of met de maatschappij.Typische externaliserende problemen zijn agressie, overactief gedrag en ongehoorzaamheid. Bij internaliserende gedragsproblemen is er een overcontrole over de emoties; ze worden naar binnen gericht en leiden tot innerlijke onrust. Typische internaliserende problemen zijn sociale teruggetrokkenheid, angst, depressie en psychosomatische klachten.

Om het internalisatieproces van autonomie beter te kunnen begrijpen is het belangrijk om eerst onderscheid te maken tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie toe te lichten.

Intrinsieke motivatie> gedragingen die op zichzelf interessant zijn en boeiend zijn en dus inherente bevrediging verschaffen. Het is het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag omdat je deze activiteiten volledig vrij en spontaan kan uitvoeren. Extrinsieke motivatie> Als intrinsieke geboeidheid ontbreekt is men extrinsiek gemotiveerd. Het verwijst naar het uitvoeren van een activiteit om een uitkomst te bereiken buiten de activiteit zelf (kamer opruimen om kritiek te vermijden of juist een beloning te krijgen, maar kan ook kamer opruimen omdat je vindt dat je dit verplicht bent of omdat je dan spullen sneller kan vinden > het opruimen is dan perse leuk) Toch ervaart de een meer intrinsieke vrijheid bij het voorbeeld van de kamer dan de ander. Actieve internalisatie speelt hierbij een belangrijke rol.

Kan er ook sprake zijn van negatieve invloed door vriendengroepen?

Ja, als deviant gedrag wordt aangemoedigd. Dit kan de het functioneren en de ontwikkeling in de weg staan. Het is daarbij vaak niet eenduidig wat de oorzaak is voor deviant gedrag, omdat selectie en socialisatie een rol spelen bij vriendengroepen net als bij dyadische vriendschappen (wederkerigheid) Enerzijds zoeken agressieve en delinquente jongeren vaak vriendengroepen uit die hetzelfde gedrag vertonen (selectie). Selectie kan zijn door middel van gedwongen selectie (door sociale uitsluiting) of door vrijwillige selectie (persoonlijke voorkeur). Jongeren die sociaal uitgesloten zijn zijn gedwongen om andere sociaal afwijkende leeftijdgenoten te 'selecteren' om relaties mee aan te gaan. Daarnaast oefenen vriendengroepen druk uit in de richting van specifiek gedrag (sociolisatie) door de geldende groepsnormen en door de gehanteerde sancties bij afwijkingen van die normen.

Hebben adolescenten een grotere capaciteit van het werkgeheugen?

Ja, inderdaad. Maar ook de verwerkingssnelheid is hoger én de adolescent kan de beschikbare capaciteit beter benutten o.a. door cognitieve inhibitie én heeft een betere metacognitie. Ook worden sommige processen geautomatiseerd uitgevoerd.

Kun je zelf invloed uitoefenen op de manier waarop je je emoties beleeft?

Ja, met behulp van cognitieve strategieën : - je gedachten afleiden - je gedachten selectief richten - d.m.v. cognitieve herwaardering - door te denken of je zelf iets aan de situatie kan veranderen - door jezelf af te vragen of je hulp nodig hebt van anderen en wie dan? - door te denken: hoe belangrijk is de situatie voor mij?

Heeft de menselijke neiging om situaties te beoordelen een biologische basis?

Ja, met zijn wortels in de evolutionaire geschiedenis. Het menselijk brein is als het ware voor gestructureerd om dergelijke oordelen te produceren. Zelfs het brein van een jong kind is al toegerust voor de morele ontwikkeling. Dus zelfs kinderen maken al oordelen in termen van goed en kwaad.

Kunnen gemengde (verschillende culturen) vriendschappen voorkomen op school?

Ja, op school wel. Buiten school wordt dit gekenmerkt door een duidelijkere etnische scheiding.

Beschrijf de ontwikkeling van het gedachtengoed over seksuele ontwikkeling in de jaren die daarop volgen (na Freud en Kinsey)?

Jaren 60 > Omgeving meer centrale rol processen zoals modeling/observeren en leren/conditionering werden gebruikt om te verklaren Biologische determinanten raakte in deze periode op de achtergrond. Eind 20ste eeuw is er juist weer meer aandacht voor de biologische invloeden. Jaren 70 > meer aandacht voor interactie tussen een individu en zijn omgeving (contextueel dus). Iemand wordt niet alleen beïnvloedt door de omgeving, maar ook door te kiezen uit de mogelijkheden die iemand tegen komt. Individuele keuzemogelijkheden staan dus centraal. Een voorbeeld die uit deze denkwijze naar voren komt is de Seksual Script Theorie van Simon en Gagnon (1986)

Schaamte is een emotie die ons een spiegel voorhoudt. Wat bedoelen we daarmee?

Je kijkt door de ogen van een ander naar jezelf en wat je ziet in de blik van een ander is een onaantrekkelijk beeld van jezelf: je bent wie je niet wilt zijn

Wie beschreven wel specifiek de ontwikkeling van de moraliteit?

Jean Piaget en Kohlberg, hedendaags John Gibbs Kenmerken voor het werk van al deze onderzoekers is dat de nadruk niet zozeer ligt op het beoordelen van een bepaalde situatie of bepaald gedrag als goed of slecht, maar op moreel redeneren, dat wil zeggen rechtvaardigen van een dergelijk oordeel. De nadruk ligt NIET op het morele oordeel, maar op het moreel redeneren na het oordeel.

Waarom staat de adolescentie ook bekend als de periode van risico's nemen?

Jongeren gaan experimenteren en dingen uitproberen die niet altijd gunstig uitpakken. Dit staat in schril contrast met de toename in executieve functies, want op basis daarvan zou je verwachten dat jongeren steeds beter worden in het inschatten van de risico's.

Wat bedoelt men met 'Emerging adulthood' (ontluikende volwassenheid)?

Jongeren gaan steeds langer deelnemen aan onderwijs en gaan later werken, blijven langer thuis wonen, beginnen steeds later een vaste relatie of zelfs huwelijk. Ze nemen niet allerlei volwassen rollen op zich maar experimenteren nog. Ook wel 'verlengde adolescentie'. De emerging adulthood eindigt per definite pas als de volwassen rollen zijn opgenomen, hetgeen bij de meesten zo rond het 25e jaar gebeurd is.

Programma's voor jongeren met externaliserend problemen?

Jongeren met internaliserende problemen vallen vaak minder op (angststoornissen, stemmingsstoornissen en PTSS) Ook voor internaliserende problemen is er een databank effectieve jeugdinterventies. Interventies hebben overeenkomsten met de interventies voor externaliserende problematieken. In een cognitieve-gedragstherapeutische aanpassingsstoornis aanpak worden irrationele cognities (denkfouten) uitgedaagd en leren jeugdigen vanuit een ander perspectief naar dezelfde situatie te kijken en leren ze op een andere manier te reageren. Cognitieve technieken kunnen het kind helpen om een gevoel van controle over de situatie te krijgen. Er worden ook probleemoplossende en sociale vaardigheden aangeleerd, daarnaast is er ook aandacht voor sociale steun. EMDR is een therapie die goed kan werken bij PTSS

Wat is STRUCTURElE PERSPECTIEF?

Jongeren voelen zich spelers in een drama en kunnen naar zichzelf kijken als een van de spelers.

Lichamelijke klachten in de normale ontwikkeling

Lichamelijke klachten gaan meestal gepaard met ziekte of verwonding. Psychische klachten kunnen ook leiden tot lichamelijke klachten. Soms kunnen we voor de lichamelijke klachten geen duidelijke oorzaak vinden, terwijl ze wel een invaliderend effect hebben. We noemen dit ook wel somatoforme stoornissen.

Sekse en cultuurverschillen in de hulpverlening?

Meisjes praten makkelijker met vrouwen, Jongens praten makkelijker met mannen (niet altijd). Ben hierop alert Hulpverlener met dezelfde achtergrond begrijpt jongeren beter (spreken als het ware dezelfde taal), kan ook lastig zijn vanwege 'kiezen kant'. Het is gewoon van groot belang om je bewust te zijn voor sekseverschillen en cultuurverschillen

Zien de aanhangers van de positieve psychologie de adolescentie als een periode van Sturm und Stress?

Nee, het is een periode waarin jonge mensen in toenemende mate hun eigen ontwikkeling in handen kunnen nemen. Ze zien de adolescentie ook niet als een specifieke periode.

Noem enkele mogelijke bronnen die adolescenten zouden kunnen inschakelen mochten ze hulp willen zoeken voor hun problemen?

Jongeren zouden online kunnen kijken op discussiefora waarin leeftijdgenoten schrijven over soortgelijke problemen. Daarnaast kan het goed doen om met iemand te praten over problemen, zoals familie of vrienden. Zo'n luisterend oor kan helpen. Mocht dit niet of onvoldoende effectief zijn, dan kan er altijd nog de hulp ingeschakeld worden van bijvoorbeeld een jeugdmaatschappelijk werker, sociotherapeut, kinder- en jeugdpsycholoog, (ortho)pedagoog en/of kinder en jeugdpsychiater. In eerste instantie probeert men eerst met lichte en korte interventies problemen op te lossen; - luisterend oor door ouders, fam, mentor, vrienden, kindertelefoon, social media, lotgenotencontact. Door gesprekken en samen naar oplossingen te kijken kan dit al behulpzaam zijn. - zelf informatie zoeken in tijdschriften/boekjes, door te lezen of te horen hoe andere problemen oplossen kan dit al helpen Daarna gaat men pas over op professionele hulp: bijvoorbeeld een jeugdmaatschappelijk werker, sociotherapeut, kinder- en jeugdpsycholoog, (ortho)pedagoog en/of kinder en jeugdpsychiater. Tegenwoordig is het gebruikelijk dat verschillende disciplines samenwerken

Wat is het verschil tussen agressief-verworpen adolescenten en onderworpen-verworpen adolescenten?

Kenmerken agressief-verworpen adolescenten: - verworpen door agressie en onhandelbaarheid - erg verstorend gedrag - meer jongens - hoge mate van negatief sociaal gedrag - weinig positief sociaal gedrag Kenmerken onderworpen-verworpen adolescenten: - verworpen door teruggetrokken gedrag en sociale onzekerheid - lage assertiviteit - lage sociale interactie - hoge mate van negatief sociaal gedrag Als deze beide adolescenten toch pro-sociale uitingen doen, aan worden ze niet verworpen.

ad 2. Betrokkenheid tussen gezinsleden onderling (gezinscohesie). Wat voor soort gezinnen zijn er?

Kenmerken wat betreft betrokkenheid 1. Los-zand-gezinnen: - weinig betrokken - grote emotionele afstand - gebrek aan wederzijdse ondersteuning - weinig ouderlijke controle - weinig aandacht - gevolg: probleemgedrag 2. Kluwengezinnen: -te veel betrokkenheid - autonomie en individualiteit niet toegestaan Daarnaast worden gezinnen gekenmerkt door hun aanpassingsvermogen 3. Rigide gezinnen: Deze passen zich niet aan aan de veranderende omstandigheden (zie volgende vraag). Ouders blijven dezelfde bedtijd hanteren, adolescenten mogen geen beslissingen nemen enz. Dit kan tot ernstige conflicten leiden. 4. Chaotische gezinnen: weinig structuur, regels veranderen steeds, te weinig veiligheid

Wat is een cognitieve structuur of de structuur van de intelligentie? (piaget)

Kennis wordt telkens opnieuw gestructureerd en georganiseerd. Nieuwe gegevens worden geïntegreerd in de al aanwezige kennis. Binnen het individu ontwikkelt zich een onderling samenhangend geheel van begrippen.

Hoe denken volgens Piaget kinderen en hoe denken adolescenten?

Kinderen denken concreet (concreet-operationeel) en adolescenten denken abstract (formeel-operationeel).

Wat zegt de internalisatiebenadering?

Kinderen verinnerlijken de regels die in hun culturele omgeving specificeren welk gedrag goed is en welk niet. Ze internaliseren van buitenaf aangereikte regels en normen. Dit zegt weinig over de morele ontwikkeling, maar meer iets over de culturele verschillen in moraliteit. De morele ontwikkeling heeft dus geen speciale plaats in de internalisatiebenadering.

Wat is de GENDERPARADOX?

Meisjes laten minder antisociaal gedrag zien, maar hun problemen zijn vaak ernstiger dan die van mannen. De impact ervan op de levensloop en op de volgende generatie is groter.

Wat zijn de sekseverschillen in de intimiteit binnen vriendschappen?

Meisjes: warmte en nabijheid, uitwisselen van gevoelens en gedachten, veiligheid en vertrouwen. Jongens: Minder het bovenstaande en meer activiteiten samen doen. Desondanks blijken weinig verschillen te bestaan in de ervaren kwaliteit van de vriendschappen.

Volgens Kohlberg zijn er bij het moreel redeneren drie hoofd categorieën rechtvaardigingen mogelijk (denk aan de zieke vrouw die medicijnen nodig heeft). Welke?

Kohlberg onderscheidde drie niveaus van redeneren en verdeelde elk niveau in twee , zodat er uiteindelijk 6 stadia van van morele oordeelsvorming resulteerde. De hoofd categorieën zijn: pre-conventioneel, conventioneel en post-conventioneel. De eerste 2 pre-conventionele stadia corresponderen met de heteronome fase van Piaget en de conventionele en post-conventioneel met die autonome fase van Piaget. 1. 1e Pre-conventioneel stadium: heteronome moraliteit (tot 10 jaar). Je kijkt naar het veroorzaakte leed: als je steelt, kom je in de gevangenis, dus dat moet je niet doen. 2. 2e Pre-conventionele stadium: individualistische instrumentele moraliteit (10 tot 14 jaar): leven en laten leven: iemand moet zelf weten wat hij doet, als hij dan in de gevangenis komt, is dat zijn keuze 3. 1e Conventionele stadium (geldt voor vooral voor adolescenten): interpersoonlijke normatieve moraliteit: goed of slecht is afhankelijk van goede bedoelingen en van sociale goedkeuring (o.a. door je rol in de samenleving): Heinz moet niet inbreken omdat iedereen dan denkt dat hij crimineel is of juist wel, omdat hij dan een goede echtgenoot is 4. 2e Conventionele stadium (volwassenen vanaf 24 jaar): de moraliteit van het sociale systeem: slecht is wat de maatschappelijk orde in gevaar brengt: Heinz moet het medicijn stelen, omdat je volgens de kerk alles moet doen voor je echtgenoot wat in je vermogen ligt. Dat hij wel de apotheker uiteindelijk moet terugbetalen. Hij moet voor lief nemen, dat hij in het gevang komt. 5. 1e. Post-conventionele stadium: moraliteit gebaseerd op mensenrechten en maatschappelijk welzijn. In hoeverre worden de mensenrechten gewaarborgd in de samenleving volgens wetten en voorschriften. 6. 2e Post-conventionele stadium (ook bij volwassenen denken slechts 10 % van de mensen zo): moraliteit van algemene en abstracte ethische principes: ieder mensenleven heeft dezelfde unieke waarde. Het recht van de vrouw van Heinz om te leven weegt zwaarder dan diefstal en zwaarder dan het recht van eigendom. Laatste 2 fasen zijn bijna niet te onderscheiden en komen ook weinig voor.

Licht de Heinz-dilemma van Kohlberg toe?

Kohlberg onderzocht het morele denken van zijn proefpersonen aan de hand van 'morele dilemma's': verhalen waarin de hoofdpersoon de keuze moet maken tussen twee verschillende morele verplichtingen. Het bekendste voorbeeld is het dilemma van 'Heinz': Heinz' vrouw lijdt aan een ongeneeslijke ziekte waaraan zij dreigt te bezwijken. Er is onlangs een nieuw geneesmiddel ontwikkeld dat haar zou kunnen redden, maar dat is veel te duur om door Heinz bekostigd te kunnen worden. Na talloze vergeefse pogingen om het benodigde geld te kunnen lenen, overweegt Heinz, ten einde raad, het geneesmiddel te stelen. De proefpersoon krijgt nu de vraag voorgelegd wat Heinz in deze situatie zou moeten doen. Hierbij zijn vooral de argumenten van belang die de ondervraagde geeft om zijn keuze te rechtvaardigen. De keuze zelf - het al of niet stelen van het medicijn - is van ondergeschikt belang.

Zoals naar voren komt in de infographic wordt er binnen het HBSC-onderzoek uitgegaan van verschillende dimensies (leeftijd, geslacht, sociaal economische status) waarbinnen gezondheid te kaderen is. Beschrijf deze kort.

Leeftijdsverschillen, geslachtsverschillen en verschillen in sociaaleconomische status kunnen een belangrijke rol spelen in de gezondheidsuitkomsten van jongeren. Deze dimensies moeten onderzocht worden om duidelijke verklaringen te kunnen geven waarom er verschillen zijn in gezondheid onder jongeren. Dit is belangrijk op het gebied van beleid, omdat bewijs suggereert dat verschillende segmenten van de bevolking anders reageren op identieke publieke gezondheidsinterventies. Onderzoek kan een belangrijke rol spelen in het begrip over de individuele invloeden van elk van de dimensies op gezondheidsverschillen en hoe ze met elkaar samenhangen. Leeftijdsverschillen Gezondheidskeuzes van jongeren veranderen tijdens de adolescentie. Het is belangrijk om gezondheidsinterventies vroeg in te zetten, zodat deze doorvoeren in de volwassenheid. Geslachtsverschillen Jongens zijn meer betrokken in externaliserende of expressieve vormen van gezondheidsgedrag, zoals drinken of vechten, terwijl meisjes de neiging hebben om op een emotionelere en internaliserende manier om te gaan met gezondheidskwesties. Sociaaleconomische verschillen Welvaart van het gezin blijkt een belangrijke voorspeller te zijn voor de gezondheid van jongeren. Gebrek aan financiële middelen kan gezinnen beperken om gezondheidsgedrag uit te voeren. Ze hebben minder toegang tot gezondheidsbronnen en zijn eerder blootgesteld aan psychosociale stress.

Wat is CO-RUMINATIE?

Letterlijk: samen piekeren. het blijkt dat (vooral meisjes) in een intieme/hechte relatie elkaar sterk beïnvloeden in hun depressie, dan wanneer dit minder hecht is. De reden is omdat er meer emotie uitwisseling plaats vindt.

Wat is de definitie van de adolescentie?

Levensfase tussen kindertijd en volwassenheid waarin jongeren opgroeien tot volwassen deelnemers aan de maatschappij.

Verslaving wordt in de DSM IV afhankelijkheid genoemd (dependance). Welke soorten afhankelijkheid zijn er?

Lichamelijk: - GEWENNING: jongeren hebben bij regelmatig gebruik steeds meer van deze stof nodig om hetzelfde effect te bereiken - ABSTINENTIE :(=onthoudingsverschijnselen) Iemand kan niet stoppen met de stof zonder dat er functiestoornissen of ziekteverschijnselen optreden. Er treedt een tegengesteld effect op (gespannenheid, gejaagdheid en angst), terwijl het middel rustgevend was. Psychisch: Iemand kan niet zonder. Prettig gevoel door de stof, negatieve stemming zonder. Zeer sterke psychische afhankelijkheid is VERSLAVING. Als je afhankelijk of verslaafd bent, is het schadelijk voor je gezondheid.

In de ontwikkelingspsychologie kent men de " developmental systems" -benadering. Wat houdt dat in?

Men bestudeert dan het hele patroon van relaties dat jongeren hebben met hun omgeving.

De adolescentie is een hectische periode waarin veel veranderingen optreden. Veel adolescenten doorgaan een normale ontwikkeling, maar het is ook mogelijk dat adolescenten psychische problemen ontwikkelen. Beschrijf hoe lichamelijke en sociale veranderingen die optreden tijdens de adolescentie kunnen leiden tot psychische klachten.

Lichamelijke veranderingen die tijdens de adolescentie plaatsvinden, zoals lengtegroei en ontwikkeling van geslachtskenmerken, hebben psychologische gevolgen. Het uiterlijk neemt een belangrijke rol in en er kan angst voor afwijzing optreden. Deze lichamelijke veranderingen hebben ook invloed op het zelfbeeld, doordat bijvoorbeeld leeftijdgenoten reageren op het uiterlijk. Meisjes die vroegrijp zijn hebben meer psychopathologie in vergelijking met meisjes die laat rijp zijn. Bij jongens is vroegrijp worden juist gunstig, omdat zij meer tevreden zijn over hun uiterlijk en meer aanzien hebben bij leeftijdgenoten. In deze periode kan een negatief zelfbeeld, 'ik ben lelijk', leiden tot depressieve klachten of een stoornis. Adolescenten zullen persoonlijke ervaringen en problemen eerder met leeftijdgenoten bespreken dan met de ouders. De vriendengroep (peergroup) krijgt in deze periode een prominentere rol. Het leggen van contact met anderen, het maken van afspraken en het aangaan van een intieme relatie zoals verkering zijn vaardigheden die adolescenten in deze fase leren. Adolescenten die deze vaardigheden minder goed beheersen, lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van psychische klachten.

Verdriet in de normale ontwikkeling.

Liefdesverdriet komt vaak voor in de adolescentie en over de effecten moet niet geringschattend worden gedacht. Verdriet heeft 2 nuttige functies. 1. Levert nuttige copingsreacties op, zodat situatie weer gunstige wending kan krijgen. 2. Door verdriet krijg je meer aandacht en sociale steun, troost van omgeving helpt om teleurstelling te boven te komen.

Tremblay > trajecten als afwijking van de normale ontwikkeling

Loeber en Mofitt namen probleemgedrag als uitgangspunt. Tremblay de normale ontwikkeling. Hij zegt, dat het erom gaat, hoe kinderen bij het ouder worden hun agressieve impulsen weten te beheersen en er een sociale wending aan kunnen geven.Het traject dat hij onderscheidt, heeft betrekking op kinderen waarbij dat niet lukt. 'als peuters over de spierkracht en wapens van volwassenen zouden beschikken, zouden we de hel op aarde beleven' aldus tremblay. Gaandeweg leren ze fysieke agressie te beheersen (maken dan gebruik van indirecte agressie, vaak verbaal), al lukt dit niet bij iedereen en blijven dan terugvallen op fysieke agressie. In hoeverre is fysieke agressie op zeer jonge leeftijd genetisch bepaald? > 60% genetisch 40 % omgeving agressie in de adolescentie niet apart, het is meestal voorafgegaan door agressie in de kindertijd. De adolescenten moeten ermee om leren gaan door (zelf)opvoeding en cognitieve gedragstherapeutische training.

2. Moffitt > trajecten als typlogy

Loeber legt nadruk op de wijze van lichte vormen van criminaliteit naar ernstiger. Moffit is meer geïnteresseerd of verschillende typen jongeren te onderscheiden zijn op basis van delictgedrag en de verschuivingen daarin bij het ouder worden. Moffitt onderscheidde 2 typen jongeren. 1. CHILDHOOD ONSET- TYPE= jongeren die op jonge leeftijd al ernstig probleemgedrag laten zien, deze vorm kan ook CHILDHOOD-LIMITED zijn of LIFE-PERSISTENT 2. ADOLESCENT ONSET TYPE= jongeren bij wie zich de problemen zich pas in de adolescentie aandienen (vaak ook beperkt tot de adolescentie en daarom omgedoopt tot ADOLESCENSE LIMITED) !!Het eerste type laat op de langere termijn ernstiger criminaliteit zien!! De groep van life-persistent is kleiner bij vrouwen dan bij mannen. Het model van Moffit heeft belangrijke implicaties voor preventie > Als problemen zich al vroeg aankondigen dan moeten scholen en politie alert zijn op dat type kinderen. Het kan ook helpen om te kijken naar de invloed van leeftijdgenoten. Kritiek op model: - De adolescent limited typen worden in andere studies slechts beperkt teruggevonden - Gering percentage delinquenten begint pas in vroege volwassenheid.

In het hoofdstuk van Schwartz et al (2012) (Identity development, personality and well-being in adolescence and emerging adulthood) worden de meest recente wetenschappelijke inzichten ten aanzien van identiteitsontwikkeling in de adolescentiefase gepresenteerd. Geef aan hoe Luyckx en anderen de concepten exploratie en binding behorende bij de identiteitsontwikkeling verder hebben uitgesplitst in onderliggende processen.

Luyckx maakt verder onderscheid in onderliggende processen: Nadat bindingen zijn gemaakt (Ik weet wat ik wil doen in de toekomst) en er identificatie met bindingen heeft plaats gevonden (Ik voel dat de richting die ik uit wil in mijn leven echt bij mij zal passen) wordt de exploratie verder opgedeeld in: ** exploratie in de breedte (exploration in breadth): Het overwegen van verschillende potentiële alternatieve combinaties van doelen, waarden en overtuigingen. Bijvoorbeeld 'Ik denk actief na over verschillende richtingen die ik uit kan in mijn leven'. ** exploratie in de diepte (exploration in depth): Dit betreft een zorgvuldige beschouwing van de bindingen die men al is aangegaan (commitment). Bijvoorbeeld 'Ik praat met andere mensen over het levenspad dat Ik heb gekozen'. **ruminatieve exploratie (ruminative exploration): Rumineren is blijven herkauwen/reflecteren op potentiele bindingen, waardoor de persoon blijft steken in exploratie. Bijvoorbeeld 'Ik blijf maar zoeken naar de richting die ik uit wil in mijn leven'. Het commitment proces heeft Luyckx verder opgedeeld in: ** commitment making: het blijven aanhangen van/binding maken met een of meerdere (een) combinatie(s) van doelen, waarden en beliefs. **identification with commitment: de integratie van de aangegane bindingen met het 'Zelf'. Dit proces vindt plaats na de exploratie in de diepte.

Hoewel de affectieve band tijdens de adolescentie nog net zo belangrijk/relevant is als tijdens de kindertijd, is er een vermindering in kwaliteit van gehechtheid. Er is wel een verschil tussen jongens en meiden en de gehechtheid met moeder of vader. Licht toe.

Meisjes hebben gemiddeld genomen een betere gehechtheidsrelatie met beide ouders en jongens meer meer de moeder (dan met vader). De kwaliteit van gehechtheid heeft tijdens de puberteit een grillig patroon (vader-dochter en moeder-zoon), met de adolescentie wordt langzaam ook steeds minder van kwaliteit. Deze verminderde kwaliteit van gehechtheid is echter geen negatief verschijnsel. Enige losmaking van de ouders is nodig voor de ontwikkeling van de jongere tot volwassene met een eigen identiteit en positieve relaties met leeftijdsgenoten.

In studies is gebleken dat er belangrijke verschillen tussen jongeren zijn in de timing van de ontwikkeling van onafhankelijkheid. Een deel zijn sekseverschillen. Licht toe.

Meisjes komen op jonge leeftijd sterker emotioneel los van hun ouders. Jongens beginnen iets later, maar doorlopen het proces iets sneller.

De cognitieve ontwikkeling verloopt in voor ieder dezelfde fases. Welke? (piaget)

Met het ouder worden ontwikkelen zich nieuwe cognitieve structuren. In samenhang daarmee treden kwalitatieve veranderingen op in het cognitieve functioneren, veranderingen in de aard van het denken. Deze zouden volgens Piaget een vaste volgorde hebben. -Sensomotorische fase (baby): cyclus van zintuiglijke ervaringen en motorische handelingen. - Intuïtieve of preoperationele fase (18 mnd tot 7 jaar): dan zijn ze in staat tot een innerlijke representatie van de dingen om hen heen (vanuit hun eigen perspectief). Taal is daarin een belangrijk middel. Ze zijn nog egocentrisch. Ze zijn niet in staat tot role taking of perspective taking. Ze kunnen hun representatie van een bepaalde situatie niet veranderen zonder dat die situatie feitelijk verandert of zonder dat ze zelf de situatie daadwerkelijk van een ander kant gaan bekijken. - Fase van concrete denkoperaties (7 tot 12 jaar): a. ze kunnen representaties van de omgeving actief veranderen, denkhandelingen verrichten, ordenen, classificeren b. het kind let op oorzakelijke samenhangen c. alleen van dingen die direct waarneembaar zijn of rechtstreeks ervaren worden. - Fase van de formele denkoperaties (vanaf 12 jaar, begin van de adolescentie): a. Deze denkoperaties gaan niet over zaken die rechtstreeks waarneembaar zijn of ervaren kunnen worden. b. Denkoperaties worden zelf onderwerp van denken, operaties op operaties, dus metadenken, denken over denken. c. Abstract van aard.

Het gezin kan ook worden gezien als een GEHEEL. Het functioneren van het gezin als geheel heeft zowel direct als indirect invloed op de ontwikkeling van de jongere. Licht toe.

Met indirecte beïnvloeding wordt bedoeld dat het functioneren van het gezin de kwaliteit van het opvoedingsgedrag van de individuele ouders beïnvloedt, dat op zijn beurt weer van invloed is op het functioneren van de jongere.

Van de twaalf- en dertienjarige jongens heeft 34% wel eens gemasturbeerd, tegenover 16% van de meisjes. Deze percentages stijgen geleidelijk tot 93% van de jongens en 73% van de meisjes van achttien tot twintig jaar. Uit onderzoek blijkt dat 9% van de jongens en 11% van de meisjes zich wel eens schuldig voelt na het masturberen. Beschrijf hoe deze gevoelens veroorzaakt kunnen worden en welke rol fantasieën hierin spelen.

Mogelijk komen deze gevoelens voort uit de opvatting dat masturbatie een surrogaat is voor seks met een partner, zodat men hier geen behoefte meer aan zou moeten hebben wanneer met een relatie heeft. Schuldgevoelens rond masturbatie nemen gedurende de adolescentie geleidelijk af. Schuldgevoelens kunnen betrekking hebben op het masturberen zelf, maar ook op de fantasieën die daarmee gepaard gaan. Uit onderzoek over fantasieën dat dateert uit 1981, komt naar voren dat meisjes vaak geromantiseerde fantasieën hebben, waarbij de context, de omgeving en de gevoelens die met seksueel samenzijn gepaard gaan, uitgebreid zijn beschreven. In de fantasieën van jongens komen ook wel romantische elementen voor, maar zij zijn vooral geneigd die op de verschillende seksuele handelingen in de fantasie in te gaan. De inhoud van seksuele fantasieën kan veranderd zijn sinds 1981, vooral door de opkomst van het internet en de beschikbaarheid van erotische beelden.

Uit het grootschalig onderzoek van de HSBC komt naar voren dat Belgie, Finland, Nederland en IJsland in de top staan wat betreft persoonlijk welbevinden en gezondheid van de jeugd. Welke factoren kunnen hier mogelijk een rol in spelen?

Mogelijk spelen de relatief gunstige opvoedings- en opgroeiomstandigheden voor jeugdigen en ook de beschikbaarheid en kwaliteit van preventie- en behandelprogramma's voor kinderen en adolescenten hierin een rol.

Het veronderstellen dat morele ontwikkeling leidt tot wenselijk gedrag, klopt niet helemaal. Waarom niet?

Moreel wenselijk gedrag kan ook om andere redenen getoond worden (bijv. een meisje werkt in een bejaardenhuis, omdat ze verliefd is op een andere verzorger). Het nalaten van niet moreel wenselijk gedrag kan ook om andere redenen getoond worden bijv. een student die niet veel alcohol nuttigt, niet omdat dat niet goed is, maar omdat zijn geld op is. Kortom: moreel besef is slechts een van de determinanten van moreel gedrag.

Hoe hangen morele emoties en moreel gedrag samen met de leeftijd?

Morele emoties en empathie zijn al bij peuters en kleuters zichtbaar. Pas in de adolescentie komt het besef dat mensen soms met andere dan de meest voor de hand liggende gevoelens op een gebeurtenis reageren.

Hardy en collega's onderzochten in een groep van 384 adolescenten (42% meisjes; leeftijd 15-18 jaar) of morele identiteit samenhing met prosociaal en/of antisociaal gedrag. Prosociaal gedrag werd gepresenteerd als betrokkenheid bij liefdadigheidsactiviteiten ('charity') en als burgelijke betrokkenheid ('civic engagement') dat tot uiting komt in betrokkenheid bij maatschappelijke, sociale of politieke activiteiten. Antisociaal gedrag werd in kaart gebracht op basis van de frequentie van agressief gedrag en de frequentie van regelovertredend gedrag zoals bijvoorbeeld liegen en bedriegen. In onderstaande tabel wordt onder andere de samenhang tussen morele identiteit en prosociaal en/of antisociaal gedrag weergegeven. Wat konden zij afleiden uit de correlatietabel van het onderzoek over de samenhang tussen morele identiteit en prosociaal en/of antisociaal gedrag?

Morele identiteit hangt significant positief samen met respectievelijk liefdadigheidswerk (r=0.39, p < 0.001) en burgerlijke betrokkenheid (r=0.27, p < 0.001). Adolescenten die hoog scoren op morele identiteit, dat wil zeggen die het zijn van een goed moreel persoon belangrijk vinden voor de eigen identiteit, doen meer liefdadigheidswerk en zijn meer maatschappelijk betrokken. Morele identiteit hangt significant negatief samen met respectievelijk agressief gedrag (r=-0.39, p < 0.001) en regelovertredend gedrag (r=-0.38, p < 0.001). Adolescenten die hoog scoren op morele identiteit vertonen minder agressief en regelbrekend gedrag. Uit de resultaten van deze studie kan afgeleid worden dat morele identiteit positief samenhangt met prosociaal gedrag en negatief met antisociaal gedrag. Adolescenten die hoog scoren op morele identiteit, dat wil zeggen die het zijn van een goed moreel persoon belangrijk vinden voor de eigen identiteit, vertonen meer prosociaal gedrag en minder antisociaal gedrag.

Wat heeft de ontwikkeling van formeel operationeel denken te maken met moreel redeneren van adolescenten?

Morele ontwikkeling bij adolescenten is gerelateerd aan hun cognitieve ontwikkeling. Adolescenten kunnen logisch, abstract en deductief redeneren. Hierdoor kunnen zij verder kijken dan de situatie en een gebeurtenis interpreteren in een bredere context. De adolescent is in staat om de sociale omgeving op nieuwe en op verschillende manieren te interpreteren. In tegenstelling tot jongere kinderen zijn adolescenten met name bezig met de vraag wat goed is in plaats van fout. Adolescenten zijn vaak moralisten en idealisten en zijn gemotiveerd om voor hun eigen waarden en normen uit te komen.

Waar vindt moreel oordelen plaats in de hersenen?

Morele oordelen komen tot stand in een complexe interactie tussen verschillende typen cognitieve processen die zijn gelokaliseerd in de prefrontale en temporale cortex en emotionele en motivationele processen in het limbisch systeem.

Hoe werkt motiverende gespreksvoering?

Motiverende gespreksvoering is een veelgebruikte methode om cliënten te stimuleren hulp te zoeken voor hun problemen of hun ongezonde levenswijze aan te pakken. Uit onderzoek, vooral in de verslavingszorg, blijkt dat motiverende gespreksvoering effectief is bij allerlei verslavingen. Ook voor andere problemen zoals depressie, angststoornissen en opvoedingsproblemen zijn er indicaties dat motiverende gespreksvoering effectief is. Een empathische en motiverende houding van hulpverleners zorgt ervoor dat cliënten actiever betrokken zijn bij de behandeling die zij krijgen aangeboden. Hierdoor boekt de hulpverlener betere resultaten. Na een training kunnen hulpverleners motiverende gespreksvoering vrij gemakkelijk in hun bestaande werkwijze inpassen. Zelfs een kleine 'dosis' motiverende gespreksvoering heeft vaak al een positief effect op de cliënt. Motiverende gespreksvoering is een techniek die elke hulpverlener kan inzetten om cliënten te motiveren tot verandering. Miller en Rollnick (2002) menen dat motiverende gespreksvoering gebaseerd is op de volgende principes: empathie uitdrukken, ontwikkelen van discrepantie, vermijden van discussie, omgaan met weerstand en self-efficacy (geloof in eigen kunnen) ondersteunen. In gedwongen kader vraagt deze gespreksvoering wel wat aanpassing, maar men kan er wel elementen van gebruiken. Sommige gebruiken ook aanvullende technieken zoals 'erframing' bij Functional Familie Therapy (FFT) > veranderen betekenis, gebeurtenis of gedrag in ander kader (frame) plaatsen, leidt tot ander perspectief.

Opvoedingsprocessen vanuit het zelfdeterminatie perspectief (ZDT)

Naast aanmoedigen van onafhankelijkheid kunnen we autonomieondersteuning ook conceptualiseren als het aanmoedigen van vrijwillig functioneren met de volgende componenten: > Autonomie-ondersteunende ouders zijn empathisch. Dit heeft een affectief (meevoelen) component en cognitief (meedenken) component. > Autonomie-ondersteunende ouders zullen waar mogelijk en wanneer gewenst zoveel mogelijk keuzemogelijkheden aanbieden. > Autonomie-ondersteunende ouders zullen een zinvolle verantwoording geven als ze een taak opleggen die het kind niet spontaan zou uitvoeren. Een dergelijke uitleg verhoogt het begrip en het inzicht in de noodzaak van de opgedragen taak, waardoor het kind op meer vrijwillige wijze de taak zal uitvoeren. Gemeenschappeijk aan deze elementen dat ze de autonomieondersteunng van de adolescent bevorderen en zorgt dat deze vaker achter zijn of haar keuzes en gedragingen staan, en deze worden als meer persoonlijk zinvol ervaren en brengen een gevoel van psychologische vrijheid met zich mee. Ouders kunnen onafhankelijkheid of afhankelijkheid op een vrijwillige of op een controlerende/dwingende wijze bemoedigen. Lees p. 168 voor voorbeelden om te kunnen benoemen. - echtscheiding -- dwingende manier van onafhankelijkheid - kind nog niet klaar (soms nog langer beroep doen op ouders), geen empathie van ouders --dwingende manier van onafhankelijkheid - Bemoedigen tot afhankelijkheid

Wat is de motivatie van de adolescent om seksuele contacten aan te gaan?

Naast nieuwsgierigheid is dit steeds vaker ook fysiek genot en intimiteit.

Seksuele opvoeding en vorming tijdens de adolescentie.

Nederlands ouders hebben vaak een permissieve houding tegenover seksualiteit. Permissiviteit is een attitude waarbij men zeer veel toelaat zonder voorwaarden te stellen en het toepassen van sancties en verbodsregels zo veel mogelijk tracht te weren. Zeker tegenover de Amerikaanse ouders die vinden dat jongeren de emotionele en cognitieve vaardigheden missen om ze in bedwang te houden NL ouders vinden dat kinderen vanaf een bepaalde seksueel contact mogen hebben zo lang dit maar is met iemand die ze een tijdje kennen en zolang ze het maar veilig doen. Ze gaan er van uit dat kinderen zelf kunnen bepalen wanneer hij/zij toe is aan seks en er wordt dus een hoge mate van zelfsturing en zelfcontrole verwacht. Ze hebben overigens liever dat ze de waarheid spreken (ook al staan ze er niet achter) dan dat ze het stiekem doen. De kennis over seksualiteit onder jongeren laat soms te wensen over. Wat sommige ouders bezorgd maakt. Vooral christelijke en islamitische ouders staan anders tegenover seksualiteit. Het is opmerkelijk dat de kennis vaak zo laag is terwijl alles gevonden kan worden op internet. De ouders en school blijven belangrijk om jongeren info te geven die nodig is voor plezierige en veilige seksuele contacten. Vrijwel alle jongeren krijgen via school info over seksualiteit en relaties waarin verschillende thema's aan bod komen. Bij problemen op seksueel gebied gaan jongeren eerder naar de moeder dan de vader (alhoewel jongens dan weer eerder naar vader dan meisjes)

De relatie met leeftijdgenoten neemt een steeds grotere plaats in. moeten die van dezelfde leeftijd zijn?

Nee het moet breed worden opgevat, maar meer van hetzelfde niveau van sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. Ze zijn meestal gebaseerd op gelijkheid wat betreft kennis en sociale positie en zijn horizontaler als ouder-kindrelaties, die verticaler zijn. De relaties met leeftijdgenoten is van groot belang voor de normale groei en ontwikkeling, maar kunnen negatief van aard zijn en hebben dan een verstorende invloed.

Is opvoeding een eenrichtingsverkeer?

Nee, de jongere is een actieve participant. Het is een dynamisch systeem van wederzijds beïnvloeding.

Gilligan zegt (1982) dat jongens/mannen meer in het kader van rechtvaardigheid denken en meisjes/vrouwen meer in het kader van zorg. Klopt dit?

Nee, deze verschillen blijken nauwelijks te bestaan. Uiteindelijk is Gilligans benadering niet zozeer belangrijk gebleken voor de bestudering van sekseverschillen in moraliteit (die bleken minder groot) maar wel voor de theorievorming. Mede dankzij haar werk zijn onderzoekers en theoretici zich er tegenwoordig nadrukkelijk van bewust dar het in morele situaties niet altijd gaat om rechtvaardigheid, maar ook om de zorg voor die hulp nodig heeft. Dus niet langer meerETHIC OF JUSTICE, maar ook ETHIC OF CARE.

Wat bedoelen we met het TWEEDE separatie-individuatie?

Om autonomie en zelfstandigheid te bereiken en eigen identiteit te ontwikkelen moeten adolescenten zich losmaken van 'infantiele' ouderbanden. Dit proces wordt ook wel het TWEEDE individuatie-separatie genoemd door Blos en Freud, wat gepaard zou gaan met conflicten tussen adolescenten en ouders, met opstandig en rebellie aan de kant van de adolescenten. In deze visie is turbulentie onvermijdelijk, natuurlijk en zelfs noodzakelijk voor verdere groei en dus een indicator van een normaal ontwikkelingsproces. Een te hechte relatie met ouders zou kunnen wijzen op intrapsychische problemen en een stagnerende groei naar volwassenheid.

Fuhrmann et al. concluderen dat er onderzoeksresultaten zijn die consistent zijn met het idee van een sensitieve periode (of sensitieve perioden) gedurende de adolescentie, maar dat sluitend bewijs tot dusver nog niet geleverd is. Wat voor een onderzoek is nodig om dit sluitende bewijs te leveren?

Om sluitend bewijs voor sensitieve perioden in de adolescentie te verkrijgen zijn er experimentele studies nodig die de input van de omgeving direct manipuleren en die de effecten in kinderen, adolescenten en volwassenen vergelijken.

Wat is het verschil tussen de eerste en tweede generatie?

Om te bepalen of een allochtoon van de eerste of tweede generatie is, kijkt het CBS of de persoon zelf in Nederland (tweede generatie) of in het buitenland (eerste generatie) is geboren

Waar zijn de witte stofbanen mee omringd en waar zorgen ze voor?

Omringd met myeline en ze zorgen voor snelle overdracht van signalen en een goede geleiding.

Latere onderzoekers zoals Lapsley (1993) denken dat het cognitief egocentrisme ergens anders uit voortkomt. Waaruit?

Onafhankelijkheidsstreven t.o.v. de ouders (daardoor persoonlijke fabel) en tegelijkertijd met de anderen verbonden willen blijven (daardoor het gevoel van imaginair publiek). Dit levert spanning op (deze theorie blijkt te kloppen).

Wat is COGNITIEVE INHIBITIE?

Onderdrukken van onbelangrijke zaken en zich vooral richten op de hoofdzaken. Dit komt door de groei van delen van de prefrontale cortex. (deel van executieve functies)

Het is belangrijk om risicofactoren van cyberpesten in kaart te brengen, zodat achterhaald kan worden welke adolescenten het meest kwetsbaar zijn en steun nodig hebben. Ook kunnen er met behulp van deze informatie adequate interventies ontwikkeld worden die het cyberpesten tegengaan. Een belangrijke vraag bij het onderzoek naar risicofactoren voor cyberpesten is of deze vorm van pesten verschilt van het traditionele pesten.

Onderzoek heeft aangetoond dat er een significante overlap is tussen het traditionele pesten en cyberpesten. Het blijkt dat er maar een paar kinderen zijn die alleen betrokken zijn bij cyberpesten; veel ervaren ook traditionele vormen van pesten op school. Uit onderzoek komt naar voren dat slechts 7,1% van de kinderen alleen betrokken was bij cyberpesten, terwijl 22,8% beide vormen van pesten ervaren, als slachtoffer, pester, of pester-slachtoffer. Verder blijkt dat rollen in traditioneel pesten overlopen in cyberpesten, waarbij slachtoffers op school eerder ook cyberslachtoffers zijn, en pesters op school ook eerder cyberpesters. Er worden bij cyberpesten geen 'nieuwe' slachtoffers gecreëerd. Het is eerder dat het pesten zich verplaatst van de ene setting (school) naar een andere setting (de virtuele wereld).

Hoe beïnvloedt de sekse het zelfconcept en de zelfwaardering?

Onderzoek wisselende resultaten. Bij jongens lijkt de ontwikkeling van de zelfwaardering stabieler dan bij meisjes. Vanaf de puberteit neemt deze bij meisjes substantieel af. Dit wordt beïnvloedt door het lichaamsbeeld die meisjes steeds minder aan het ideaalbeeld voldoet en bij jongens juist steeds meer.

Er bestaat onderscheid tussen geplande en ongeplande voorlichting (Spanjaard 1998)

Ongepland is naar aanleiding van een toevallige gebeurtenis. Vooral deze momenten bieden voor de jongeren de kans op onderwerpen aan te snijden die voor de opvoeder gevoelig liggen. Soms kunnen deze momenten ook het gevoel van een confrontatie krijgen. Als ouders ook uitleg geven bij de voorlichting noemen we dit inductie en dit past goed bij een autoritatieve opvoeding Geplande voorlichting moet ook gebeuren door ouders en school en is meestal opgenomen in de kerndoelen van zowel basis- als voortgezet onderwijs. WHO heeft richtlijnen beschreven voor het geven van seksuele vorming. Hierin staat welke kennis vaardigheden en attitudes kinderen en jongeren op welke leeftijd zouden moeten verwerven.

Waarom zijn deze ongeplande voorlichtingsmomenten belangrijk? Welke opvoedingsstijl past het beste bij de benadering die de ouders toepassen in deze casus?

Ongeplande voorlichtingsmomenten bieden mogelijkheden om onderwerpen ter sprake te brengen die voor de adolescent of voor de ouders gevoelig liggen. Sommige ongeplande momenten kunnen het karakter hebben van een confrontatie. Ouders kunnen hun zoon of dochter ook uitleg geven over de risico's die met een bepaald gedrag gepaard gaan, zoals in deze casus het geval is. Deze benadering wordt inductie genoemd. Inductie past bij een autoritatieve opvoedingsstijl. Het is echter belangrijk dat er ook geplande voorlichting wordt gegeven aan de adolescent. Dit kan gedaan worden door de ouders, maar ook op scholen dient hier aandacht voor te zijn.

Hoe staat de emotionele onafhankelijkheid in verbinding tot de gedragsmatige onafhankelijkheid?

Over het algemeen genomen ontwikkelen jongeren eerst een stuk emotionele onafhankelijkheid voordat ze meer gedragsmatig onafhankelijk worden. De ontwikkeling van gedragsmatige onafhankelijkheid is een normatieve ontwikkelingstaak voor alle adolescenten en vertoont een grotere gelijkenis in verschillende culturen dan we zouden verwachten.

Leg uit waarom het plegen van strafbare feiten in de adolescentie in zeker opzicht normaal is en het niet-plegen van een strafbaar feit juist eerder uitzonderlijk is?

Ongeveer de helft van de adolescenten pleegt jaarlijks een of meer strafbare feiten; een groot deel daarvan valt in de categorie ' normale criminaliteit'. Dat kunnen kleine overtredingen zijn die iedereen, en niet alleen adolescenten, wel eens begaan zoals het fietsen zonder licht. Daarnaast vallen er ook strafbare feiten die in een bepaalde cultuur of omgeving als redelijk aanvaardbaar beschouwd worden zoals het onwettig opvoeren van de snelheid van de brommer. Andere uitingen zoals het als Greenpeace-actievoerder bezetten van een fabriek, zijn een vorm van burgerlijke gehoorzaamheid en protest en laten juist zien dat adolescenten principiële meningen kunnen hebben (en zijn geen uiting van antisociaal gedrag). Criminialiteit is dus geen ongewoon verschijnsel, ook niet in de adolescentie. Meer nog, de groep van adolescenten die nooit een dergelijk licht strafbaar feit plegen, kenmerkt zich door een verhoogde rigiditeit, een sterke drang naar controle, en een seksuele laatbloei. Vaak zijn ze ook angstig en sociaal onhandig.

Wat is een van de belangrijkste ontwikkelingstaken van de adolescent?

Onthechting en opbouwen van een eigen identiteit.

Licht de identiteitstheorie van Erikson toe?

Ontwikkelen van identiteit in adolescentie is belangrijke taak. Ego-identiteit verwijst naar samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie jij bent. De theoretische ideeën van erikson zijn uitgewerkt door Marcia. Dit heeft geleidt tot het zeer invloedrijke 'identiteit status paradigma'.

Wat bedoelt men met ontwikkelingsniveaus of ook wel ontwikkelingstaken genoemd?

Ontwikkelingsniveaus (ook wel ontwikkelingstaken) zijn de eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur voor een bepaalde leeftijdsgroep gelden. Het vervullen van een ontwikkelingstaak wordt als een belangrijke voorwaarde gezien voor een goed verloop van de verdere ontwikkeling. Er zijn 7 ontwikkelingstaken voor jongeren, namelijk: > Vormgeven aan veranderende relaties binnen het gezin. > Zorg dragen voor de gezondheid en het uiterlijk. > Zinvol invullen van vrije tijd. > Vormgeven aan intimiteit en seksualiteit. > Participeren in onderwijs of werk. > Vriendschappen en sociale contacten onderhouden. > Omgaan met autoriteit. Soms wordt bij de formulering van ontwikkelingstaken een bepaald aspect van de ontwikkeling geaccentueerd. Bovenstaande zijn bijv. geformuleerd ten behoeve van de hulpverlening voor jongeren met antisociaal bedrag.

De theorie van de ontwikkelingstaken kan uitgebreid worden met normatieve en niet-normatieve invloeden. In welke drie typen ontwikkelingstaken resulteert deze uitbreiding? Noem per type invloed twee voorbeelden van bijbehorende ontwikkelingstaken.

Ontwikkelingstaken die gelden voor alle adolescenten en voor alle tijden (normatieve invloeden). Voorbeelden van ontwikkelingstaken zijn de vorming van de identiteit of het losmaken van de ouders. Ontwikkelingstaken die alleen gelden voor adolescenten die leven in een bepaalde periode van de geschiedenis (normatieve maar historisch gebonden invloeden).Voorbeelden van ontwikkelingstaken zijn vaardigheden ontwikkelen om om te gaan met de gevolgen van economische problemen of met de gevolgen van een oorlog. Ontwikkelingstaken die enkel gelden voor een beperkt aantal adolescenten dat met grote persoonlijke veranderingen wordt geconfronteerd in hun leven (niet-normatieve invloeden).Voorbeelden van ontwikkelingstaken zijn omgaan met de beperkingen van een chronische ziekte of aanpassen aan de gevolgen van een echtscheiding van hun ouders.

De theorie van de ontwikkelingstaken richt zich op de gehele ontwikkeling binnen de adolescentie. Wat wordt er bedoeld met ontwikkelingstaken? En door welke soorten invloeden worden ontwikkelingstaken bepaald?

Ontwikkelingstaken verwijzen naar een reeks van opgaven die zich aandienen op een bepaald tijdstip in het leven en die de persoon moet volbrengen in relatie tot zijn omgeving. De adolescent moet zich vaardigheden eigen maken om deze taken te vervullen. Ontwikkelingstaken worden door verschillende soorten invloeden bepaald. Dit kunnen biologische veranderingen in de adolescent zelf zijn, verwachtingen van de maatschappij, of de waarden en aspiraties van de adolescent zelf.

Licht de identiteitsbepaling van Marcia toe?

Ook Marcia geeft aan dat het vormen van een identiteit een taak is die in de adolescentie/vroege volwassenheid volbracht moet worden. Je identiteit geeft weer wie je bent doordat motieven, vaardigheden, ideeën en individuele geschiedenis samengebracht zijn. Identiteit ontwikkel je volgens Marcia door bindingen aan te gaan nadat je verschillende zaken eerst hebt uitgeprobeerd (exploraties). Denk bijvoorbeeld aan studiekeuze, beroep, relaties. Bindingen en exploraties zijn in het model 'Identiteit Status Paradigma' (IPS) weergegeven als de twee dimensies van identiteitsontwikkeling. Aan de hand van de 2 dimensies kunnen er 4 stijlen onderscheiden worden die aangeven hoe adolescenten met identiteitskwesties omgaan. Op basis van de aan- afwezigheid van beide dimensies wordt een adolescent in een van de 4 identiteitsstatussen geplaatst. Welke identiteitsstatussen horen in welke van de vier cellen van de figuur? (zie youlearn) Identiteitstatus 1: Identity achievement status Waarin een identiteit bereikt is betekent dat de adolescent een periode gehad heeft van exploraties (crisis) en daarna bindingen is aangegaan. Denk aan voorbeeld studie...nadenken, open dagen, meelopen, uitproberen en dan soms niet afmaken en uiteindelijk keuze. Identiteitstatus 2: Foreclosure status De identiteitsontwikkeling is vroegtijdig, te vroeg, afgesloten. Er zijn wel bindingen aangegaan, maar geen exploratie vooraf. Dus geen weloverwogen keuzeproces. (bijv. wens van ouders) Identiteitstatus 3: Moratorium status Het bereiken van een volwassen identiteit is nog uitgesteld. Worstelt nog met identiteit en exploreert nog. Bindingen kunnen aanwezig zijn, maar zijn nog vaag. Ze weten nog niet zo goed wat ze belangrijk vinden. Identiteitstatus 4: Identity diffusion status Nog verwarring over identiteit, er kan wel exploratieve fase zijn geweest, maar er zijn nog geen bindingen aangegaan. In tegenstelling tot de moratorium status is deze adolescent niet meer bezig met exploratie, maar in tegenstelling tot de achievement en foreclosure fase is er ook geen verbinding aangegaan.

Wat wordt bedoeld met het begrip 'identiteit'?

Ook de indentiteit geeft aan hoe mensen zichzelf zien. Ook kan de indentiteit net zoals het zelf, globaal of domeinspecifiek gebruikt worden. Specifiek: etnische identiteit, culturele identiteit, persoonlijke identiteit Theorieën en onderzoeken over identiteit kunnen zowel specifiek als algemeen zijn. Voorbeeld overkoepelend begrip van identiteit is de identiteitstheorie van Erikson > ego-identity

Hoe beïnvloeden fam. en leeftijdgenoten de ontwikkeling van de identiteit?

Ook ouders hebben invloed, ze kunnen exploratie ondersteunen. Adolescenten met een hechte relatie met hun ouders hebben een betere ontwikkeling van de identiteit, waarbij aanmoediging is om onafhankelijk te zijn. Vader en moeder kunnen verschillende invloeden hebben: * vader > brede exploratie (veel verschillende dingen) * moeder > Vroege verbindingen (verstandige en duidelijke keuzes ipv blijven uitproberen. ook broers en zussen hebben invloed doordat ze gedrag van elkaar leren, door observatie en imitatie (vooral met dezelfde sekse)

Wat zegt de stressvolle verandering?

Ook wel stressful change hypothesis, stelt dat veranderingen in de ontwikkeling meestal stress opleveren. Deze hypothese voorspelt dat alle adolescenten stress zullen ervaren als hun lichaam verandert, maar ook dat die stress het grootst is tijdens perioden met de grootste en snelle verandering, namelijk zo rond de Tanner-stadium 3. Youlearn: De hypothese van de stressvolle verandering stelt dat veranderingen tijdens de puberteit als stressvol worden ervaren en dat deze stress het grootst is tijdens de grootste en snelste verandering. Vooral vanuit de neurobiologische benadering wordt deze hypothese verklaart. Ze richten zich dan vooral op de lichamelijke veranderingen en de veranderingen in de neurogedragssystemen, die vooral te maken hebben met de emotionele reactiviteit, risico nemen en spanning zoeken. In het begin en midden van de adolescentie is er vooral sprake van affectieve en motivationele veranderingen. Tegelijkertijd ontwikkelt de executieve functies en de zelfregulerende controle ontwikkelen zich nog tot ver na de puberteit. Hier ontstaat dus als het ware een gat, ook wel maturational gap. Deze hypothese probeert dus vooral te verklaren waarom het nemen van meer risico's tamelijk algemeen is in de adolescentie

Op wie moet een anti-pestprogramma's zich richten?

Op alle klasgenoten, want 75% is betrokken bij pesten in verschillende rollen!! De aandacht zou ook uit moeten gaan naar de klasgenoten die de dader op een of andere manier aanmoedigen door ze actief te ondersteunen of door niet in te grijpen. Daarnaast is onderscheid tussen dader en slachtoffer niet altijd gemakkelijk sommige kinderen zijn dader én slachtoffer! (Deze hebben het meest externaliserend probleemgedrag in de toekomst! betrokken bij agressie, geweldpleging, delinquentie, crimineel gedrag).

In de TED-talk van Sarah-Jayne Blakemore wordt een onderzoek aangehaald waarin deelnemers een boekenkast met objecten te zien krijgen. De 'director', een persoon die achter de boekenkast staat en sommige maar niet alle objecten kan zien vraagt hen bepaalde objecten te verplaatsen. Om deze test goed uit te kunnen voeren is het belangrijk het perspectief van de director in te kunnen nemen (mentalizing), een belangrijke sociale vaardigheid. Dit onderzoek komt terug in het artikel "developmental of the social brain in adolescence" van Sarah-Jayne Blakemore (2012). Geef aan wat de score van de adolescenten op deze taak zegt over de ontwikkeling van de hersenen tijdens de adolescentie (hoe zal hun hersenactiviteit hierbij er uit zien)? Welke functionele hersenverandering kan hier volgens Blakemoore aan ten grondslag liggen?

Op deze test scoren adolescenten slechter in de 'director' conditie. Ze zijn even goed in staat instructies op te volgen (de controleconditie) maar ze zijn minder goed in staat het perspectief van de director in te nemen (de experimentele conditie ofwel director conditie). Dit geeft aan dat deze vaardigheid (mentalizing) nog aan het ontwikkelen is tijdens de adolescentie. fMRI-onderzoek laat zien dat de mediale prefrontale cortex (mPFC) actiever is in adolescenten dan in volwassenen tijdens mentalizing-taken. Blijkbaar is er dus een afname in mPFC-activiteit tussen adolescentie en volwassenheid. Afname in hersenactiviteit wordt vaak geïnterpreteerd als veroorzaakt door ontwikkelingsgerelateerde afname in grijzestofvolumes. Een mogelijk neuroanatomische verklaring hiervoor is dan ook de afname in grijze stof van de mPFC die tijdens de adolescentie plaatsvindt.

Wat houdt het proces van equilibratie in?

Op een gegeven moment komt de interactie tussen individu en omgeving in evenwicht (assimilatie en accommodatie zijn met elkaar in evenwicht) en dan kom je op een hoger niveau dan daarvoor. Het functioneren is flexibeler en beter aangepast aan de eisen die taak of situatie stelt.

Opvatting over seks?

Opvattingen over seks hangen veelal samen met religie en etnische achtergrond.

Adolescenten hebben een sterk streven naar onafhankelijkheid en autonomie ten opzichte van hun ouders. Hoewel leeftijdgenoten in deze periode een belangrijke plaats innemen in de wereld van de adolescent, blijven ouders belangrijk in de (sociale) ontwikkeling van hun adolescente kinderen. Geef aan waarom dit het geval is.

Ouders bepalen bijvoorbeeld de woonplaats, de school, de verenigingen enzovoort. Hierdoor bepalen zij tegelijk ook de grotere sociale context waarbinnen hun kinderen in contact komen met leeftijdgenoten. Kortom, zij maken eigenlijk een eerste selectie van mogelijke vrienden. Ouders zijn ook rolmodel en/of coach voor hun kinderen. Adolescenten die een goede, veilige band hebben met hun ouders, voelen zich meer vrij en zelfverzekerd om te exploreren en bindingen aan te gaan. Adolescenten zijn allereerst meer zelfstandig wat beslissingen over persoonlijke zaken betreft. Over morele en conventionele zaken of zaken die te maken hebben met veiligheid en gezondheid blijft de invloed van de ouders langere tijd groter.

Wat is DIFFERENTIAL PARENTAL TREATMENT? En wat is daarvan de oorzaak?

Ouders gedragen zich anders t.o.v. het ene en andere kind. - opvoeding verschillend van ouder per kind, wat kan samenhangen met het gedrag van het kind. - kan komen doordat kinderen zich anders gedragen - een kind voelt zich soms achtergesteld - Kind heeft het idee dat ze minder liefde krijgt (DIFFERENTIAL AFFECTIE) of strengere regels (DIFFERENTIAL CONTROLE) - Kind heeft het idee onrechtvaardig/rechtvaardig behandeld te worden Al deze zaken kunnen leiden tot: - angst - agressie - depressie - delinquentie

Wat wordt verstaan onder deidealisatie van de ouders?

Ouders tuimelen van hun voetstuk. Ouders hebben ook gebreken. Uit deze deidealisatie volgt dat adolescenten geleidelijk aan meer zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun gedrag en hun fouten, en minder dwangmatig een beroep doen op hun ouders als er problemen zijn.

Het paraplubegrip autonomie: Onafhankelijkheid versus vrijwillig functioneren

Over de conceptualisering en de rol van autonomie gedurende de adolescentie bestaan conflicterende opvattingen. Enerzijds wordt autonomie vanuit de separatie-individuatie theorie (hierna SIT) gedefinieerd als onafhankelijkheid of separatie. Wat verwijst naar een toenemen interpersoonlijke afstand tussen adolescent en ouders en toename van meer zelfstandig keuzes nemen. Vanuit de zelfdeterminatietheorie (hierna ZDT) wordt autonomie echter geconceptualiseerd als vrijwillig functioneren, de neiging om beslissingen te nemen op basis van authentieke persoonlijke waarden en interesses en met gevoel van keuze en vrije wil.

Wat zegt het COERCIVEMODEL (coercive= afdwingen) van Patterson (Dit wordt ook wel Het SOCIALE INTERACTIE MODEL genoemd)

Patterson en zijn medewerkers hebben vastgesteld dat antisociaal gedrag bij jongeren doorgaans voortvloeit uit een coërcief ontwikkelingsproces of afdwingproces dat al begint in de kleutertijd. De 'coercion-theory' verduidelijkt hoe gezinsleden door onaangenaam en irriterend te reageren, iets kunnen afdwingen van andere gezinsleden. Ouders roepen, tieren, zeuren, dreigen en slaan en kinderen huilen, zeuren en pesten om ouderlijke opdrachten af te wenden en hun zin te krijgen. Geleidelijk kan er een patroon ontstaan waarbij, omwille van de voordelen op korte termijn, de ouder het kind traint in het stellen van weigerend of eisend gedrag en, omgekeerd, het kind de ouder traint in het stellen van toegeeflijk, instemmend gedrag. Patterson spreekt in dit verband van het ontstaan van zogenaamde aversieve contingenties. Aversief wil zeggen: dat wat afkeer oproept. Contingent wil zeggen: onmiddellijk op elkaar volgend, aaneengeschakeld. Later levert dit ook problemen op op school, kind is niet gelief, wordt eenling of gaat deel uitmaken van groep deviante kinderen en daarmee gaan we dus over naar het volgende model 'verwerping door klasgenoten'.

Beschrijf minimaal vier persoonsgebonden en vier omgevingsgerelateerde risicofactoren voor het gebruiken van softdrugs.

Persoonsgebonden risicofactoren: impulsiviteit, lage zelfwaardering, tolerante attitude ten aanzien van drugsgebruik en meer positieve sociale verwachtingen ten aanzien van drugsgebruik. Omgevingsgerelateerde risicofactoren: toegankelijkheid van drugs, sociale norm binnen jeugdcultuur en/of familie, legalisering softdrugs, presentatie van drugs in de media (bijvoorbeeld BNN tv-programma Spuiten en Slikken), behoren tot een jeugdsubcultuur/familie waarin geblowd wordt.

Hoe kan pesten worden omschreven?

Pesten is een voordurende reeks negatieve fysieke of verbale interacties van een of meer personen ten opzichte van een ander persoon. Er bestaat een duidelijk verschil tussen pesten en sociale verwerping. Bij pesten is er sprake van duidelijke actieve handelingen die fysiek, verbaal of non-verbaal zijn. Betrokkenheid bij pesten blijkt seksespecifiek te zijn: terwijl het slachtoffer even vaak om jongens als om meisjes gaat, zijn de daders vaak jongens. Jongens pesten vaker op fysieke wijze. Gepeste kinderen lopen een groter risico om internaliserende problemen te ontwikkelen. Daders zijn vaak ook sociaal verworpen. Olweus (1991) beweerde dat pesten geen geïsoleerd gedrag is maar een onderdeel van deviant gedragspatroon van een individu dat al ver vóór de adolescentie herkenbaar is. Uit onderzoek blijkt dat een deel van de daders sociaal zeer manipulatief is: door anderen te pesten er zelf beter/populairder van worden. We zien dat jongens vaker pester zijn dan meisjes. De slachtoffers is er geen sekseverschil. Meisjes roddelen meer (indirect), jongens zijn meer fysiek.

Wie is de man die de bekendste cognitieve theorie heeft uitgewerkt?

Piaget

Zijn er opmerkingen te maken bij de theorie van Piaget?

Piaget dacht dat het formele denken start vanaf 12 jaar en ook op alle terreinen tegelijk, maar: - jongere kinderen kunnen soms ook formeel-operationeel denken - adolescenten en volwassenen kunnen lang niet altijd formeel operationeel denken (wel bijv. op terreinen die hun interesse heeft, gebonden aan bepaalde domeinen) Piaget dacht dat de cognitieve ontwikkeling stopte na de adolescentie! Piaget had wel gelijk over het feit dat de adolescent over zijn eigen denken kan denken (metacognitie) .

Binnen een vriendengroep kunnen adolescenten een bepaalde status innemen. Zij kunnen tot de populaire groep, de verworpen groep, de genegeerde groep, de controversiële groep of de gemiddelde groep behoren. Geef de kenmerken van deze verschillende groepen.

Populaire adolescenten zijn adolescenten die door vele anderen in de groep geaccepteerd worden en als 'beste vriend' genoemd worden. Zij worden zelden uit de groep verstoten. Vergeleken met anderen beschikken deze adolescenten over meer cognitieve vaardigheden en hebben ze een grotere sociale competentie, die ze toepassen om persoonlijke doelen te bereiken. Daarnaast zijn ze ook in staat positieve relaties met anderen te onderhouden. Verworpen adolescenten zijn adolescenten die zelden door anderen uit de groep als 'beste vriend' beschouwd worden en ook uit de groep verstoten worden. Vele anderen uit de groep hebben een grote aversie tegen hen. Verworpen adolescenten vormen een risicogroep voor het ontwikkelen van sociaal gerelateerde problemen zoals aanpassingsproblemen. Genegeerde adolescenten zijn adolescenten die zelden door anderen uit de groep als 'beste vriend' beschouwd worden, maar wel geaccepteerd worden. Het zijn rustige adolescenten die soms verlegen en gereserveerd kunnen zijn. Ze maken 'onzichtbaar' deel uit van de groep en worden door weinig anderen uit de groep verworpen. Controversiële adolescenten zijn adolescenten die door velen uit de groep geaccepteerd worden, maar door evenveel anderen uit de groep verworpen worden. Controversiële adolescenten vertonen relatief veel agressie, maar weten dit te koppelen aan een hoge mate van sociaal geaccepteerd gedrag. Dergelijke adolescenten worden vaak omschreven als actief, intelligent en sociaal vaardig, maar tegelijk als regelovertredend. Zij gedragen zich ten aanzien van hun vrienden sociaal aangepast, maar uiten zich ten aanzien van de rest van hun leeftijdgenoten agressiever en negatiever. Het zijn adolescenten die goed doorhebben hoe ze zich in bepaalde sociale situaties het beste kunnen gedragen om er voordeel uit te halen, maar in andere situaties heel ander gedrag kunnen vertonen. Onderzoek (Cillessen & Bukowski, 2000; Cillessen, Bukowski et al., 2000) toont dat dergelijke sociale-statusgroepen in veel westerse landen voorkomen en dat ze min of meer vergelijkbare percentages van adolescenten bevatten. Ongeveer 15 procent van de adolescenten is populair, 15 procent is verworpen, 5 procent is controversieel, 7 procent is genegeerd en de rest is gemiddeld (adolescenten die in vergelijking met anderen niet hoog of laag scoren op acceptatie en verwerping). Ook blijkt dat de sociale status van de adolescent relatief stabiel is over een bepaalde tijd.

Hoe beïnvloedt het gezin en leeftijdgenoten het zelfconcept en de zelfwaardering?

Positieve manier van opvoeden, positieve sfeer in huis, stimuleert ontwikkeling. Bemoeienis en toezetten tot schuldgevoelens om gedrag te controleren, gaan samen met lage zelfwaardering. Ook specifieke opvoedstijl hangt samen met zelfwaardering van adolescenten. > Autoritatieve (warm en ondersteunend), gaat samen met inductieve discipline, warm en accepterend, beïnvloedt zelfwaardering positief > een betere relatie met ouders leidt tot beter contact tussen adolescent en leeftijdsgenoten. Adolescenten die beter over zichzelf denken, verwachten ook dat anderen beter over hun denken en zullen anderen anders benaderen dan adolescenten die minder goed over zichzelf denken. > Vooral vriendengroepen waartoe adolescent hoort, beïnvloeden het zelfconcept en zelfwaardering. Vriendengroepen bieden type identiteiten. Ze bevatte tevens een statuselement. Hogere status = meer zelfwaardering Geen specifieke vriendengroep = lage zelfwaardering

Er zijn interventiestudies die proberen om die relaties (als ze niet goed zijn) te veranderen om zo de ontwikkeling te optimaliseren. Deze worden geïnspireerd door een nieuwe mensvisie. Welke?

Positive youth development: Men legt de klemtoon op de meer positieve aspecten van gedrag: - zelfregulering en zelfcontrole - veel belang aan het traditionele jeugdwerk (sportvereniging. muziekclub, jeugdbeweging) - inzet voor anderen vb. vrijwilligerswerk

Wat is actieve internalisatie?

Proces waarbij individuen op een actieve wijze bepaalde extern aangereikte overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties geleidelijk aan transformeren in persoonlijke waarden of gedragsstijlen. Naarmate de activiteiten die aanvankelijk oninteressant leken meer verinnerlijkt worden, zullen ze met een groter gevoel van autonomie en meer vrijwillig worden uitgevoerd.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen twee verschillende typen ouderlijke controle. Beschrijf deze kort en geef aan hoe deze de sociale ontwikkeling van de adolescent kunnen beïnvloeden.

Psychologische controle verwijst naar gedrag van ouders waarbij gebruik wordt gemaakt van manipulatieve psychologische controletactieken. Psychologisch controlerende ouders maken bijvoorbeeld gebruik van schuldinductie, dit betekent dat ze appelleren aan de schuld- en schaamtegevoelens van de adolescent om iets van het kind gedaan te krijgen. Verder maken psychologisch controlerende ouders vaak misbruik van de gehechtheidsband tussen ouder en kind door het gedrag van het kind alleen op voorwaardelijke basis te aanvaarden; indien het kind niet voldoet aan de wensen of normen van de ouders dreigt het de liefde van de ouders te verliezen (love-withdrawal). Psychologische controle kan de emotionele ontwikkeling en het losmakingsproces van de adolescent belemmeren. Risicofactor voor internaliserende problemen bij adolescent. Het proces van autonomie-ontwikkeling wordt verstoord. Adolescent wordt bang om zichzelf te zijn. Onzekerheid. Bang liefde van ouders te verliezen. Bij gedragscontrole is er toezicht door de ouders door de adolescent reden en uitleg te geven waarom iets moet of niet mag. Dit controlegedrag heeft een positieve invloed op de sociale ontwikkeling en identiteitsvorming. het gedrag van het kind reguleren, het kind leert omgaan met regels en structuur. Je moet weten als ouder waar het kind is, wat hij doet en met wie. Te weinig controle: ongehoorzaamheid, agressie, delinquentie, drugsgebruik.

Waar staat het begrip puberteit voor?

Puberteit staat voor lichamelijke volwassenwording. In Nederland staat de puberteit vooral voor lichamelijke veranderingen en geslachtsrijp worden en andere rijpings- en ontwikkelingsprocessen.

n het hoofdstuk van Schwartz et al (2012) wordt een uitbreiding op Luyckx indeling voorgesteld door Crocetti, Meeus e.a. Zij breiden het identity status framework verder uit met het concept reconsideration of commitment. Geef kort weer wat deze reconsideration of commitment inhoudt en hoe die zich verhoudt tot ruminative exploration.

Reconsideration of commitment (heroverweging van binding) houdt in dat men ontevreden is over de aangegane bindingen en dat het verlangen bestaat om de huidige commitments aan te passen. Na de evaluatie van bestaande commitments worden dus nieuwe alternatieven overwogen. Crocetti en Meeus beschouwen dit min of meer als een alternatief voor de exploration in breadth. Zowel reconsideration of commitment als ook ruminative exploration lijken conceptueel op het identiteitsstadium identity confusion. De adolescent/jongvolwassene is de richting in zijn/haar leven deels kwijt. Beiden kunnen samengaan met psychosociale problemen zoals een verminderd welzijn, angsten en depressie.

Wat verstaan ze dan onder context?

Relaties van de adolescent met een groep anderen die belangrijk voor hem zijn

De ontwikkelingstrajecten worden ook beïnvloed door risicofactoren en beschermende factoren. Noem van beide een voorbeeld. Ze worden verder nog beïnvloed door de maatschappij.(levenslooptheorie)

Risicofactoren: stress in het gezin. Beschermende factoren: steun van een goede vriend. Het gaat dus om belemmerende en stimulerende condities in de vorm van stress en steun.

Technieken voor motiverende gespreksvoering

Rollnick en Miller (1995) beschrijven als specifieke, te trainen technieken die kenmerkend zijn voor motiverende gespreksvoering: - Reflectief luisteren: doelen van het reflecteren zijn het tonen van empathie voor de cliënt, het bevestigen van zijn gedachten en gevoelens en hem te helpen door te gaan met het proces van zelfontdekking. Reflecties hebben betrekking op verschillende niveaus van complexiteit en diepte, variërend van het begrijpen van de inhoud van wat een cliënt zegt tot het onderzoeken van de betekenis van gevoelens. - Omgaan met weerstand: motiverende gespreksvoering lijkt meer op een dans, waarin de therapeut meebeweegt met de cliënt om de cliënt te helpen weerstand te overwinnen en stappen te zetten in de richting van verandering, dan op een worstelwedstrijd waarin de cliënt en de therapeut als tegenstanders tegenover elkaar staan. - Agenda bepalen en toestemming vragen: door cliënten te vragen wat zij willen bespreken in het gesprek verzekert de hulpverlener zich ervan dat die cliënten actief en bereidwillig deelnemen aan het proces. Dit kan ook inhouden dat de cliënt bepaalt over welk gedrag hij wil praten en welk doel de sessie of de interventie in het algemeen heeft. - Uitlokken van verandertaal: motiverende gespreksvoering gaat ervan uit dat individuen meer accepteren en eerder handelen wanneer zij iets zelf willen. Hoe meer een individu zijn eigen keuze verdedigt, des te groter zal zijn toewijding daaraan zijn. Daarom proberen hulpverleners uitspraken aan hun cliënten te ontlokken waarin die laten merken hoe gemotiveerd zij zijn om te veranderen en of zij menen hiertoe in staat te zijn.

De eerder besproken hormonale veranderingen resulteren in flinke veranderingen in het uiterlijk van adolescenten. De timing en volgorde van lichamelijke veranderingen verschillen voor jongens en voor meisjes. Bij jongens is er meestal sprake van een redelijk vaste volgorde, bij meisjes kan de volgorde van de afzonderlijke ontwikkelingen nogal verschillen. Het systeem van stadia van lichamelijke groei en ontwikkeling dat veel gebruikt wordt is de 'Tanner-stadia'. Plaats in onderstaand schema de ontwikkelingsfasen in de juiste stadia.

STADIUM 1 - Geen beharing - Alleen iets verheven tepel - Geen ontwikkeling penis, scrotum of testikels 2 - Eerste (blonde) haartjes, alleen bij penis en langs labia - Enige borstvorming - Scrotum en testikels groeien, scrotum verkleurt 3 - Meer haar, donkerder, gekruld, over hele schaamstreek - Wat meer borstvorming, maar nog geen duidelijke afgrenzing - Penis wordt langer 4 - Volwassen haar maar nog steeds op beperkt gebied - Tepel verheft zich boven de borst - Penis wordt dikker en eikel groeit mee, scrotum verkleurt verder 5 - Hoeveelheid en spreiding volwassen proporties - Tepelhof volgt borstronding - Genitaliën bereiken volwassen omvang en vorm Zie ook p. 55 in het boek.

Welke emotie treedt expliciet op de voorgrond in de adolescentie?

Schaamte (de emotie die onze sociale belangen veilig stelt). Het is een zelfbewuste emotie. We willen graag dat anderen positief over ons denken en ons een aantrekkelijk interactiepartner vinden. Schaamte kan ons ook als het ware een spiegel voorhouden. Je kijkt als het ware door de ogen van een ander naar jezelf.

Hoe beïnvloedt de culturele, etnische en sociaaleconomische context het zelfconcept en de zelfwaardering?

Sociaal economisch: Opleiding en beroep ouders is belangrijk, des te meer inkomen en dit wordt in verband gebracht met meer zelfwaardering. Cultureel en etnisch: Afrikaans-Amerikaans achtergrond hogere zelfwaardering dan westerse adolescenten. Vooral bij meisjes duidelijk zichtbaar. Adolescenten uit individualistische landen hebben meer zelfwaardering dan adolescenten uit collectivistische landen.

Vertrekkend vanuit een functionalistische kijk op emoties zijn ook negatieve emoties zoals schaamte functioneel. Waarom is schaamte een functionele emotie tijdens de adolescentieperiode?

Schaamte is een zelfbewuste emotie en ontstaat wanneer het gevoel van eigenwaarde en/of de relatie met anderen gevaar loopt. Schaamte is functioneel tijdens de adolescentieperiode omdat dit gevoel de aandacht trekt op een probleem (zijnde gevaar van aantasting van de eigenwaarde en/of de sociale relatie) en aanzet tot gepast gedrag dat het probleem kan verkleinen of zelfs wegnemen. Schaamte kan ook aanzetten tot zelfverbetering en/of tot pogingen om de relatie met anderen te verbeteren. Schaamte stelt de adolescent in staat om het gevoel van eigenwaarde op peil te houden en acceptatie door anderen te waarborgen.

Wat is het verschil tussen scheiding en overlijden van ouder?

Scheiding doet gezin uiteen vallen. Overlijden laat gezin naar elkaar toetrekken. Echter komt overlijden in de adolescentie enorm hard aan. Ondanks dat er in deze periode er al heel openlijk over gesproken kan worden.

Seksueel misbruik en seksueel geweld in de adolescentie: Wat verstaan we onder seksueel misbruik en onder seksueel geweld?

Seksueel misbruik: Seksuele contacten van (jong)volwassenen met kinderen onder 16 jaar die plaatsvinden tegen de zin van het kind in (onder druk/dwang). Het kind wordt hierbij gedwongen, onder druk gezet of overgehaald. Ze kunnen variëren in ernst en hierbij wordt de volgende indeling gebruikt: - licht > aanraken geslachtsdelen zonder dwang - matig > meerdere keren aanraken geslachtsdelen of masturberen in bijzijn, geen lichamelijke dwang, maar onder druk gezet - ernstig > (poging) tot penetratie of wederzijds masturberen, afhankelijk van dader en minstens duur van 1 jaar met psychische manipulatie - zeer ernstig > meertalig langdurig (min 1 jaar) misbruik met penetratie met chantage of lichamelijke dwang. - incest > door familielid Seksueel geweld: Alle seksuele contacten die onder dwang plaatsvinden (ongeacht leeftijd) Jongeren die tijdens de kindertijd of adolescentie negatieve seksuele ervaringen hebben meegemaakt, kunnen hier last van krijgen. Soms blijven deze negatieve gevolgen ook tijdens de (jong)volwassenheid bestaan. Of en welke klachten iemand ontwikkelt, heeft te maken met de ernst van de misbruik. Mogelijke problemen die kunnen ontstaan zijn: a. psychische problemen: angst, paniek, depressie, suicidale gedachten, slaapproblemen b. relationele problemen: moeilijk vertrouwen, onzekerheid, eenzaamheid, problemen met eigen kinderen c. Seksuele problemen: afkeer van aanraking, afkeer van seksueel contact, afkeer eigen lichaam, grotere kans op weer slachtoffer c. Lichamelijke problemen: hoofdpijn, buikpijn, rugpijn, hyperventilatie.

Wat wordt er bedoeld met seksuele gezondheid? En hoe omschrijft de World Health Organisation deze werkdefinitie?

Seksuele ontwikkeling hoort bij de adolescentie en kan een positieve rol spelen bij de ontwikkeling van de autonomie en andere zelfregulerende capaciteiten, identiteit en de overgang naar volwassenheid. WHO: Seksuele gezondheid is een staat van fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn in relatie tot seksualiteit. Het is niet slechts de afwezigheid van ziekte, disfunctioneren of ongemak. Seksuele gezondheid vraagt om zowel een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties, als om de mogelijkheid om plezierige en veilige seksuele contacten aan te gaan, vrij van dwang, discriminatie en geweld.

Wat zegt de SEXUAL SCRIPT theorie van Simon en Gagnon (1986)? (contextueel)

Seksuele scripts of scenario's zijn mentale presentaties van de regels en betekenissen van sexualiteit. Dit zijn een soort handelingsschema's. Deze geven aan welk gedrag je moet vertonen, met wie, hoe, in welke volgorde. Daarnaast omschrijft een script wat de veronderstelde effecten van dat gedrag zijn en hoe men geacht wordt zichzelf te voelen bij de uitvoering ervan. Wanneer de eigen ervaring toeneemt en de zelfreflectie over die ervaringen plaatsvindt, worden scripts persoonlijker.

Fuhrmann et al. bespreken direct en indirect bewijs voor de adolescentie als sensitieve periode. Zij doen dit voor het geheugen, de effecten van stress en de effecten van drugsgebruik. Bespreek kort deze bewijzen.

Sensitieve periode voor geheugen: Herinneringen uit de adolescentie zijn overgerepresenteerd in het geheugen. Dit geldt zowel voor autobiografische herinneringen (de 'reminiscence bump') als voor andere aspecten van het geheugen zoals verbaal en visuospatieel geheugen. Er is ook bewijs dat werkgeheugen plastisch is in adolescenten en dus getraind kan worden. Het is echter niet bekend of het effect van deze training verschillend is voor adolescenten in vergelijking met andere leeftijdsgroepen. Sensitieve periode voor de effecten van stress op de mentale gezondheid: Sociale stress (bijvoorbeeld door migratie of pesten) heeft een disproportionele impact tijdens de adolescentie in vergelijking met de volwassenheid. Dieronderzoek laat zien dat in adolescente ratten sociale stress zorgt voor een afwijkend gedragspatroon en voor verminderde neuronale activiteit in bepaalde delen van de hersenen. Sociale isolatie in adolescente ratten daarentegen zorgt ook voor afwijkend gedrag. In mensen zorgt sociale exclusie tijdens de adolescentie voor een hogere mate van angst als respons op deze exclusie dan het geval is bij volwassenen; dit is gelinkt aan de ontwikkeling van sociale angst op langere termijn. Ook lijkt er in de adolescentie een sensitieve periode voor het herstel van stress te liggen, omdat fear extinction learning (het principe achter desensitisatie, de behandeling voor bijvoorbeeld post traumatische stress stoornissen) is verminderd in adolescente mensen en ratten. Sensitieve periode voor de effecten van drugsgebruik: Recreatief cannabisgebruik tijdens de adolescentie is, in tegenstelling tot in de volwassenheid, gelinkt aan veranderingen in hersenstructuren en aan cognitieve afwijkingen. Ook zijn er biologische aanwijzingen voor een sensitieve periode, daar het endocannabinoïde systeem in de hersenen tijdens de adolescentie geherstructureerd wordt. Onderzoek in ratten laat zien dat verstoring hiervan door blootstelling aan cannabis blijvende effecten kan hebben op dit systeem. Vergelijkende data van andere leeftijdsgroepen is hier wel in nodig. Wel is er bewijs dat blootstelling aan cannabis in adolescente ratten, in tegenstelling tot blootstelling in de prepuberteit of jongvolwassenheid, langetermijn cognitieve defecten in de volwassenheid verklaart.

Anne Frank schetst in haar dagboek het separatieproces, ze heeft zich afgescheiden van haar ouders. Beschrijf kort dit separatieproces en licht het toe op basis van het dagboekfragment.

Separatie van de ouders is een ontwikkelingstaak van de adolescent die intrapsychisch en emotioneel verloopt. Anne idealiseert haar ouders niet langer en kent de zwaktes (vooral bij haar moeder), er is sprake van deïdealisatie. Uit de tekst is af te leiden dat Anne zich hierover emotioneel opwindt. Uit deze deïdealisatie en toename van emotionele onafhankelijkheid volgt dat adolescenten steeds meer verantwoordelijkheid gaan nemen in hun eigen gedrag en fouten, waarbij de ouders een steeds kleinere rol gaan spelen (vooral op persoonlijk vlak). Uiteindelijk resulteert dit separatieproces in individuatie waarbij adolescenten beter in staat zijn zelfstandig beslissingen te nemen.

Wie werkte de theorie van de levensloop uit?

Shanahan en Newman & Newman

Welke psych-analytici begonnen het begrip autonomie te formuleren als onafhankelijkheid en separatie? Het komende stuk gaat over SIT.

Sigmund en Anna Freud (1958), Margareth Mahler (1972) en Blos (1967 en 1979)

Komen conflicten vaker voor in relaties waar de afstand klein is of andersom?

Vaker waar de afstand klein is (bijv. ouder-kind en vriendschappen). De effecten zijn geringer en de relaties zullen blijven bestaan. Het kan ook leiden tot een betere kwaliteit van de relatie en het levert sociale vaardigheden op die kunnen worden toegepast in sociale relaties de rest van het leven.

Leeftijdgenoten hebben een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de adolescent. Vriendschappen leveren ontwikkelingsvoordelen op om specifieke vaardigheden te leren. Positieve vriendschapservaringen kunnen hierdoor langetermijneffecten hebben die de ontwikkeling op het sociale, emotionele en cognitieve domein gunstig beïnvloeden. Beschrijf de positieve effecten van het hebben van vriendschappen op respectievelijk de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van de adolescent.

Sociale ontwikkeling Vriendschappen bieden de mogelijkheid om prosociale vaardigheden te leren en toe te passen. Adolescenten kunnen leren hoe ze een affectieve band met een ander moeten onderhouden door zich open te stellen en samen te werken. Ook worden vaardigheden aangeleerd die nodig zijn om conflicten op te lossen, zoals onderhandelen, uitwisselen en zelfreflecteren. Deze vaardigheden zijn belangrijk voor het ontwikkelen van het vermogen tot conflictmanagement, dat noodzakelijk is om intieme (liefdes)relaties te kunnen aangaan in de late adolescentie en de jongvolwassenheid. Emotionele ontwikkeling Adolescenten leren een veilige basis met een leeftijdgenoot te ontwikkelen. Dit stelt hen in staat intieme gevoelens en gedachten uit te wisselen. Binnen deze relaties leren adolescenten hun emoties te uiten en te reguleren, en hun emoties om te zetten in gedragingen, zoals het helpen van vrienden of door een luisterend oor te bieden. Vriendschappen in de adolescentie zijn op zichzelf vaak intense emotionele ervaringen. Cognitieve ontwikkeling (hier is minder over bekend dan de emotionele en sociale ontwikkeling) Door intensieve gesprekken en discussies met anderen leren adolescenten hun gedachten en cognities goed onder woorden te brengen en uit te wisselen. Daarnaast leveren vriendschappen een context waarbinnen adolescenten de standpunten van anderen leren zien, in te schatten en te bespreken, waardoor ze hun metacognitieve vaardigheden kunnen ontwikkelen.

Is sociale status stabiel over tijd?

Sociale status is relatief stabiel over de tijd. Maar dit is minder voor de hand dan het lijkt. Hetzelfde gedrag in de ene leeftijdsfase leidt tot een hele andere sociale status in de volgende leeftijdsfase. Dit zou juist tot discontinuïteit kunnen leiden. Op alle leeftijden wordt er belang gehecht aan prosociaal gedrag zoals samenwerken, betrokkenheid bij anderen, hulpvaardigheid en het respecteren van sociale regels. Hierdoor zullen kinderen die dit gedrag vertonen een positieve status krijgen en deze vaak ook behouden.

Indeling van drugs?

Softdrugs: hasj, wiet, GHB, kalmeringsmiddelen Harddrugs: XTC, amfetamine, heroïne, cocaîne, opium, LSD Op basis van werking: - Stimulerende middelen: cocaïne, amfetamine (speed), tabak, koffie - Verdovende middelen: heroïne, andere opiaten, alcohol, slaapmiddelen. - Bewustzijnsveranderende middelen: LSD, hasj, weed, paddo's. Andere indeling: Partydrugs: cocaïne, amfetamine, XTC, poppers (sexprikkels), middelen tegen erectiestoornis Geen partydrugs.

Hoe kan deze paradox verklaard worden vanuit neurobiologische optiek? (youlearn)

Sommige neurobiologische modellen (dual-processing modellen) verklaren deze paradox vanuit de asynchrone ontwikkeling van de hersenen. Deze modellen veronderstellen dat subcorticale hersengebieden die direct gevoelig zijn voor de spanning van het nemen van risico's en het ervaren van primaire emoties als beloning, blijdschap of angst bij de aanvang van de adolescentie extra actief zijn. Corticale hersengebieden die belangrijk zijn voor controle van emoties vertonen daarentegen een langzamer ontwikkelingspatroon. Deze fragiele balans in de hersenontwikkeling zou de toename van risicogedrag in de adolescentie en het zonder nadenken over consequenties van gedrag kunnen verklaren.

Hoe manifesteren lichamelijke veranderingen zich?

Sommige veranderingen zijn zichtbaar en andere weer niet. De veranderingen zijn eerder ook een proces van meerdere facetten verdeeld over 2-5 jaar, waar iedereen een eigen tempo van ontwikkeling in heeft. 1. Veranderingen in hormonale systemen, die lichamelijke veranderingen reguleren en coördineren. 2. periode van versnelde groei van het lichaam (groeispurt) 3. Toename van verdeling lichaamsvet en spierweefsel 4. systemen van bloedsomloop en ademhaling ontwikkelen zich, wat in combi met de veranderingen in spierweefsel leiden tot een toename van kracht en uithoudingsvermogen. 5. Rijping van primaire geslachtsorganen en secundaire seksuele kenmerken.

Leiden schaamtevolle situaties altijd tot zelfverbetering? ((dis)functionaliteit)

Soms worden ze niet adequaat opgelost. Juist omdat schaamte zo sterk verbonden is met gevoel voor eigenwaarde en reacties van anderen. Mensen kunnen dan de schaamtegevoelens niet verdragen wat kan leiden tot grofweg 2 disfunctionele reactiepatronen: 1. Een internaliserende reactie: je verinnerlijkt de aanval op het zelf en je daling in sociale status: je gaat negatief over jezelf oordelen en trekt je terug uit sociale interacties. Dit is gerelateerd aan verschillende vormen van psychopathologie: angst, depressie en eetstoornissen. 2. Een externaliserende reactie: boosheid of agressie. De manier waarop men met schaamte omgaat blijkt bepalend te zijn voor de psychische consequenties.

Wat zegt de accentueringshypotese?

Stelt dat veeleisende transities in het leven die gepaard gaan met nieuwigheid, ambiguïteit en onzekerheid bestaande verschillen tussen mensen juist vergroten, in plaats van dat ze minder worden. Zo zouden jongeren die voor de puberteit als problemen hadden ook meer problemen hebben tijdens de puberteit dan jongeren die dit niet hadden en ook vroegrijp zijn.

Wat zegt de hypothese van de afwijkende timing?

Stelt dat veranderingen zich eerder of later voordoen dan gebruikelijk tot een hoger niveau van stress kunne leiden. Als de veranderingen zoals gebruikelijk voordoen, kan de jongere zich als het ware al voorbereiden. Als het onverwacht kot dan brengt dit meer problemen met zich mee. Vooral de vroegrijpe jongeren (en vooral meisjes) ondervinden veel problemen. Zij hebben minder tijd gehad om coping skills te ontwikkelen. Youlearn: De hypothese van de afwijkende timing verklaart dat als de lichamelijke veranderingen vroeger plaatsvinden dan verwacht ervoor zorgt dat de jongere problemen ondervinden. Ze hebben minder tijd gehad coping skills te verwerven om met deze lichamelijke (en sociale) veranderingen om te gaan.

Wat wordt bedoeld met cognitief egocentrisme? (Elkind, 2006)

Sterk bewust zijn van jezelf en het idee hebben dat je steeds bekeken wordt (imaginair publiek)

Onafhankelijkheid is een teken van toenemende rijpheid en van ontwikkeling naar een volwassen levensstijl. Maar, uit onderzoek blijkt dat separatie en onafhankelijkheid niet onvoorwaardelijk samenhangen met welbevinden en adaptief gedrag van adolescenten. Licht toe.

Sterke emotionele onafhankelijkheid bleek samen te hangen met allerlei negatieve aspecten van psychosociale aanpassing bij adolescenten, zoals een gebrek aan vertrouwen in de ouders en in de zelf, meer sociale angst en probleemgedrag. Adolescenten die vaak helemaal zelf beslissingen nemen, later meer probleemgedrag zien. Verklaring: 1.Sterke onafhankelijkheid is kenmerkend voor adolescenten die geen goede of veilige band hebben met hun ouders. Door onafhankelijkheid willen de adolescenten zich verzetten tegen de ouders. Dus: het is meer een rebelse reactie dan een ontwikkeling naar volwassenheid. 2. De timing van de ontwikkeling. Sterke onafhankelijkheid op jonge leeftijd zou negatieve gevolgen kunnen hebben. Een geleidelijke ontwikkeling van onafhankelijkheid is beter voor jongeren.

Stanley Hall is het meest bekend om het begrip Storm and Stress (of "Sturm und Drang"). Wat wordt er bedoeld met het begrip Storm and Stress en is dit een correcte weerspiegeling van de adolescentie?

Storm and Stress refereert naar de opvatting dat de adolescentie een periode is van grote emotionele beroering en opstandigheid. De benaming is afgeleid van de Duitse Sturm und Drang-beweging in de muziek en de literatuur. Sturm und Drang Deze opvatting kent inmiddels veel kritiek omdat het een periode is die voor bijna iedereen wel wat stress oplevert, maar waar ook bijna iedereen uiteindelijk goed doorheen komt.

Wat zeggen "dual-processing" modellen over de adolescentie? en hoe verklaren zij dat paradox?

Subcorticale hersengebieden (diep gelegen, oudere delen van de hersenen) zijn bij de aanvang van de adolescentie extra gevoelig en actief, waardoor de gevoeligheid voor spanning van het nemen van risico's en het ervaren van primaire emoties als beloning, blijdschap of angst toeneemt. Tegelijkertijd vertonen corticale hersengebieden (jongere gebieden) belangrijk voor de controle van emoties, een langzamer ontwikkelingstraject. Daardoor zie je toenemend risicogedrag waarbij niet gedacht wordt aan toekomstige consequenties.

Beschrijf de betekenis van vriendschap in de adolescentie volgens de interpersoonlijke ontwikkelingstheorie van Sullivan.

Sullivan stelt dat in de verschillende levensfasen sociale behoeften ontstaan die eigen zijn aan die specifieke fasen. In elke nieuwe ontwikkelingsfase ontstaat een nieuwe sociale behoefte die als het ware toegevoegd wordt aan reeds bestaande behoeften. In de adolescentie ontstaat de behoefte aan interpersoonlijke intimiteit. Deze behoefte komt bij de behoefte aan tederheid, gezelschap en acceptatie die in eerdere ontwikkelingsfasen ontstond. Volgens Sullivan is de samenwerking tussen vrienden om in interpersoonlijke intimiteit te voorzien het belangrijkste kenmerk van vriendschap in de adolescentie. Een dergelijke wederkerige, persoonlijke manier van omgaan doet ook een beroep op meer verfijnde sociale vaardigheden die in deze periode ontwikkeld worden, zoals perspectief nemen, zich kunnen inleven in de ander en oplossingsstrategieën.

Wat is het verschil tussen autonomie van SIT en ZDT? De 2 definities van autonomie nader vergeleken.

Ten eerste: * ZDT: vrijheid om keuzes te maken gebaseerd op eigen behoeften, waarden en interesses, handelen is dus op vrijwillige wijze. Meer reflectief. (reflecteren op eigen handelen, wat leidt tot internalisatie of intrinsieke motivatie) Verwijst meer naar een kenmerk van de persoon zelf (ipv relatie met ouders of anderen) * SIT: Autonomie binnen SIT is meer reactief van aard (afzetten ouders). Verwijst dus meer naar de ouder-kind relatie en de verandering(en) daarin. Ten Tweede Onafhankelijkheid staat volgens studies los van vrijwillig functioneren. Het streven naar onafhankelijkheid of het vasthouden vaan afhankelijkheid kan dus zowel uit vrijwel als onder druk verlopen. De keuze voor onafhankelijkheid of afhankelijkheid kan echter door verschillende motieven worden ingegeven. Kagitcibasi (2005) plaatst de 2deling tussen (on)afhankelijkheid en vrijwillig functioneren in een cross-cultureel perspectief. Ze omschrijft autonomie met behulp van 2 dimensies. Ten Derde Ingegeven door het model van Kagitcibasi is gekeken naar het verband met relationele verbondenheid. Binnen de analytische omschrijving van autonomie als onafhankelijkheid, worden onafhankelijkheid en verbondenheid gezien als 2 uiteinden van eendezelfde continuüm. Verwerven van onafhankelijkheid gaat dus samen met een afnemende verbondenheid met de ouders. Hieruit volgt dat de toenemende onafhankelijk gepaard gaat met een verminderde kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Dit wordt echter sterk bekritiseerd. De autonomie-ontwikkeling hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat jongeren zich losscheuren van hun ouders. Adolescenten zouden een balans of evenwicht zoeken russen het nastreven van onafhankelijkheid en het behouden van, of opbouwen van kwalitetisvolle relaties. Binnen de ZDT wordt benadrukt dat autonomie en relationele verbondenheid niet de uiteinden zijn van eendezelfde continuüm, maar veeleer 2 belangrijke basisbehoeften vormen die elkaar wederzijds versterken. Het toewerken naar vrijwillig functioneren bij adolescenten kan tegelijk een toename in ouder-kindverbondenheid in de hand werken. Als adolescenten hun ouders ervaren als veilige uitvalsbasis dan zullen ze zich meer vrij wen zelfverzekerd voelen om de buitenwereld te exploreren en eigen keuzes te maken en dus een eigen identiteit te ontwikkelen. Wat de ouder-kind relatie kan versterken.

Wat betekenen de begrippen personal identity en cultural/ethnic identity

The term identity has been used to refer to many different phenomena, including people's goals, values, and beliefs; group memberships; and roles played in the larger society. Personal identity refers to one's goals, values, and beliefs. Personal identity is often studied in content domains such as political preference, occupational choice , moral standards, sexual and dating styles, and family relationships. Research has indicated that individuals can be more invested in some of these content domains than in others, suggesting that not all domains are equally important for all individuals. On the other hand, cultural/ethnic identity refers to the extent to which an individual has considered the personal significance of and feels a sense of solidarity with his or her ethnic or cultural group . Individuals within a given ethnic or cultural group are likely to differ in terms of how impor- tant the group membership is to their overall sense of identity, and this importance has been shown to be associ- ated with the person's psychosocial adjustment (e.g., self- esteem, anxiety, depression). Moreover, ethnic identity is generally more strongly endorsed by ethnic minority group members than by individuals from the ethnic majority group

Van wie was de ecologische theorie?

Van Bronfenbrenner (1995, 2005)

Het model van Atkinson en Shiffrin is een goed voorbeeld van een informatieverwerkingsmodel. Beschrijf, in termen van dit model, de ontwikkelingen die zich op cognitief gebied voordoen tijdens de adolescentieperiode.

Tijdens de adolescentie neemt de structurele capaciteit van het werkgeheugen toe, deels doordat de cognitieve verwerkingsprocessen sneller verlopen. Daarnaast benutten adolescenten de beschikbare capaciteit efficiënter. Adolescenten zijn immers beter in staat tot cognitieve inhibitie, dat wil zeggen: tot het onderdrukken van voor een taak niet-relevante stimuli en van afleidende gedachten. Dit vermogen tot cognitieve inhibitie neemt toe dankzij de groei van bepaalde delen van de prefrontale cortex, die een rol speelt bij executieve controle. Een tweede oorzaak van het beter benutten van de capaciteit van het werkgeheugen is dat de centrale besturingseenheid zijn taak beter gaat vervullen doordat adolescenten steeds beter in staat zijn om bij te houden hoe het cognitieve systeem op een bepaald moment functioneert (bijvoorbeeld: cognitieve zelfregulering) en doordat zij steeds meer beschikken over kennis van de werking van het cognitieve systeem en van strategieën om dat systeem optimaal te benutten (bijvoorbeeld door het herhalen en samenvoegen van informatie-eenheden). Deze beide oorzaken worden gezien als componenten van 'cognitie over cognitie', ofwel metacognitie. Tot de metacognitieve kennis behoren ook de strategieën om informatie in het langetermijngeheugen zodanig op te slaan dat de informatie later ook weer teruggehaald kan worden. Adolescenten maken hiervoor steeds vaker gebruik van de strategie van het elaboreren (zelf bewerken of verrijken van de te onthouden informatie). Bovendien worden dergelijke strategieën ook nog eens vaker geautomatiseerd uitgevoerd waardoor er meer capaciteit van het werkgeheugen beschikbaar is voor andere zaken

In de adolescentie wordt veel tijd doorgebracht met leeftijdgenoten. Deze nemen in de beleving van de adolescent dan ook een centrale positie in tijdens deze periode. Ook invloeden van buitenaf zoals buurt, school en media, zijn in deze periode van belang. Maar ondanks dit blijven ook in de adolescentie ouders een belangrijke taak vervullen. Beschrijf deze taak van de ouders en leg uit waarom deze belangrijk is.

Tijdens de adolescentie zorgen ouders voor een veilige, warme, affectieve omgeving waarin de individualiteit en de zelfstandigheid van het kind wordt ondersteund en waarin de adolescent de gelegenheid krijgt in te gaan op nieuwe fysieke, cognitieve en sociale uitdagingen. Daarnaast blijft het van belang dat ouders hun controlerende taak behouden. Ouders dienen in samenspraak met de adolescent redelijke regels en normen te stellen waaraan de adolescent zich moet houden en dienen erop toe te zien dat die regels ook worden nageleefd.

Beschrijf kort het groeiproces (lichamelijke veranderingen)

Tijdens de puberteit groeien jongeren gemid. 9-10cm per jaar. Meisjes beginnen aan de groeispurt rond 12 jaar, jongens rond de 14. Vaal groeit eerst de voeten/handen en later pas de romp. Daarom zien ze er vaak zo slungelig uit. De timing en volgorde kan sterk verschillen. Echter is er bij jongens sprake van een redelijke vaste volgorde: groei testikels en balzak, daarna groei van schaamhaar, groei penis, spiermassa, Tussen de groei van schaamhaar en baardgroei zit meestal 2 jaar. Samen met de groeispurt verschijnt okselhaar, wordt stem dieper, puistjes, lichaamsgeur. Behoefte aan calorieën neemt toe. er is nogal wat variatie als het gaat om start, eind en snelheid van de fasen van ontwikkeling. Bij meisjes kan de volgorde nog meer verschillen. Omdat androgynen (die voor schaamhaar zorgen) en estrogenen (groei borsten) elk door een andere HP-as gecontroleerd worden. Vaak is het eerste signaal "breast budding" het eerste teken (9-13), gevolgd door groei schaamhaar, maar bij sommige meisjes is dit juist omgedraaid. Er vindt een herverdeling van vet plaats, vorm wordt meer vrouwelijk. Bredere heupen etc. Ook vindt de groei van primaire geslachtsorganen plaats. (baarmoeder, vagina, clitoris, schaamlippen) In algemeenheid vindt de eerste menstruatie plaats ongeveer 24 maanden na het begin van de groei van de borsten.

Wat verklaart de werking van de temporale partieel junctie en de mediale prefrontale cortex voor de adolescentie?

Tijdens het begin van de adolescentie is er een verhoogde zelffocus, waar zij bezig zijn met het ontdekken van hun eigen identiteit. Later vindt er een verschuiving plaats naar focus op het welzijn van anderen, waarbij latere adolescenten in staat zijn om vanuit het perspectief van anderen te kijken.

Beschrijf de ontwikkelingen die zich tijdens de adolescentie voordoen t.a.v. de vaardigheden die van belang zijn voor een goede emotionele competentie.

Toenemend inzicht in de oorzaken van emoties helpt het individu om niet alleen hun eigen emoties beter te begrijpen, maar ook die van anderen. Voor kinderen is het daarbij nog lastig om het eigen perspectief op een situatie opzij te zetten, maar gedurende de adolescentie zijn adolescenten hier steeds beter toe in staat. Aan het begin van de adolescentie wordt bovendien gebruik gemaakt van unieke informatie over de ander bij het inschatten van diens emoties. De wetenschap dat die ander bijvoorbeeld nogal bang is aangelegd of snel boos wordt, wordt dan meegenomen in het emotionele oordeel. Tijdens de adolescentieperiode worden cognitieve emotieregulatie strategieën verfijnd. De adolescent weegt korte- en langetermijndoelen tegen elkaar af en er is meer reflectie op de aard en de betekenis van het emotionele probleem. Adolescenten nemen meer verantwoordelijkheid voor het oplossen van emotionele problemen, hebben beter zicht op hun eigen regulatiegedrag en zijn meer toekomstgericht. Inzicht in de eigen subjectieve beleving van emoties kenmerkt zich in de adolescentieperiode door een toenemende differentiatie. In de vroege adolescentie worden vrij algemene, weinig persoonlijke termen gebruikt ('ik voel me leeg') en gevoelens worden op eenvoudige wijze van elkaar onderscheiden ('ik ben niet echt boos, maar voel me hulpeloos'). Adolescenten leggen ook sterk de nadruk op (cognitieve) controle ('als je boos bent, wil je meteen iets doen aan de oorzaak ervan'). Oudere adolescenten en volwassenen gebruiken een meer persoonlijke en doorleefde terminologie om gevoelens te beschrijven en onderkennen het duale karakter als een lichamelijk en een mentaal fenomeen.

Op basis van de informatie in de vorige vraag zou je kunnen verwachten dat de risico factoren die belangrijk zijn bij het traditionele pesten ook risicofactoren zijn voor cyberpesten. Noem de belangrijkste risicofactoren die in dit hoofdstuk beschreven worden.

Traditionele en cyberslachtoffers hebben vaak een gebrek aan zelfvertrouwen, geïnternaliseerde problemen en problematische relaties met leeftijdgenoten. Daarnaast ervaren ze vaak moeilijkheden in de thuissituatie, zoals een inadequate opvoeding van de ouders waardoor ze niet bekwaam zijn om positieve relaties te vormen en te onderhouden met hun leeftijdgenoten. Pesters, traditioneel en cyber, zijn meer agressief, en groeien zelf op in een zwaardere en nalatige omgeving.

Sternberg (1985) heeft kritiek op IQ-tests. Welke?

Traditionele tests meten alleen de schoolse intelligentie en te weinig capaciteiten om in alledaagse situaties beslissingen te nemen, sociale aspecten waarnemend.

Een aantal modellen beschrijven verschillende fasen die doorlopen worden tijdens de ontwikkeling van de seksuele oriëntatie. Beschrijf de fasen uit het model van Troiden (1988).

Troiden onderscheidt vier fasen die worden doorlopen tijdens de ontwikkeling van seksuele oriëntatie: sensitisatie, dissociatie, identiteitsaanname en commitment. In de sensitisatiefase heeft men het gevoel 'anders' te zijn dan leeftijdgenoten. Dit 'anders' zijn, kan dan bijvoorbeeld zitten in een verliefdheid op iemand van de eigen sekse, een opvallende (niet-seksuele) interesse in de eigen sekse of het vertonen van gedrag dat niet bij de eigen genderrol past. Het gevoel 'anders' te zijn wordt langzamerhand aangevuld met gevoelens van seksuele aantrekking tot seksegenoten en fantasieën over seks met iemand van hetzelfde geslacht. Wanneer een jongere na een tijdje gaat beseffen dat zijn of haar gevoelens en gedrag 'homoseksueel' worden genoemd, volgt vaak verwarring over de eigen seksuele oriëntatie (de dissociatiefase). Deze twijfels zijn sterker als er naast homoseksuele ook heteroseksuele interesses en contacten zijn. Ook het zich bewust zijn van de negatieve betekenis van homoseksualiteit, of een gebrek aan kennis over homoseksualiteit, kan twijfel veroorzaken. Pas na een tijdje komt de zekerheid over de eigen homoseksuele oriëntatie (identiteitsaanname). Het duurt dan vaak nog even voordat deze aan anderen wordt onthuld (de coming-out). Daarna neemt men meer een homoseksuele leefstijl aan (commitment). Iemand gaat dan meer deelnemen aan activiteiten die gerelateerd zijn aan de homoscene, bijvoorbeeld chatten in homofora of het bezoeken van homo-uitgaansgelegenheden. Dit laatste wordt ook wel de coming-in genoemd.

Het separatie-individuatieproces vindt ook al eerder plaats. Wanneer?

Tussen 3 en 6 jaar: los maken uit de symbiotische verhouding met de ouders en een zelfstandig individu worden (als ze beginnen te praten)

Naast het gezin is de schoolgroep de context waarin jongeren de meeste tijd doorbrengen. (vriendschappen worden ook vaak hier gevormd) Ervaringen op school hebben een grote betekenis en sociale status speelt hierbij een grote rol. Binnen elke sociale groep kunnen 2 processen worden onderscheiden, welke en licht verder toe?

Twee processen zijn te onderscheiden: > Sociale acceptatie > Sociale verwerping Sociale status is in de meeste onderzoeken gebaseerd op de vraag aan jongeren om groepsgenoten te nomineren die ze aardig vinden (accepteren) of die niet aardig vinden (verwerping) Jongeren die niet geaccepteerd worden worden niet noodzakelijkerwijs verworpen. (vaak wel genegeerd) De sociale positie die jongeren innemen in een groep zijn niet uitsluitend afhankelijk van individuele kenmerken maar wordt mede bepaald door kenmerken van de groep. Het gedrag van een individu kan door de ene groep worden gewaardeerd en door de andere groep niet. Positieve sociale status hangt samen met zelfwaardering, welbevinden en prosociaal gedrag. Negatieve sociale status hangt samen met eenzaamheid, gevoelens van sociale isolatie, drugsgebruik, agressie en delinquentie.

Welke conclusie kan men uit de ToM assessment scale trekken wat betreft de prestatie op 'first-person'- versus 'third-person'-taken?

Uit de resultaten komt naar voren dat adolescenten het hoogste scoren op schaal A ten opzichte van de schalen B t/m D. Dit wijst er op dat adolescenten beter vanuit hun eigen mentale staat kunnen redeneren dan vanuit de mentale staat van anderen. Dit is in overeenstemming met een typisch kenmerk van adolescenten om de focus vooral te hebben op zichzelf en om zichzelf te begrijpen dan op het begrijpen van anderen.

Naast het begrijpen van intenties is er in de adolescentie ook een grote gevoeligheid voor acceptatie en afwijzing van leeftijdsgenoten. Leg uit welke hersengebieden betrokken zijn en wat daar specifiek voor de adolescent anders is?

Uit hersenonderzoek blijkt dat kinderen, adolescenten en volwassenen allemaal hetzelfde hersengebied actief wordt op het moment dat er acceptatie plaats vindt door leeftijdsgenoten, namelijk het striatum. Waneer er afwijzing plaats vindt zien we bij adolescenten juist een sterke toename in de reactie van de prefrontale cortex ipv van de insula (sociaal pijngebied) zoals bij kinderen. Acceptatie en afwijzing zijn heel primaire emoties, echter wanneer iemand ouder wordt, vertoont de prefrontale cortex meer activiteit, wat mogelijk aantoont dat volwassenen afwijzing beter kunnen reguleren.

Steun van de ouders en sterke familiebanden zijn geassocieerd met emotioneel welbevinden in adolescenten en verminderd gezondheidsrisicogedrag. Wat zijn de belangrijkste bevindingen die in deze infographic genoemd worden wat betreft communicatie met de ouders en steun van de familie?

Uit het rapport komt naar voren dat de communicatie met vader en moeder en de ervaren steun van de familie minder wordt naarmate jongeren ouder worden. Jongens vinden het gemakkelijker om met hun vader te communiceren, maar er werden geen geslachtsverschillen gevonden wat betreft communicatie met de moeder.

Opvoedingsprocessen vanuit het separatie-individuatie perspectief (SIT)

Uitgaande van het idee binnen de SIT dat autonomie ontwikkeling in essentie een proces is van loskomen (separatie) van de ouders en het verwerven van een eigen unieke positie (individuatie) hebben onderzoekers onderzocht welke processen in het gezin hiermee verband houden. Onderzoek over beslissingsonafhankelijkheid wees uit dat naarmate de frequentie van zelfstandige beslissingen door adolescenten toeneemt, de onafhankelijkheid van de adolescent in het nemen van beslissingen binnen het gezin groter is en in sterkere mate getolereerd of zelfs aangemoedigd wordt. Meer ruimte om onafhankelijke beslissingen te nemen werkt bevorderlijk op de ontwikkeling naar meer separatie en onafhankelijkheid. Verwacht wordt dus dat beslissingsonafhankelijkheid binnen het gezin samenhangt met maturiteit en met een betere psychosociale aanpassing. Maar: onderzoek heeft dit niet consistent aangetoond. Tevens zagen we al eerder dat sterke beslissingsonafhankelijkheid samen lijkt te hangen met een meer problematische aanpassing. Dit komt mogelijk doordat beslissingsonafhankelijkheid vaak voorkomt in gezinnen met een permissief opvoedingsklimaat, ook wel los-zand gezinnen. Waarin jongeren alles mogen en er geen grenzen worden gesteld aan gedrag. Bij afwezigheid van duidelijke regels en richtlijnen lopen jongeren een risico op probleemgedrag. Er lijkt dus een inherent spanningsveld te zijn tussen het voorzien van regels en structuur door ouders en het toelaten van zelfstandige beslissingen. De nadruk die ouders leggen op het bevorderen van onafhankelijkheid komt het welzijn van de adolescent ten goede. Tegenover het aanmoedigen van onafhankelijkheid staat aanmoedigen tot afhankelijkheid. Echter te sterke overbescherming verhindert de ontwikkeling van onafhankelijkheid en dat komt de adolescent niet ten goede. Denk bijv aan chronisch zieke kinderen.

Het denken ontwikkelt zich ook in de volwassenheid. Wat zijn de kenmerken van wijsheid?

Voor Piaget is met de fase van formeel denken het eindpunt van de cognitieve ontwikkeling bereikt en is er dus weinig reden om na de adolescentie nog veel vooruitgang te wachten. Toch is er inmiddels een traditie ontstaan van onderzoek naar de ontwikkeling van het denken in de volwassenheid. Het begrip wijsheid speelt hierbij een belangrijke rol. 1) Uitgebreide feitelijke kennis van zaken die in een mensenleven belangrijk zijn. 2) Uitgebreide procedurele kennis. (beslissingen nemen, welke doelen kezen, wie raadplegen en wie advies vragen) 3) Rekening houden met omstandigheden in verleden, het nu en in de toekomst. 4) Rekening houden met het feit, dat mensen verschillende waarden en prioriteiten hebben en dat er ook universele waarden zijn. 5) sterk bewustzijn van hoe onzeker zowel interpretaties van het verleden als voorspellingen van de toekomst kunnen zijn, alsmede het vermogen om met dergelijke onzekerheden om te gaan De adolescentie is bij uitstek de levensperiode waarin de 'seeds of wisdom' ontkiemen die later bij althans sommige volwassenen tot bloei komen. Volwassenen worden gezien als wijzer dan adolescenten (leeftijdsverschil), maar tussen tussen leeftijdsverschillen binnen de volwassenheid is er geen sprake van hoe wijzer hoe ouder. Dit betekent dus wel dat er na de fase van formeel denken er nog cognitieve groei kan plaats vinden.

Wat houdt heteronome moraliteit in?

Voor het heteronome morele denken ligt de bron van moreel gezag buiten het individu zelf. De regels zijn absoluut, onveranderbaar en worden rechtlijnig toegepast. De mate van de straf wordt afgemeten aan de schade, aan de gevolgen van de handeling (en niet de bedoeling ervan). Straf is boetedoening, geen middel om de schade te herstellen. Alle kwaad wordt automatisch gestraft. Vanaf een jaar of tien ontwikkelt heteronome moraliteit zich GELEIDELIJK tot autonome moraliteit. Wanneer kinderen meer omgaan met leeftijdsgenoten zal de verschuiving van heteronoom naar autonoom sneller plaats vinden.

Hoe kan het loskoppelen van gedrag en moreel denken (zijnde het proces van 'moral disengagement') verklaren?

Voor het soms onfatsoenlijk, immoreel gedrag van adolescenten.

Wat doet de de temporale partieel junctie en wat is anders bij adolescenten dan bij volwassenen?

Vooral actief wanneer mensen nadenken over de intenties van andere mensen. Dit gebied is MINDER actief bij adolescenten dan bij volwassenen.

Wat doet de mediale prefrontale cortex precies en wat is anders bij adolescenten dan bij volwassenen?

Vooral actief wanneer mensen nadenken over wat voor hunzelf gunstig is in vergelijking met andere mensen. Dit gebied is meer MEER bij adolescenten dan bij volwassenen.

Hoe ziet het informatieverzamelings-traject er uit?

Vooral bij competentiegerichte hulp of oplossingericht werken kijkt men naar de sterke kanten en hulpbronnen an de client, diens gezin en netwerk. Het gaat dan om versterken van automie en het versterken van cognitieve en sociale vaardigheden. Hulpmiddelen bij de informatieverzameling: - Veranderwensen/doelen concreet maken - Vragenlijsten afnemen heeft voordelen: * een effectieve en efficiënte manier van info verzamelen. * helpt dingen op een rij te zetten * Zodat hulpverlener geen belangrijke info mist * je kunt vergelijking maken en daardoor ernst inschatten * maakt onderzoek mogelijk Voor voorbeelden zie p.317 boek - Diagnostisch onderzoek: In de jeugd-ggz is de fase van info-verzameling en analyse vaak uitgebreider, (multidisciplinair) diagnostiek en aanvullende vragenlijsten Vragen die dan ter sprake zijn: * in hoeverre psychische stoornis? * mogelijke verklaring ontstaan en voortbestaan? * Evidence based/protocollaire behandeling, welke is meest geschikt? Met de antwoorden op deze vragen kan veelal een diagnose stellen. * classificatie van stoornis * hypothese ten aanzien oorzaak en de instandhoudende factoren en inschatting effecten behandeling Deze manier van diagnostiek heeft de laatste jaren een vlucht genomen, maar niet onomstreden. Kans op overdiagnose, stigmatisering en selffulfilling

Kritiek op model van Troiden?

Vooral gebaseerd op onderzoek naar mannen en jongens en niet naar vrouwen. Niet iedereen ervaart een periode van verwarring of ontkenning in aanloop coming-out verouderd, want door media is homo-seksualiteit steeds meer zichtbaar, waardoor er verschuivingen kunnen zijn in het model

Noem een voorbeeld van een sociaal pad? (levenslooptheorie)

Voorbeeld sociaal pad: opleiding afmaken, werk zoeken, trouwen, kinderen krijgen. Iedere jongere legt een specifiek ontwikkelingstraject af langs deze paden die door de maatschappij worden voorgeschreven

Dat de ontwikkeling van identiteit afhankelijk is van contextfactoren wordt steeds meer erkend. Geef twee voorbeelden van contextfactoren die de identiteit op negatieve wijze kunnen beïnvloeden en twee contextfactoren die een positieve invloed hebben op de identiteitsontwikkeling tijdens de adolescentie.

Voorbeelden van contextfactoren die de identiteitsontwikkeling op negatieve wijze beïnvloeden: - Armoede - vanwege minder mogelijkheden en vanwege de stress en potentiële stigma's. - Religieuze betrokkenheid kan leiden tot foreclosure. Voorbeelden van een contextfactor die de identiteitsontwikkeling op positieve wijze beïnvloedt: - Betere schoolprestaties gaan samen met sterkere domeinspecifieke identiteiten (zoals student identiteit en etnische identiteit). - Ouders kunnen zowel exploratie als bindingen ondersteunen. - Lid zijn van een gestructureerde gemeenschap of een hechte etnische identiteit.

Het zelfconcept wordt tijdens de adolescentie steeds realistischer en meer gebaseerd op sociale vergelijkingen. Door jezelf te spiegelen aan anderen en veel belang hieraan te hechten, kan de zelfwaardering onder adolescenten kwetsbaarder zijn. Geef twee voorbeelden van contextfactoren die de zelfwaardering op negatieve wijze kunnen beïnvloeden alsook twee contextfactoren die een positieve invloed hebben op de zelfwaardering tijdens de adolescentie.

Voorbeelden van contextfactoren die de zelfwaardering op negatieve wijze beïnvloeden: - wisselen van school (bijvoorbeeld van basisschool naar middelbare school) - negatieve opvoedstijl van ouders (bemoeienissen en schuld aanpraten) - niet bij een vriendengroep behoren - bij meisjes: over het algemeen lagere zelfwaardering tijdens deze leeftijdsfase (bijvoorbeeld door de lichamelijke veranderingen) - negatief lichaamsbeeld vooral bij westerse etniciteit - negatieve feedback (bijvoorbeeld op sociale-netwerksites) Voorbeelden van contextfactoren die de zelfwaardering op positieve wijze beïnvloeden: - betere schoolprestaties - algemeen positieve opvoedstijl van ouders (meer specifiek de autoritatieve stijl) - lid zijn van een vriendengroep met hogere sociale status - bij jongens: over het algemeen hogere zelfwaardering tijdens deze leeftijdsfase (bijvoorbeeld door de lichamelijke veranderingen) - hogere sociaaleconomische status van de ouders - positief lichaamsbeeld bij Afrikaans-Amerikaanse afkomst - positieve feedback (bijvoorbeeld op sociale-netwerksites)

In Schwartz (2012) worden een aantal negatieve consequenties toegeschreven aan de nog niet geheel doorlopen identiteitscrisis. De verwarring en onbalans kan verband houden met symptomen als angst, depressie, en andere vormen van distress, alsook toegenomen kans op antisociaal en risicovol gedrag. In het tekstboek hoofdstuk 7 wordt een onderscheid gemaakt tussen een normale (tijdelijke) identiteitscrisis en een meer chronische crisis die een professionele interventie behoeft. Geef twee voorbeelden van een problematische doch normatieve identiteitsontwikkeling en twee voorbeelden van een problematische niet-adaptieve ontwikkeling.

Voorbeelden van een normatieve identiteitsontwikkeling zijn: - Tijdelijke terugval (regressieve ontwikkeling): een adolescent gaat van een meer volwassen stadium terug naar een minder volwassen stadium van identiteit (bijvoorbeeld ten gevolge van een trauma). - In de vroege volwassenheid heeft nog niet iedereen de volwassen identiteit bereikt (bijvoorbeeld vanwege familieomstandigheden). Voorbeelden van een niet-adaptieve identiteitsontwikkeling zijn identiteitsstoornis en identiteitsprobleem (respectievelijk in de DSM-III en DSM IV-TR opgenomen). De identiteitsstoornis betreft een zwaardere diagnose dan het identiteitsprobleem en staat in de DSM-IV en V niet meer als aparte stoornis vermeld.

Wat zijn de voordelen en bezwaren tegen de categoriale benadering?

Voordelen: 1. Communicatie mogelijk binnen wetenschap en praktijk (internationaal) 2. Je kunt systematisch onderzoeken welke behandeling het meest werkzaam is. Bezwaren: 1. het is erg zwart-wit (alles of niets, je hebt het of je hebt het niet) 2. het is nog maar de vraag of de gekozen categorieën de juiste zijn 3.vaak kan er geen stoornis worden vastgesteld terwijl er wel erg veel problemen zijn, maar te divers voor 1 stoornis. 4. vaak wordt onterecht comorbiditeit vastgesteld.

Wat is de theory of mind? (ToM)

Vooronderstellingen en ideeën die kinderen zich vormen over de wensen, ideeën en emoties van andere.

Binnen de instellingen voor jeugdzorg zijn er wat betreft vorm en inhoud van de hulp verschillende variaties en ook er kan ook een indeling zijn van verschillende behandelprogramma's voor de verschillende problematieken. Licht toe

Vorm en inhoud: - duur - plaats (ambulant, dagbehandeling, pleegzorg, residentieel) - methode (systeem, CGT, medicatie etc etc) - Betrokken bij hulp (individueel, ouders, hele gezin) - individueel of groep - kader (vrijwillig of dwang/drang) - vanuit pleegzorg of residentieel perspectief (op terugkeer naar huis of zelfstandig wonen) Problematiek: - emotionele - gedragsproblemen - cognitieve processen - contactstoornissen - problemen thuis - problemen met eten - verslavingsproblematiek - beperkingen en handicaps

Wat is het emotioneel bewustzijn? en hoe verloopt dat proces bij kinderen?

Woorden voor gevoelens. De term gevoelens gebruiken we voor de bewuste beleving van emoties (de affectieve reacties). Deze subjectieve ervaringscomponent wordt sterk beïnvloedt door zich ontwikkelende cognitieve vaardigheden en door ervaringen die worden opgedaan in interacties met anderen. Gesprekken over emotionele gebeurtenissen bieden de mogelijkheid om cognitieve en affectieve elementen van het emotionele proces te integreren. Dit leidt tot een beter inzicht in wat je precies voelt. Op jonge leeftijd wordt in woorden vooral nog verwezen naar basale emoties en later naar complexere emoties. Later worden emoties die gerelateerd zijn aan persoonlijke verwachtingen gebruikt. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de opbouw op ervaring gebaseerd kennisbestand over de aard en de werking van emoties, hetgeen vervolgens behulpzaam is bij het adequaat hanteren van emotionele gebeurtenissen.

Wat zijn de gevolgen van zelfgedetermineerd of vrijwillig functioneren?

ZDT beschouwt vrijwillig functioneren als een essentieel onderdeel van optimale of adaptieve ontwikkeling. In de ZDT wordt autonomie als een aangeboren psychologische basisbehoefte gezien. Bevrediging hiervan gaat gepaard met meer welbevinden en betere gedragsmatige aanpassing. Als de behoefte (naar vrijwillig functioneren) gefrustreerd wordt (onder druk/schuldgevoel) dan verhoogt dit de kans op minder goed functioneren en zelfs psychopathologie. Gedrag op basis van geïntrojecteerde (iets langer, maar minder dan geïnternaliseerd) en geïnternaliseerde motieven kan langer volgehouden worden dan gedrag dat bepaald wordt door externe motieven. Externe en interne druk zullen volgens de ZDT niet enkel resulteren in een gebrek aan vasthoudendheid, maar ook het leren, presteren en welzijn in het algemeen ondermijnen. Geïnternaliseerde motieven (integratie of identificatie) leidt tot een meer stabiele vorm van gedragsregulatie, omdat deze verankerd is binnen het zelf en daardoorheen automatisch verloopt en minder energie vergt. Externe en interne DRUK leidt tot gebrek aan vasthoudendheid, ondermijnen van presteren, leren en welzijn, leidt tot oppervlakkigheid, verminderen aandacht en diepgaand leren. Druk brengt stress mee en daarbij is ook het zelfwaardegevoel zeer fragiel, want falen leidt tot negatief zelfbeeld, wat weer kan leiden tot depressie.

Hoe verhouden emoties zich in relaties met anderen?

Ze beïnvloeden hoe de interacties verlopen, maar ook de uitwisseling van emotionele ervaringen speelt een belangrijke rol in ontwikkelde relaties. In de adolescentie worden vriendschapsrelaties in toenemende mate gekenmerkt door intimiteit. Vooral meisjes zoeken nabijheid en wederzijds begrip. Het delen van emoties komt deze behoeftes tegemoet. Gesprekken over emoties geven een gevoel van verbondenheid, vergroten het perspectief-neem-vaardigheden, zijn behulpzaam bij emotieregulatie en hebben positief effect op de kwaliteit van de relatie.

Wat betekenen de contextuele theorieën voor de klassieke theorieën?

Ze hebben de omgeving van de adolescent nauwkeuriger omschreven. Ze hebben het samenspel tussen individu en omgeving verder ontleed. Begrippen als risicofactoren en beschermende factoren, plasticiteit en transactie zijn belangrijke begrippen. Niet alle adolescenten ervaren een Sturm- und -Stress-periode. De normatieve invloed van de leeftijd (puberteit), de normatieve invloed van de historische context en belangrijke levensgebeurtenissen (zoals bijv. echtscheiding) spelen een rol. Al deze effecten bepalen de belasting van de jongere en of de adolescentie kan worden omschreven als moeilijke periode.

Hoe zou de ontwikkeling van (2de) separatiefase er idealiter uitzien?

Ze komen meer op eigen benen te staan. Deze geslaagde individuatie uit zich vooral in een toegenomen gedragsmatige onafhankelijkheid, wat betekent dat adolescenten beter in staat zijn om zelfstandig beslissingen te nemen, zonder de ouders. Meestal gaat het hierbij om beslissingen over persoonlijke zaken uit het leven. (uiterlijk, inrichting kamer, vrienden) Over morele, conventionele zaken, veiligheid en gezondheid blijven ouders wel inspraak hebben. Gedragsmatige onafhankelijkheid betekent dus niet dat jongeren op alle vlakken de banden met ouders verbreken.

De psychoanalytische theorie van de adolescentie en de relationele visie zijn complementaire visies. Wat wil dat zeggen?

Ze spreken elkaar niet tegen, maar vullen elkaar aan. Daarom zou men tot integratie moeten komen van deze 2 visies.

Waarom hechten ouders en andere opvoeders zoveel waarde aan de morele ontwikkeling van kinderen en adolescenten?

Ze veronderstellen dat een geslaagde morele ontwikkeling leidt tot wenselijk gedrag (vanuit moreel perspectief) en niet vertonen van moreel gezien wordt als onwenselijk gedrag.

Wat zijn de beperkingen van de klassieke theorieën?

Ze zijn te eenzijdig. Elk type legt de nadruk op een verschillend aspect van de zich ontwikkelende persoon. Ze geven daardoor geen volledig beeld van de zich ontwikkelende persoon. (Later vult Baltes dit aan met de opmerking dat de historische context en de levensgebeurtenissen ook een rol spelen).

De begrippen zelfconcept, zelfwaardering en identiteit hangen met elkaar samen, maar er zijn ook duidelijke verschillen. Geef aan welke uitleg bij welk begrip past: Kenmerken van zichzelf Globaal/specifiek Baseline/barometer Evaluatie van zichzelf Samenhang in kenmerken en tijd Wie je bent

Zelfconcept (zelf): Kenmerken van zichzelf Globaal/specifiek Baseline/barometer Zelfwaardering (zelf): Evaluatie van zichzelf Globaal/specifiek Baseline/barometer Identiteit: Wie je bent Globaal/specifiek Samenhang in kenmerken en tijd

Hoe vindt de ontwikkeling van het zelfrepresentaties plaats van de kindertijd tot de adolescentie?

Zelfrepresentaties ontwikkelen zich van concreet en direct observeerbare in de kindertijd (ik haal goede cijfers), tot abstracte in de late kindertijd(ik ben slim) tot een nog abstractere weergave van innerlijke doelen en waarden in de adolescentie (ik vind het belangrijk mij voor te breiden op de toekomst door hard te werken) Youlearn: Zelfrepresentaties in de kindertijd zijn concreet en direct observeerbaar (bijvoorbeeld 'Ik kan goed dansen'). Later in de kindertijd ontwikkelen de zelfrepresentaties zich tot abstractere kenmerken (bijvoorbeeld 'Ik ben lenig'). Adolescenten kunnen op een nog hoger niveau van abstractie denken over zichzelf. Een zelfrepresentatie geeft dan de innerlijke ideeën, wensen, emoties en motieven van de adolescent weer (bijvoorbeeld 'Dansen is mijn passie, ik kan mijzelf hierin goed uiten'). Ook leren jongeren steeds meer realistisch te denken tijdens de adolescentie. Kinderen kunnen nog idealistisch denken over zichzelf ('Ik ben een prima ballerina'), adolescenten beschouwen zichzelf meer op basis van sociale vergelijking en gaan zich meer druk maken over wat anderen van hen vinden ('Zij kan beter dansen dan ik, ik ben nog niet goed genoeg'). Vanaf ongeveer veertien jaar zijn adolescenten geleidelijk in staat om meer voor zichzelf op te komen.

Welke oorzaken voor een seculaire trend in de pubertijdsontwikkeling bij meisjes worden in het videofragment en in het artikel genoemd en welke wetenschappelijke onderbouwing is hier voor?

Zowel het artikel als het videofragment noemen overgewicht of obesitas en omgevingsfactoren die de hormoonhuishouding verstoren ("endocrine disruptors" in chemicaliën) als mogelijke oorzaken. In het videofragment komt tevens het genetische aspect naar voren; als je moeder vroeg in de puberteit kwam is de kans groter dat jij als dochter ook vroeg in de puberteit komt. Kaplowitz bespreekt wetenschappelijke evidentie rondom de eerste twee theorieën. Voor de hypothese rondom de "endocrine disruptors" is weinig bewijs te vinden. Hoewel er onderzoek is dat de associatie tussen blootstelling aan industriële chemicaliën en vroege puberteit laat zien in specifieke geografische regionen, zijn deze bevindingen niet gerepliceerd in grotere gebieden. Onderzoek naar perinatale blootstelling aan twee belangrijke chemicaliën vond ook geen associatie met vroege pubertijd. Hormonen in vlees zouden in theorie ook in het lichaam van jonge kinderen terecht komen en de timing van de pubertijd beïnvloeden maar er hier geen bewijs voor gevonden in de Verenigde Staten of andere delen van de wereld en het lijkt theoretisch ook erg onwaarschijnlijk daar deze hormonen reeds in de maag geëlimineerd zouden worden. Kaplowitz wijst obesitas aan als een meer waarschijnlijke oorzaak voor de seculaire trend in de timing van de puberteit. Er zijn inmiddels veel studies die de relatie tussen overgewicht en een eerdere aanvang van de puberteit en van de menarche laten zien. Hoewel obesitas door velen gezien wordt als een belangrijke (dan wel de belangrijkste) veroorzaker van vroege puberteit, is er ook onderzoek dat deze relatie in twijfel trekt. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de gewichtstoename juist een gevolg is van de leeftijd waarop de eerste menarche plaatsvindt.

Lees de brochure: Richtlijn seksuele en relationele vorming: visie, doelen en uitgangspunten (link) In de matrix staat per leeftijdsfase welke thema's aandacht zouden moeten krijgen in de seksuele en relationele vorming. Deze thema's worden toegespitst op wat jongeren in de betreffende leeftijdsfase zouden moeten weten, vinden en kunnen. a.Wat zijn de belangrijkste onderwerpen die in de leeftijdscategorieën '12-15 jarigen' en '15-jaar en ouder' aan bod moeten komen bij de seksuele vorming wat betreft vaardigheden en attitudes ten aanzien van seksualiteit? b.Waarom is het belangrijk om de adolescent te onderwijzen in seksuele en relationele vorming?

a. 12-15 jarige Vaardigheden - Ontwikkelen van communicatieve en onderhandelingsvaardigheden in intieme situaties - Vrijheid en verantwoordelijkheid bij het maken van keuzen, het afwegen van gevolgen, voor- en nadelen van alle opties (partners, seksueel gedrag) - Genieten van seksualiteit op een respectvolle manier Attitudes - Seksualiteit zien als een leerproces - Acceptatie van en begrip en respect voor verschillen in uitingen van seksualiteit en seksuele voorkeuren (seks dient gebaseerd te zijn op wederzijdse instemming, vrijwilligheid, gelijkwaardigheid en zelfrespect, rekening houdend met leeftijd en context) 15 jaar en ouder Vaardigheden - Gewenste relatievorm kunnen bespreken en motivatie om wel of niet seks te hebben - 'Coming out' (homoseksuele of biseksuele gevoelens toegeven aan anderen) - Ontwikkelen van communicatieve en onderhandelingsvaardigheden in intieme situaties - Omgaan met moeilijkheden bij contact leggen, omgaan met tegenstrijdige verlangens - Eigen wensen en grenzen op een respectvolle manier kunnen uiten en rekening houden met die van de ander - Reflectie over het aspect van macht en onmacht bij seksualiteit Attitudes - Positieve attitude ten aanzien van plezier en seksueel genot - Acceptatie van en respect voor seksuele voorkeuren en sekse-identiteit - Acceptatie dat seksualiteit bij alle leeftijdsgroepen speelt, zij het op verschillende manieren - Mogelijke negatieve gevoelens, afkeer van of haat voor homoseksualiteit ombuigen naar acceptatie en waarderen van seksuele verschillen b. Seksuele en relationele vorming is het leren over de cognitieve, emotionele, sociale, interactieve en fysieke aspecten van seksualiteit. Dit proces start in de vroege kinderjaren en zet zich voort in de puberteit en volwassenheid. Seksuele en relationele vorming biedt adolescenten steun en bescherming in hun seksuele ontwikkeling. Gaandeweg krijgen adolescenten adequate kennis, ontwikkelen waarden en normen en vaardigheden die hen in staat stellen om te genieten van seksualiteit, veilige en bevredigende relaties aan te gaan en verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen en andermans seksuele gezondheid en welzijn. Deze kennis en vaardigheden stellen de adolescent in staat keuzen te maken die de kwaliteit van zijn/haar leven verhoogt.

Aggression Replacement Training (ART) en VRIENDEN zijn interventies die gericht zijn om adolescenten met respectievelijk externaliserende en internalisernde te helpen. a. Beschrijf kort het doel van deze twee interventies. b. Welke overeenkomsten hebben deze interventies respectievelijk gericht op internaliserende en externaliserende problematiek?

a. Aggression Replacement Training (ART) heeft als doel het risico op agressie gedragingen te verminderen door het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van cognitieve zelfcontrole, het verminderen van een gewelddadige denkstijl en het verhogen van het niveau van moreel redeneren en handelen. Hierdoor wordt de adolescent beter toegerust om toekomstige risicovolle situaties op een prosociale manier op te lossen. Deze interventie maakt gebruik van leertheoretische en cognitief-gedragstherapeutische principes en technieken. De interventie bestaat uit groepstrainingen waarbij ingezet wordt op factoren die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van agressie bij jongeren. Deze factoren zijn het gebrek aan sociale vaardigheden, tekorten in boosheidbeheersing en inadequaat moreel redeneren. De training bestaat uit 30 bijeenkomsten en duurt 10 weken. Belangrijk onderdeel is het vergroten van zelfcontrole, waarbij wordt aangesloten bij de inzichten van het sociale informatieverwerkingsmodel. Agressieve en niet agressieve kinderen en jongeren verschillen van elkaar in het coderen en interpreteren van info, het genereren van mogelijke reacties en het kiezen van de uiteindelijke reactie. VRIENDEN wil angst- en depressiestoornissen bij adolescenten voorkomen en behandelen. Dit wordt beoogd door middel van tien groepsbijeenkomsten. Adolescenten leren tijdens deze bijeenkomsten vaardigheden en technieken die hen kunnen helpen om te gaan met gevolgen van angst en depressie. De oefeningen hebben betrekking op lichamelijke reacties, gedachten en leer- en gedragsprocessen. b. De meeste interventies maken gebruik van principes uit de leertheorieën en de cognitieve gedragstherapie. Een bekend model vanuit de cognitieve gedragstherapie is het model van Beck. In dit model wordt er vanuit gegaan dat gedachten bepalen hoe iemand zich voelt en gedraagt. Er wordt verondersteld dat gedragsbeïnvloeding kan plaatsvinden via het beïnvloeden van de gedachten, via het beïnvloeden van gevoelens en (direct) door het beïnvloeden van het gedrag zelf.

a. Opvoeding wordt vaak getypeerd met behulp van twee centrale dimensies. Welke zijn dat? En welke vier opvoedingsstijlen kunnen op basis van deze twee dimensies onderscheiden worden? b. Leg uit wat transactionele beïnvloeding betekent in deze context.

a. De opvoedingsstijl van ouders wordt vaak getypeerd op basis van de dimensies 'ondersteuning' en 'controle'. Op basis van deze dimensies worden vier opvoedingsstijlen onderscheiden: 1. Autoritair Dimensie ondersteuning: ouders zijn minder warm en minder sensitief voor de behoeften van hun kind. Dimensie controle: weinig overleg, veel regels en beperkingen zonder uitleg, ouders verwachten directe gehoorzaamheid. 2. Autoritatief Dimensie ondersteuning: ouders zijn warm en ondersteunend naar de kinderen. Dimensie controle: ouders stellen duidelijke grenzen en controleren het gedrag van het kind. 3. Onverschillig Dimensie ondersteuning: ouders zijn weinig betrokken en niet erg geïnteresseerd in het kind. Dimensie controle: ouders controleren niet en laten het kind aan zijn of haar lot over. 4. Permissief Dimensie ondersteuning: ouders zijn warm, accepterend en betrokken bij het kind. Dimensie controle: er worden nauwelijks eisen aan het gedrag van het kind gesteld. Er wordt niet gestraft, ouders zijn tolerant en laten het kind zelf zijn of haar gedrag en activiteiten reguleren. ondersteuning + ondersteuning - controle + autoritatief autoritair controle - permissief onverschillig b. Op basis van eerdere ervaringen met elkaar bouwen ouders en adolescenten wederzijdse verwachtingen op die vervolgens het toekomstige gedrag beïnvloeden. Dit complexe proces van wederzijdse beïnvloeding bepaalt uiteindelijk hoe de opvoeding in het gezin zich ontwikkelt. Opvoeding kan dus gezien worden als een dynamisch systeem van wederzijdse beïnvloeding waardoor zowel de ouder als de adolescent veranderen in de loop van de interactie. Dit noemt men een transactionele beïnvloeding.

In de infographic worden verschillende gezondheidsuitkomsten beschreven, waaronder: de eigen waardering van gezondheid, tevredenheid met het leven, het hebben van meerdere gezondheidsklachten. a. Waarom zijn dit belangrijke uitkomstmaten om te onderzoeken? b. Wat zijn de hoofdbevindingen die uit het rapport naar voren komen?

a. Deze uitkomstmaten zijn belangrijke indicatoren voor algemene gezondheid en subjectief welbevinden. b. De resultaten laten voornamelijk bij meisjes een daling in subjectief welbevinden zien tijdens de adolescentie jaren. Gemiddeld rapporteert een op de vijf meisjes matige tot slechte gezondheid op vijftienjarige leeftijd en de helft ervaart meerdere gezondheidsklachten meer dan een keer per week. Daarnaast blijkt dat adolescenten die uit een minder welvarend gezin komen, een slechtere gezondheid hebben en een lagere tevredenheid met het leven.

Een combinatie van veel ondersteuning geven en duidelijke regels (met consequenties) heeft zeker in westerse culturen een positieve invloed op de sociale ontwikkeling van adolescenten. a. Leg de mogelijk protectieve werking uit van een autoritatieve opvoedstijl van ouders op probleemgedrag van adolescenten. Het is echter ook mogelijk dat ouders te veel controle uitoefenen op hun kinderen. b. Leg de mogelijke nadelige werking uit van restrictieve controle van ouders op de ontwikkeling van adolescenten.

a. Een autoritatieve opvoedingsstijl heeft - in vergelijking met de andere opvoedingsstijlen - het grootste positieve effect op de ontwikkeling van de adolescent. Zoals eerder besproken wordt een autoritatieve opvoedingsstijl gekenmerkt door de combinatie van een hoge mate van ondersteuning en controle. Een autoritatieve opvoedingsstijl creëert een sociale omgeving waarin emotionele behoeften van de adolescent kunnen worden bevredigd en een positief zelfbeeld kan worden gestimuleerd. Bovendien kan de adolescent in een dergelijke omgeving experimenteren met communicatieve en sociale vaardigheden. Daarnaast is er sprake van een stabiele en voorspelbare omgeving en leert de adolescent in een dergelijke optimale leersituatie verantwoordelijkheid te dragen voor het eigen handelen. Een autoritatieve kind-ouderrelatie zorgt voor een goede balans tussen individualiteit (de drang naar zelfstandigheid) en verbondenheid (een veilige thuishaven). b. Een strikte controle kan negatieve gevoelens oproepen bij de adolescent. Dit kan vervolgens ertoe leiden dat adolescenten uit angst voor negatieve gevolgen zoals het krijgen van straf, weinig aan hun ouders vertellen, waardoor deze niet op de hoogte zijn van het doen en laten van hun kind. Ook kan restrictieve controle van ouders er voor zorgen dat de adolescent gevoelens heeft van schuld en waardeloosheid. Een dergelijke autoritaire opvoedingsstijl biedt de adolescent weinig mogelijkheden om initiatieven te nemen, waardoor de groei naar zelfstandigheid en autonomie niet wordt gestimuleerd. Als de opvoeding tevens gekenmerkt wordt door gebrek aan steun en affectie kunnen deze negatieve gevolgen worden versterkt.

Youlearn> Het onderstaande figuur geeft het model van Loeber weer dat stelt dat jeugdcriminaliteit zich via drie deviante ontwikkelingstrajecten ontwikkelt. a. Beschrijf het ontstaan van criminele problematiek aan de hand van dit model. b. Beschrijf hoe dit model aanknopingspunten kan bieden voor diagnostiek, gerechtelijke besluitvorming, behandeling en preventie.

a. Het model van Loeber stelt dat jeugdcriminaliteit zich via drie deviante ontwikkelingstrajecten ontwikkelt, namelijk een ontwikkeling van gezag ontwijkend gedrag, openlijk probleemgedrag en heimelijk probleemgedrag. Adolescenten kunnen in verschillende trajecten tegelijk verblijven. Adolescenten die zich in het openlijke traject ophouden, breiden hun delict repertoire gemakkelijker uit met heimelijke delicten dan andersom. De piramidevorm duidt erop dat het aantal adolescenten die het volledige deviante traject doorlopen kleiner wordt als het gaat om ernstigere delicten die meer en ernstiger schade aan de maatschappij toebrengen en die doorgaans op latere leeftijd gepleegd worden (hierbij dient opgemerkt te worden dat zeer ernstige delicten zoals moord niet in de piramide zijn opgenomen). Slechts een gering aantal adolescenten doorloopt het traject tot de top. Als een adolescent in verschillende deviante trajecten tegelijkertijd verblijft, dan is de prognose erg ongunstig. Adolescenten die al op zeer jonge leeftijd een deviant pad inlopen, hebben eveneens een zeer ongunstige prognose, net als adolescenten die het deviante traject sneller doorlopen dan de meeste anderen. b. Dit model is tegelijk ook bruikbaar voor diagnostiek, gerechtelijke besluitvorming en behandeling. Zowel de aard en omvang van criminele problematiek als de prognose ervan, kan ingeschat worden op basis van de plaats in de piramide, de snelheid van doorstroming naar de top en naar de andere deviante ontwikkelingstrajecten. Dergelijke situering van de problematiek kan de jeugdrechter helpen om tot een betere besluitvorming te komen en kan hulpverleners ook ondersteunen bij de behandeling van dergelijke problematiek

Welke kinderen wijken af van deze reacties? (sociale informatieverwerkingstappen)

a. Kinderen die agressief zijn en verworpen worden door de groep b. Kinderen die sociaal teruggetrokken zijn (zij komen niet tot de enactment-fase

Terugkoppeling filmpje youlearn over psychoseksuele ontwikkeling

a. Seks onder je 25e is een uniek onderzoek. Geen enkele andere studie onderzocht seksuele gezondheid in zo'n breed perspectief onder een representatieve steekproef van bijna 8000 adolescenten. Adolescenten werden geworven via 43 scholen voor voortgezet onderwijs en deels via een buitenschoolse steekproef in 55 gemeenten. Bijna 8000 adolescenten vulden een digitale vragenlijst in met vragen over een breed scala aan seksualiteit gerelateerde thema's. Een groot pluspunt van deze studie is dat de steekproef representatief is voor de populatie adolescenten van 12 tot 25 jaar in Nederland. Representativiteit betekent dat er bij de selectie van de steekproef geen mechanisme is gebruikt dat bepaalde adolescenten bevoordeeld of benadeeld heeft waardoor de steekproef als het ware een miniatuur van de jongerenpopulatie tussen 12 en 25 jaar is. De eigenschappen van de jongerenpopulatie die van belang zijn voor het onderwerp dat bestudeerd wordt (hier seksueel gedrag) zijn in de steekproef terug te vinden. Een tweede voordeel van deze studie is dat er een grote steekproef is gebruikt (n=8000). Het voordeel hiervan is dat er voldoende statistische power is om significante bevindingen te observeren waardoor het risico klein is om een verband dat er in de realiteit is, in het onderzoek te missen. Daarnaast is in een grote steekproef de invloed van extreme observaties kleiner. De omvang van de steekproef maakte het ook mogelijk de seksuele gezondheid te bestuderen van specifieke subgroepen als jonge starters of bepaalde etnische en religieuze groepen. Een mogelijk nadeel van zo'n grote steekproef is dat het mogelijk is om kleine effecten te detecteren die misschien niet praktisch relevant zijn. b. Uit het onderzoek komt naar voren dat er wat betreft het aangaan van geslachtsgemeenschap geen grote verschillen zijn met het rapport uit 2005. De resultaten laten zien dat adolescenten gemiddeld 17 jaar zijn als ze voor het eerst geslachtsgemeenschap hebben. Meisjes ervaren de eerste keer minder positief dan jongens. Zo blijkt dat ze graag nog even hadden willen wachten, hebben ze vaker spijt en ervaren ze de eerste keer eerder als vervelend vergeleken met jongens. c. Uit het onderzoek komen enkele zorgwekkende resultaten naar voren. Zo blijkt dat seksuele grensoverschrijding nog steeds onverminderd vaak voorkomt, de eerste geslachtsgemeenschap voor veel adolescenten onverwacht komt, veel meisjes de eerste keer vervelend vinden, binnen relaties adolescenten te snel stoppen met het gebruik van condooms en homo-acceptatie nog steeds gering is. Goede seksuele voorlichting zou er voor kunnen zorgen dat adolescenten zich meer bewust worden van bepaald gedrag en als gevolg dergelijk gedrag minder vaak zullen vertonen. Hierbij kan de GGD een rol spelen. Zij kunnen informatiebijeenkomsten organiseren en adolescenten in aanraking laten komen met sense.info. Dit is de landelijke jongerensite met betrouwbare informatie over relaties, seksuele problemen, seksuele gezondheid en prettige seks. Om een grote groep jongeren te bereiken met educatie op het terrein van seksuele gezondheid, hen adequaat te ondersteunen bij hun seksuele ontwikkeling, en zorg te dragen voor een veilig pedagogisch klimaat (bevorderen homo-acceptatie en preventie seksuele intimidatie) is het belangrijk om informatie over seksuele gezondheid in het onderwijs te implementeren. Daarnaast is het belangrijk om landelijke campagnes (ook mogelijk via social media) te voeren die zich niet alleen richten op de adolescenten maar ook op de ouders. Zij vormen een belangrijke doelgroep om adolescenten te ondersteunen bij seksueel gezond gedrag.

Noem een aantal strategieën om het werkgeheugen beter te benutten, informatie beter te onthouden

a. herhalen b. ordenen. c. elaboreren: het zelf bewerken of verrijken van de te onthouden informatie door die bijv. te koppelen aan persoonlijke herinneringen. > deze strategie wordt in de adolescentie steeds vaker gebruikt. Dit is onderdeel van het 2de component van metacognitie.

Er zijn verschillende programma's ontwikkeld om pesten tegen te gaan. Alhoewel de bruikbaarheid van deze programma's nog moet blijken zijn er enkele hoopgevend, waaronder het KiVa-project. a. Beschrijf wat dit project inhoudt en hoe dit programma kan helpen om pesten te voorkomen en te reduceren. b. Dit programma is tot op heden met name toegepast op basisscholen, beargumenteer of dit programma ook goed zou kunnen werken op middelbare scholen.

a.Het KiVa-programma is een schoolbreed antipestpogramma gericht op positieve groepsvorming en het verbeteren van de sociale veiligheid. KiVa gaat daarbij vooral uit van het voorkomen van pesten (preventie). Het preventieve gedeelte van KiVa bestaat uit onder meer tien thema's (zoals groepsdruk, communicatie, respect en (het herkennen, oplossen en voorkomen van) pesten) met diverse lessen waarin gewerkt wordt aan kennis, vaardigheden en houding van leerlingen tegenover pesten, een computerspel voor leerlingen, training voor leerkrachten en monitoring van de leerlingen. Als pesten of andere groepsproblemen zich toch voordoen, is er een curatieve aanpak (groepsgesprekken, steungroepaanpak en/of herstelaanpak) met een duidelijk stappenplan om het op te lossen. Binnen KiVa ligt de nadruk op de groep als geheel, en dus niet op individuen zoals pesters, slachtoffers, populaire kinderen of kinderen die weinig vrienden en vriendinnen hebben. b.Het Kiva-programma is in Nederland voornamelijk geïmplementeerd op basisscholen. Het is echter zo dat pesten niet alleen voorkomt op basisscholen, maar ook vaak gezien wordt in het voortgezet onderwijs. Als kinderen naar de middelbare school gaan komen ze in een nieuwe omgeving terecht waarbij pestgedrag zich wellicht kan voortzetten of zelfs kan ontstaan. Door in de brugklas al in te zetten met deze antipestprogramma's, kan wellicht ook op de middelbare school het pestgedrag voorkomen of aangepakt worden.

Hoewel de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Psychiatric Disorders), het meest gebruikte diagnostisch handboek voor de psychiatrie) klinisch nuttig en relevant is, geeft het geen goed beeld van hoe psychopathologie er in werkelijkheid uitziet. Het gebruik van de DSM heeft ertoe geleid dat men psychiatrische stoornissen als aparte hokjes ziet. Dus bijvoorbeeld een stoornis veroorzaakt symptomen (depressie veroorzaakt somberheid, droevig zijn enzovoort). In zo'n model hangen symptomen samen, omdat ze door eenzelfde onderliggende stoornis worden verklaard. Psychiatrische symptomen laten zich echter niet zo lijnrecht indelen: een hoge mate van comorbiditeit en grote verschillen tussen patiënten met dezelfde diagnose ondersteunen dit. Een veelbelovende visie is de 'netwerkbenadering', die psychopathologie als een netwerk van symptomen ziet, waarin het ene symptoom tot het ander leidt (zie figuur). Dus volgens deze benadering is een stoornis het gevolg van de interactie tussen verschillende symptomen. Een stoornis wordt gezien als een netwerkmodel van symptomen dat dynamisch en veranderlijk is. In bovenstaand figuur representeren de cirkels de mogelijke symptomen en de lijnen de mogelijke connecties tussen deze symptomen. Zo is het mogelijk dat er een wederzijdse connectie is tussen twee symptomen, dus het ene symptoom beinvloed het andere en vice versa. Het is echter ook mogelijk dat één symptoom invloed heeft op het voorkomen van een ander symptoom, maar dat deze invloed niet wederzijds is (bijvoorbeeld als één symptoom tot stand komt, slapeloosheid, kan dat symptoom er voor zorgen dat andere symptomen ook ontstaan, concentratieproblemen, maar dit wil niet zeggen dat concentratieproblemen zullen leiden tot slapeloosheid. Door symptomen op deze manier in kaart te brengen krijgt men informatie over welke symptomen een belangrijke functie hebben in het netwerk (veel connecties met andere symptomen) of krijgt men meteen te zien welke symptomen sterk met elkaar samenhangen en welke minder. Hulpverleners kunnen deze informatie gebruiken om gerichte interventies te ontwikkelen. Dus door gebruik te maken van een netwerkmodel kan men symptomen op een dynamische manier in kaart brengen. Deze manier waarop verschillende symptomen elkaar kunnen beinvloeden zal hoogstwaarschijnlijk verschillen tussen individuen. a. Beschrijf de overeenkomsten en de verschillen van deze benadering met de categoriale en dimensionele benadering. b. Beargumenteer waarom een netwerkbenadering een belangrijke functie kan hebben bij het beschrijven van stoornissen.

a.In de categoriale benadering worden stoornissen gezien als duidelijk begrensde afzonderlijke eenheden (categorieën). Deze benadering verschilt duidelijk van de netwerkbenadering waarbij deze begrenzing juist losgelaten wordt. In de dimensionale benadering bestaat de mogelijkheid om in individueel wisselende combinaties aan te geven op welke gebieden (dimensies) sprake is van een zekere mate van problemen, milder of ernstiger. Deze benadering heeft overeenkomsten met de netwerkbenadering waarbij er meer wordt uitgegaan van individuele verschillen in symptoomstructuur. b. Verschillen in symptoomnetwerken kunnen helpen om verschillen in psychopathologische patronen tussen mensen te verklaren. De netwerkbenadering biedt een nieuwe kijk op psychopathologie door te kijken naar de manier waarop symptomen elkaar beïnvloeden, in plaats van puur naar de aan- of afwezigheid van symptomen te kijken. Met behulp van de netwerktheorie kunnen we kijken hoe het ervaren van bepaalde symptomen (bijvoorbeeld zich somber voelen) binnen ieder persoon kan leiden tot andere symptomen (bijvoorbeeld zich terugtrekken, of anhedonie). Deze benadering kan helpen om zowel diagnostiek als behandeling beter op het individu af te stemmen. Meer onderzoek is nodig om de toepasbaarheid van deze benadering in de wetenschap en praktijk te onderzoeken.

Adaptie?

aanpassen

Angst in de normale ontwikkeling?

angst is een belangrijke emotie en een normaal verschijnsel. De wijze waarop angst en verdriet zich manifesteren hangt samen met de ontwikkelingsfase. In de adolescentie zijn de reacties van de peergroup belangrijk, wat kan leiden tot angst voor afwijzing. Angst kan nuttig zijn in gevaarlijke situaties en vergroot de kans op overleving. Angst bestaat uit 3 componenten. We spreken van een angststoornis als: Blijvende angsten die het dagelijks leven negatief beïnvloeden. Buitenproportioneel en gaat vaak gepaard met veiligheid- vermijdingsgedrag

Betrokkenheid bij pesten, als dader of als slachtoffer is gerelateerd aan verschillende vormen van probleemgedrag. Licht toe.

dader of slachtoffer zijn levert allebei probleemgedrag op. Slachtoffer: - Meer interne problematieken - negatiever zelfbeeld m.b.t. sociaal functioneren - meer sociale angst - minder vrienden - vaker sociaal verworpen Dader: - Meer externaliserend problematieken - agressiever - meer delinquent gedrag - vaker sociaal verworpen - minder populair

Wat zegt de psychoanalytische theorie over storm and stress?

dat wordt gezien als een normaal verschijnsel. Het niet ervaren van deze storm en stress moet worden gezien als een teken van aangepast functioneren, Men moet dan aannemen dat afweermechanismen te sterk zijn.

Bij de adolescent vindt iets soortgelijks plaats (internaliseren van de ouders). Deze komt in een " normal conflictual condition" (Blos). Wat houdt dat in?

de adolescent gaat rebelleren en knipt zo de band met de ouders stelselmatig door. Adolescenten maken zich emotioneel los van de geïnternaliseerde beelden van de ouders en gaan zich meer op leeftijdgenoten richten.Dit wordt in werking gezet door de seksuele rijping. In psychoanalytische termen gaat het 'driftleven' richten op relaties met leeftijdsgenoten.

Gevoelens van seksuele opwinding begint al voor de puberteit en dit kan leiden tot masturbatie. Licht toe hoe dit verschilt tussen jongens en meiden.

de gevoelens ontstaan eerder bij jongens dan bij meiden Bij jongens vaak opgewekt door visuele stimulus (filmpjes/zien van aantrekkelijk persoon) Bij meiden vaak gekoppeld aan eerste ervaringen met aanraking Het wrijven of aanraken van geslachtsorganen wordt al gezien bij kinderen, maar krijgt tijdens de puberteit een hele andere betekenis. Het is meer gericht op lustgevoelens en orgasme (echter kan orgasme ook voor puberteit ontstaan) Jongens beginnen vaak rond 12 jaar (rond de eerste zaadlozing) Meiden is de spreiding van de leeftijd veel groter.

Wat is morele identiteit?

de mate waarin morele ideeën en waarden centraal staan in het beeld dat het individu van zichzelf heeft.

Wat zegt het ETNISCH EQUIVALENTIEMODEL?

dezelfde opvoedingsstrategieen voor verschillende etnische groepen hebben hetzelfde effect op probleemgedrag.

De invloed van vriendengroepen op het functioneren van jongeren wordt door twee factoren bepaald. Welke?

enerzijds is de invloed afhankelijk van de normen en waarden die binnen de groep worden gehanteerd en de gedragingen die worden aangemoedigd. Anderzijds van de mate waarin de jongere zich identificeert met de groep. Anders gezegd: het gaat om datgene wat een groep uitdraagt n de mate waarin de deelnemers daarvoor vatbaar zijn. De invloed van vriendengroepen is groter wanneer de jongere zich sterker identificeert met de groep. Die jongeren krijgen daarop weer meer sociale, emotionele en instrumentele sten van die groep als ze worden geconfronteerd met problemen.

Patterson, Coie en collega's en Hirschi > Trajecten die in elkaar verlengde liggen.

er zijn talloze modellen ontwikkelt die het ontstaan van probleemgedrag en criminaliteit kunnen verhelderen, maar het ontbreekt aan trajectgedrachte. Die modellen richten zich dan alleen op 1 levensfase (of kindertijd, of adolescentie of volwassenen. Echter kunnen de verschillende modellen wel mooi op elkaar aansluiten, waardoor een traject zichtbaar wordt. Ter illustratie worden de volgende 3 modellen achter elkaar geplaatst. 1. Het coercivemodel (coercion=afdwingen) > Patterson, ook wel het sociale interactiemodel genoemd 2. Het model over 'verwerping door leeftijdsgenoten' van Coie. 3. Hirschi's model betreffende de sociale controle.

Hoe beïnvloedt sekse de ontwikkeling van de identiteit?

er zijn verschillen tussen de ontwikkeling van de domeinspecifieke identiteit tussen mannen en vrouwen. Vooral in de domeinen interpersoonlijk identiteit hebben meer meisjes dan jongens de achievement status. wat betreft globale identiteit zijn er vrijwel geen verschillen. Er is enige aanwijzing dan vrouwen iets voorlopen. Echter zegt de identiteit status theorie (status paradigma) dat mannen en vrouwen vergelijkbaar zijn.

Wat is een seculiere trend?

groeiverschuiving in de tijd. Vroeger werden meisjes later ongesteld (menarche) dan bijv. nu. Zowel voor jongens als voor meisjes lijkt de lichamelijke rijping en verandering steeds eerder plaats te vinden. In eerste instantie leek die afname midden van de vorige eeuw tot stilstand te zijn gekomen, waarschijnlijk door betere sociaal-economische omstandigheden (en hygiëne en voeding). De meer recente hernieuwde afname is hier waarschijnlijk niet op terug te voeren en lijkt ook geen duidelijke hormonale redenen te hebben. Mogelijk spelen omgevingsfactoren een rol bijv. in lichamelijke gezondheid, voeding, maar ook chemicaliën die het endocriene systeem verstoren.

Waarin onderscheiden zich vriendschappen in de adolescentie vergeleken met die in de kindertijd?

grotere stabiliteit, alhoewel er toch een grote variatie is in de duur van vriendschappen in de adolescentie en worden ze ook vaak beëindigd.

Wat is restrictiviteit?

het stellen van strikte regels waar geen bewegingsvrijheid is.

Deze theorie beschrijft 4 niveaus in de interactie tussen individu en omgeving die invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de adolescent.. Hoe worden deze 4 niveaus ook wel genoemd?

hiërarchische systemen (concentrische cirkels)

Hoe ziet de grens van puberteit en de adolescentie er uit?

in principe geldt hier hetzelfde als over de grenzen tussen de adolescentie en de volwassenheid. De kennis wat betreft de interactie tussen biologische veranderingen en gedragsveranderingen is de laatste jaren enorm toegenomen. Kort gezegd is het een cyclisch proces dat tot ver in de adolescentie en zelfs tot de jongvolwassenheid kan duren.

Wat zijn appraisal-processen?

je gevoelens over een bepaalde situatie worden sterk beïnvloed door de wijze waarop je over de betreffende gebeurtenis denkt: zoals je denkt, zo voel je je! Maar het tegenovergestelde wordt ook beweerd vanuit een EVOLUTIONAIR PERSPECTIEF: Als je boos bent, heb je vooral oog voor de vijandige bedoelingen van anderen: Zoals je voelt, zo denk je. Er is steun gevonden voor beide opvattingen, dus men gaat uit van een tweerichtingsverkeer tussen emotie en cognitie Emotionele klachten

Wat zijn PROMOTIVE FACTORS?

je kunt pas van beschermende factoren spreken, als er sprake is van risico's. Bij promotive factors wordt ook het niet aanwezig zijn van risico's meegeteld.

Wat zijn de kenmerken van CD? (APD lijkt erop, maar dat is voor volwassenen)

kinderen met een anti-sociale gedragsstoornis vertonen gedrag wat niet acceptabel is voor iedereen in hun omgeving. Deze stoornis wordt ook wel afgekort tot CD. Deze is weer afgeleid van de Engelse term Conduct Disorder. Kenmerken CD Het kind met anti-sociale gedragsstoornis pest, bedreigt, intimideert slaat, mishandelt, vecht (al dan niet met wapens) (agressief) steelt, vernielt, pleegt inbraken (delinquent gedrag) spijbelt en loopt weg van huis kan erg op zichzelf zijn heeft in groepsverband narcistisch gedrag. Er gelden andere regels voor hen. heeft een verminderd inlevingsvermogen is uit op persoonlijk gewin Dit gedrag zorgt voor grote en soms ook onhoudbare problemen op school en thuis. Wat we vaak zien is dat een kind met CD ook nog een andere stoornis heeft, bijvoorbeeld ADHD of autisme. Dat maakt het stellen van een diagnose niet makkelijk. Een andere constatering is dat er vaak problemen zijn tussen kind en ouders, of dat de ouders het verkeerde voorbeeld zijn. De schoolprestaties blijven ook achter. Een lagere intelligentie kan ook een negatieve rol spelen. **grondrechten van anderen en sociale normen en regels worden overtreden. Kenmerken: a. agressie tegen mens en dier b. vernieling van eigendom c. leugenachtigheid of diefstal d. ernstige schendingen van regels (komt overeen met de heimelijke traject van Loeber)

Hoe noemen we de eerst menstruatie?

menarche

Sociolisatie kan zeer subtiel zijn. Dit werd aangetoond in een onderzoek van Dishion. Leg uit wat ze hiermee bedoelen?

ongeren die op subtiele wijze worden beloond en aangemoedigd door vrienden zijn meer geneigd het gedrag te blijven vertonen. De mate waarin de jongere zich identificeert met een delinquente groep is van invloed op de bereidheid gedrag te vertonen dat afwijkt van de maatschappelijke geldende normen en waarden. Tevens hoeven de jongeren niet per se deel uit te maken van een vriendengroep, de wens alleen hiervoor heeft ook invloed. Zo vergroten ze de kans om in de vriendengroep opgenomen te worden. Het zijn de percepties die jongeren hebben van het gedrag van de potentiële vrienden in de vriendengroep, en niet daadwerkelijk gedrag van die vrienden waarnaar ze zich richten. Tevens zijn de effecten van de selectie van vrienden groter dan de effecten van de socialisatie door die vrienden. Deze subtiele 'deviantietraining' bleek een grote voorspellende waarde te hebben op later delinquent gedrag. Jaren later bleek er nog een verhoogd risico te zijn.

Hoe noemen we de eerste zaadlozing?

spermarche, soms moeilijk te ontdekken omdat adolescenten niet gemakkelijk praten over zaadlozing en masturbatie.

Hoe verloopt dat sekseverschil tussen jongens en meisjes verder tot de adolescentie.

van 3/4 maanden herkennen van man/vrouw-stem 9 maanden verschil zien tussen man/vrouw-gezicht 18-24 maanden benoemen we man of vrouw is door te kijken naar uiterlijk, denken dat nog veranderlijk is 5 jaar snappen dat vrouw/man zijn constant is. Vanaf moment ze weten dat ze zelf een jongen/meisje zijn gaan ze zich ook conform genderrol gedragen. Begin vooral regide/ stereotype denkbeeld (5/6 jaar) Eind kindertijd hebben ze vooral voorkeur voor vriendjes van eigen geslacht. (jongens grote groepen, meisjes liever kleine groepjes) Tijdens adolescentie gaan ze weer vaker met elkaar om, soms als stel. Omdat interesse en ervaring in seksualiteit toeneemt in deze periode wordt ook genderidentiteit en genderrol steeds belangrijker.


Related study sets

Nutrition Exam 2 (Chapter 3) Pre-Test

View Set

Inflammatory Bowel Diseases - Crohn's and UC

View Set

Western Civilization 1 Study Questions

View Set

Epidemiology - Observational Study Designs

View Set

Chapter 19: Speed, Agility, and Quickness Training Concepts

View Set

TX Gov't. Chapter 5: Court System

View Set

MGMT 3240.61 Chapter 4 Process Design and Analysis

View Set